II. VERDEELDHEID.
Al dadelijk stond ook Kampen’s gemeente aan de smaad en verguizing der wereld bloot. Maar voorafgegaan door ouderling Hoksbergen, die in z’n prediking wees op de onveranderlijke trouw Gods, hield men vast aan de oude beproefde waarheid. En ondanks het besluit van den Koning van 5 Juli 1836, waarin de gescheidenen gedreigd werden met boete, inkwartiering, gevangenisstraf etc, groeide de gemeente van Kampen onder leiding van Hoksbergen, op wiens arbeid de kennelijke zegen des Heeren rustte.
Men moet niet uit het oog verliezen, dat de geschiedenis der gemeente van Kampen in nauw verband staat met de beweging der Afscheiding, zodat ze ook ten nauwste met de inwendige verdeeldheden onder de Afgescheidenen, die reeds vroeg tot openbaring kwamen, voeling houdt. Op de Synode te Amsterdam, gehouden in 1836, verschilden Ds. de Cock en Scholte van mening ten opzichte van de kinderdoop. Tot vereffening hiervan had er een conferentie plaats van zeven leraren te Kampen, in Juli 1836, die 3 dagen duurde, maar waarvan het doel mislukte.
En toen dan ook de tweede Synode, die te Utrecht gehouden werd (28 Sept.—11 Oct. 1837) naderde, vreesde men het ergste. Op deze Synode was ook ouderling Hoksbergen tegenwoordig. Het kwam er tot grote onenigheid, omdat men onder leiding van Ds. Scholte en Ds. Wildeboer nieuwigheden in leer en kerkregering wilde invoeren. Zo was één der nieuwigheden:
„Mensen, die belijdenis des geloofs afleggen en dienover-
[8]
eenkomstig wandelen, moeten met hunne kinderen als lidmaten der gemeente Christi, d.i. als waarachtige gelovigen, erkend worden’’.
Ds. de Cock met zes ouderlingen protesteerden met kracht, maar tevergeefs. Onder deze protesterende ouderlingen was ook Hoksbergen. Toen dan ook Ds. de Cock met Hoksbergen en de Zwolse ouderling Schouwenberg van de Synode terugkeerden, waarschuwden zij in gesprek en prediking tegen deze nieuwigheden. Ds. van Raalte reisde evenwel naar Groningen en wist Ds. de Cock over te halen om in te stemmen met de Utrechtse bepalingen.
Laat ons echter vernemen wat Hoksbergen hier zelf van zegt. In een brochure getiteld: „Een afgeperste verklaring, geschreven en in druk gebracht tegen het geschrevene van G. Vos, voorkomende in het blad genaamd „De Bazuin’’ van den 15 Maart 1861, alsmede een nota uit „De Heraut’’ en andere dagbladen, door H. Hoksbergen, lerend ouderling te Kampen. Gedrukt voor rekening van den schrijver Mei 1861.
Pagina 5.
„Te Utrecht, waar ik toen eens mijn broeder H. de Cock op een morgen vroeg in de zaal in een vertrek vond, schreyende van moedeloosheid.
Want ik moest hem nog woorden van troost toespreken, omdat ik wist, dat die korte verdrukkinge, niet was te waarderen tegenover de eeuwige heerlijkheid daaropvolgende’’.
Pagina 7
„En wat die waarschuwing betrof van H. de Cock, toen wij van Utrecht thuis kwamen, vermaande hij ons hier krachtig en waarschuwde ons, dat wij toch nooit de verordeningen, die te Utrecht vastgesteld waren mogten aannemen, hij verklaarde ons al het schadelijke dat daarin verborgen lag. Ook zoo te Zwolle; maar intusschen vertrok Ds. van Raalte over zee naar Groningen, om zijne huisvrouw in te winnen, dat de Cock zijn protest toch mogte intrekken, hierop de Cock komende te Groningen leidde zijn hoofd in Delila’s schoot, trok zijn protest in, nam de nieuwe statuten en reglementen aan, nu werden wij ook verzocht door brief op brief, waarop hij nog weder te Zwolle kwam met van Raalte, dat ook wij onze protesten zouden intrekken, en de nieuwe reglementen zouden aannemen, welk hier omstreeks bij de gemeenten geweigerd wierd, wij konden dan ook geen twee tegen elkaar strijdende vermaningen aannemen.
Pagina 15
„dat zelfs Uw leeraar van Velsen, in het wagentje van
[9]
Ridderinkhof, zeide, toen wij van de vergadering te Nieuw Leuzen gehouden, terug kwamen, dat de nieuwe reglementen en statuten er door zouden al zouden ze een geheele provintie verliezen. Dit is uitgesproken ten aanhore van getuigen die thans nog leven’’.
