Necrologie J.J.A. HOOGLAND, Ord. Praed.


Necrologie J.J.A. HOOGLAND, Ord. Praed.

____________

     Den 13 Februari 1910 overleed te Rotterdam na kortstondige ziekte de Weleerw. Pater Joannes Jacobus (Albertus) Hoogland, een verdienstelijke beoefenaar der Nederlandsche kerkgeschiedenis en weleer ijverig medewerker van het Archief voor de Geschiedenis van het Aartsbisdom van Utrecht.
     Den 9 November 1844 te Woerden geboren uit Heymen Hoogland en Margaretha Joanna Blom, volbracht hij zijne lagere studiën en de philosophie aan het aartsbisschoppelijk seminarie te Kuilenburg. Het voorbeeld volgend zijner oudere (halve) broeders, van wie Joannes Franciscaan, Henricus Dominicaan en Dammes Karthuizer werden, omhelsde ook hij het kloosterleven en trad den 26 September 1865 te Huissen in de Orde van den H. Dominicus.
     Den 15 Augustus 1870 werd hij te Utrecht priester gewijd, waarna den 27sten Maart 1871 zijne benoeming volgde tot kapelaan te Rotterdam.
     Nauwelijks was hij in deze stad een jaar werkzaam geweest, toen hij in Augustus 1872, tengevolge van bovenmatigen arbeid, een kwaal opliep, die zijn krachtig gestel knakte en de volle uitoefening zijner priesterlijke functie onmogelijk maakte. Verre van zich door deze zware beproeving te laten ter neerslaan, trachtte hij naar de mate zijner zwakke krachten zich verdienstelijk te maken door de geschiedenis zijner Orde te bestudeeren.

_______________↓_______________


|pag. 407|

     Met den dag nam zijne liefhebberij — en we kunnen gerust zeggen zijn aangeboren talent — voor de geschiedvorsching toe. Allereerst trachtte hij te verzamelen, wat nog aan oorkonden, documenten en brieven aangaande de Dominicanen in Nederland overig was.
     Van de vroegste tijden bleek nagenoeg alles tijdens den kloosterstorm der XVIe eeuw te zijn verloren, van de latere tijden veel door nalatigheid te zijn verwaarloosd of door onnadenkendheid opgeruimd, doch het weinige, dat hij nog aantrof, bewaarde en beschreef hij om te dienen tot archief voor het nageslacht.
     Ofschoon hij zich bij voorkeur de taak oplegde om materialen te verzamelen, aan anderen de zorg overlatend, om hiermede voort te bouwen, schreef hij toch verschillende stukken voor het Archief van het Aartsbisdom van Utrecht en de Bijdragen van het Bisdom van Haarlem, o.a. over de Dominicanen te Rotterdam, ’s-Gravenhage, Haarlem, Utrecht, Zwolle, over de Dominicanessen te Leeuwarden, Westroyen en Wijk-bij-Duurstede.
     In 1877 werd hij benoemd tot archivaris zijner orde-provincie. In deze hoedanigheid bezocht hij de Belgische kloosters en toefde ook op vele archieven in Nederland.
Deze reizen waren niet zonder vrucht, en brachten hem bovendien in aanraking met verschillende vakgeleerden, ook andersdenkenden, die den eenvoudigen, jovialen pater leerden hoogschatten en zijne voorlichting meermalen inriepen.
     In 1881 werd P. Hoogland naar Rome ontboden om zijne medewerking te verleenen bij het lezen der handschriften, welke voor de nieuwe uitgave der werken van Sint-Thomas moesten geraadpleegd worden.
Vier jaren toefde hij in de Eeuwige Stad; het waren

_______________↓_______________


|pag. 408|

de gelukkigsten zijns levens. Onder den koesterenden gloed der Italiaansche zon fleurde hij geheel op en was een der opgewektste leden van de toenmalige Hollandsche club.
     Bij de ontcijfering der Middeleeuwsche handschriften verloor hij de geschiedenis zijner ordeprovincie niet uit het oog. Hij begreep van deze eenige gelegenheid gebruik te moeten maken, copiëerde en excerpeerde aan het archief van het Generalaat en het Vaticaan alles, wat hem voor de ordegeschiedenis belangrijk dacht.
Bij dezen verdienstelijken arbeid stelde hij zich niet voor, evenmin als vroeger, de copieën persklaar te maken, zoodat bij eventueele uitgave, tot groot ongerief, naar de origineele handschriften moet worden omgezien.
     Toen hij in het vaderland terugkeerde, was hij zoo aangesterkt, dat hij met nieuwen moed het kapelaanswerk te Rotterdam kon hervatten. De geschiedvorscher moest wijken voor den zielzorger. Behalve de priesterlijke bediening werden hem nog ambten opgedragen, die al zijn tijd in beslag namen. Z. D. H. Mgr. Bottemanne benoemde hem tot bisschoppelijk inspecteur der bijzondere scholen in het Dekenaat Rotterdam, tot president van de Rotterdamsche vereeniging voor Katholiek Onderwijs en tot president-commissaris van De Maasbode.
     Te midden dezer beslommeringen bleef hij vol belangstelling voor de geschiedenis zijner Orde. Hij moedigde jongeren tot deze studie aan en stelde zijne kennis en belezenheid gaarne anderen ter beschikking.
Dankbaar zal dit steeds worden erkend.
     Na dit priesterlijk leven, zoo wel besteed aan de wetenschap, het onderwijs en de actie van het katholieke Nederland, ruste hij in vrede.
 
– Meijer, G.A. (1910) Necrologie J.J.A. Hoogland, Ord. Pread. Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht, 36 (3e aflevering), 406-408.

Category(s): Auteurs
Tags:

Comments are closed.