Zo zien we dus dat de kerkeraden van Kampen en Zwolle bleven weigeren. Wel beloofde Ds. de Cock, de gemeenten te blijven dienen, maar trok die belofte in, omdat hij de predikanten van Raalte en Brunimelkamp geen aanstoot wilde geven.
Zodoende werden geen sacramenten bediend, geen kerkeraadsleden bevestigd en omdat de gemeenten geen leraars hadden, zong men in de gezelschappen:
„Niet een profeet is ons tot troost gebleven’’.
De gemeente van Kampen begeerde na vruchteloze pogingen elders te hebben aangewend, dat ouderling Hoksbergen in de behoefte zou voorzien door de bediening der sacramenten. Als dienend ouderling, had hij, naar Ds. Engelberts (eveneens predikant der afgescheidenen te Zutfen) verdedigt, op grond van Gods Woord daartoe recht, vooral waar de gemeente hem daartoe opzettelijk kwam opzoeken. Dit kon gemakkelijk geschieden, waar Hoksbergen wettig als ouderling gekozen en bevestigd, de gemeente door gebed en prediking reeds enige jaren had voorgegaan, en hij dus wel degelijk naar de Schrift als leer-ouderling moest worden aangemerkt, aan welke naar het Goddelijk Woord en de beoefening der eerste gemeenten ook het bedienen der bondszegelen rechtmatig toekwam. Hoksbergen nam dit aan. Dit geschiedde begin 1838, zodat Hoksbergen vanaf dit ogenblik leraar van Kampen’s gemeente was.
Hiervan schrijft Hoksbergen zelf:
„Maar nu zegt G. Vos, dat ik in de gemeente Kampen doorbrak, en de gemeente voorstelde met een schreyende toon, dat er een in het midden moest verkozen worden’’.
Hoksbergen ontkent dit niet, doch voert ter zijner verdediging aan:
„dat er kinderen ongedoopt waren en dat de gemeente wenschte te volharden in dien grond daar ze in bevestigd waren, dat is de Dordtsche Synode, bij het Woord ook de Sacramenten te gebruiken van het Verbond der genade Gods, als haar eigen erfrecht en goed van haar Verbonds-Middelaar en Borge verworven, en die er behoefte en begeerte aan hadden kwamen mij dagelijksch opzoeken; dat men daartoe dat de gemeente behoorde voor te dragen; dat ook is geschied, roept de gemeente tot getuige’’.
[10]
Verder verklaart Hoksbergen: „De eerste Zondag zijn er 4 kinderen gedoopt, daarop dat ik doe mijn kind gedoopt heb’’.
Op de Klassikale vergadering echter, die te Mastenbroek gehouden werd op 9 Juli 1838, bestrafte Ds. de Cock Hoksbergen en Schouwenberg (een Zwols ouderling, die de kerkeraad van Zalk bevestigd had) omdat zij de Utrechtsche bepalingen niet wilden aannemen. Tegen de 18e Juni werd een provinciale vergadering samengeroepen te Nieuw-Leuzen, met het doel de protesterende gemeenten te dwingen. Hier ging men zelfs zo ver, dat de predikant voorstelde allen onder censuur te zetten, die aan de handelingen van Hoksbergen en Schouwenberg hadden deelgenomen. Toen bood de kerkeraad van Zwolle schriftelijk haar afscheid aan, waarbij de gemeenten Kampen, Mastenbroek, Deventer, Hasselt, Zalk en gedeeltelijk Rouveen volgden.
28 Juli 1838 vergaderden bovengenoemde gemeenten in Zwolle, alwaar zich met hen verenigden de gemeenten Woerden, Oudewater, Linschoten en „Hattemer-Weezepe’’.
Op 11 Juni 1840 had er nogmaals een algemene vergadering plaats van de verenigde Gemeenten. Hier werd opnieuw gesproken over de bediening der sacramenten en het uitzenden van leraren, wijl in de gemeenten grote behoefte was. Na langdurige beraadslaging werden vijf der broeders welke reeds voorgingen, daartoe verkozen en na onderzoek een zending als leraar in de gemeenten onder ’t kruis verleend.
Deze naam droeg dus ook Kampen’s Gemeente. (Deze naam is ook aan de verenigde gemeenten gegeven in overeenstemming met de eerste Geref. Gemeenten in ons vaderland, die om de vervolging zo genoemd werden).