Hoofdstuk 2. De Protestantisering van het Land van Vollenhove


II DE PROTESTANTISERING VAN HET LAND VAN VOLLENHOVE

2.1 Het einde van de geregelde katholieke eredienst en zielszorg

Drie voorwaarden noemt Rogier voor het slagen van de protestantisering binnen Nederlandse verhoudingen:
1. De katholieke eredienst moet langdurig onderbroken worden; 2. Het katholicisme moet ter plaatse in zekere mate corrupt zijn; 3. De burgerlijke overheid moet krachtig steun verlenen.(1 [1. L.J. Rogier a.w. 338.])
De Spaanse nederlaag in Noordwest-Overijssel, tussen 1578 en 1592 betekent het einde van de geregelde katholieke eredienst. In 1578 bevrijdt Rennenberg Kampen van zijn garnizoen; in 1580 wordt de kleine Spaanse bezetting verdreven uit Vollenhove en wordt het door de Spanjaarden bezette blokhuis bij Genemuiden door de plaatselijke bevolking ontmanteld. In 1592 gaat Steenwijk definitief voor Spanje verloren.
De twee kloosters van het Land van Vollenhove: Clarenberg en Sint-Janskamp worden in deze jaren verwoest.(2 [2. J. Westra v. H. a.w. 81])
Na de afkondiging van de religievrede door landvoogd Matthias in 1578 maken de gereformeerden in Steenwijk zich meester van de kerken, die van beelden gezuiverd worden. De stedelijke en gewestelijke overheden legitimeren dit optreden. De herovering door de Spanjaarden herstelt echter de exclusieve positie van het katholicisme in Steenwijk tot 1592.(3 [3. B.H. Slicher v. B. e.a., Gesch. v. Ov. 171. P. Berends a.w. 71.])
Het langst handhaaft het katholicisme zich in Giethoorn en Wanneperveen, waar zich tot in 1601 pastoors bevinden, die in 1599 waren opgeroepen zich te melden voor een kerkelijk examen in de gereformeerde leer als zij hun ambt behouden wilden.(4 [4. Acta van de classis Steenwijk, (in het vervolg afgekort als C.A.) april 1601, art. 6, 7.]) Of de pastoor van Giethoorn zich voor een examen heeft gemeld is niet geheel zeker.(5 [5. C.A. april 1600, art, 10. De pastoor van Giethoorn werd tegelijk met zijn collega van Wanneperveen in april 1601 ontslagen, nadat hij in 1599 was opgeroepen zich te melden bij de classis. In april 1602 vertrekt een zekere Joachim van Giethoorn met een goed getuigenis van de classis. Als deze persoon dezelfde is als Joachim van de ………. (hier hebben de muizen hun anti-historische knaagwerk gedaan) die in het voorjaar van 1600 absent gemeld wordt opde classicale vergadering moet hij de gewezen pastoor van Giethoorn zijn en een goed getuigenis moet voorafgegaan zijn door een examen. C.A. 1599, april 1600 art. 10, april 1601 art. 6. april 1602 art. 5.])
De pastoor van Wanneperveen bevestigt met zijn gedrag de stelling van Rogier dat de pastoors die van geloof veranderen van laag allooi zijn geweest en het behoud van hun ambt verkozen boven het geloof omdat zij sterker gebonden waren door sociale banden dan door geestelijke trouw.(6 [6. L.J. Rogier a.w. 337.]) Johannes Rodolphi, de pastoor van Wanneperveen was gehuwd.(7 [7. “Kerckenboek” 4.]) In 1601 was hij bereid het katholieke geloof te herroepen en het examen voor de classis af te leggen. Van de inhoud van het examen en de voorbereidingen die er voor nodig waren was hij aanvankelijk niet op de hoogte. Hij beloofde echter het nodige te doen en tot zijn bevestiging als predikant niet meer in Wanneperveen te preken. Deze beloften verbrak hij echter meermalen, zodat hij onder censuur van de kerkeraad van Vollenhove gesteld werd. Desondanks werd hij in 1604 geëxamineerd en bevestigd als predikant van Wanneperveen.(8 [8. C.A. sept. 1601 art. 4, april 1602 art. 5, 7, mei 1605 art. 3, sept. 1603 art. 2. S.A. 251 art. 19, 1601.]) Eén onbetrouwbare, gehuwde pastoor in het land van Vollenhove is niet voldoende om het gehele katholicisme in deze streek te typeren als corrupt. De in de bronnen niet genoemde geestelijken, die waarschijnlijk gevlucht zijn zullen eerder dan Rodolphi representatief geweest zijn. Bovendien staat tegenover de be—

|pag. 16|

_______________↑_______________

ginselloosheid van Rodolphi de goede naam van de Tertiariï van Sint-Janskamp.(9 [9. Gesch. Atlas a.w. 509. J. Westra v.H. 86.])
Waarschijnlijk is men in de stad Vollenhove langdurig verstoken geweest van een geregelde eredienst en zielszorg: pastoor Henricus A. wordt al in 1580 ontslagen, maar nog in 1588 klaagt de Overijsselse synode dat de “viandt” in Vollenhove en andere plaatsen geen gereformeerde predikanten duldt.(10 [10. A. Moonen, Naamketen der predikanten in Ovërijssel (Deventer 1807) 78. S.A. 222 art. 4. 1588.]) De betekenis van katholieke vormen brokkelt af in deze jaren, dat blijkt uit “Het boek van allerhande acten” uit het archief van het stadsgericht van Vollenhove. De inhoud van de eedsformule verandert: In 1584 worden in een oorvede nog naast de naam van God de heiligen aangeroepen. In 1587 wordt voor het eerst gezworen op God en het evangelie.(11 [11. “Boek van allerhande acten” Vollenhove 353, 471.]) Tot 1581 worden jaarlijks vijf kerkmeesters gekozen, daarna slechts één per jaar.
Wel worden in 1582 twee weesmeesters gekozen.(12 [12. “Boek van allerhande acten” Vollenhove 454, 463.]) De eerste februari, de dag waarop de magistraat vernieuwd werd heet in 1582 nog “dach Petri ad cathedram”, vanaf 1583 wordt alleen de datum 1 februari vermeld.(13 [13. “Boek van allerhande acten” Vollenhove 455, 459.]) Misschien mag de wijze waarop na 1583 het boek is bijgehouden, slordig en met hiaten, gezien worden als een teken van onzekerheid. Scheldpartijen, waarvan de inhoud onbekend is, gericht aan de drost, de schepenen en de raad van Vollenhove wijzen op een gespannen sfeer.(14 [14. “Boek van allerhande acten” Vollenhove 470—474.])
De oorlogshandelingen hebben de continuering van da katholieke eredienst in de parochies onmogelijk gemaakt, maar tegelijk vertragend gewerkt op de opbouw van de gereformeerde kerk. Die begint na 1580 als in Vollenhove, Steenwijk en Steenwijkerwold gedurende korte tijd predikanten verblijven. Als de Spanjaarden in 1582 Steenwijk heroveren wordt de ontwikkeling van de gereformeerde kerk belemmerd, behalve in de garnizoensplaatsen van het Staatse leger.

2.2 Het begin van de gereformeerde kerk

In tegenstelling tot het gereformeerde kerkrecht, dat begint bij de plaatselijke gemeente en vandaar komt bij de meerdere vergaderingen van classis, particuliere synode en nationale synode, moet het historisch overzicht van de opbouw van de gereformeerde kerk in het Land van Vollenhove beginnen bij de particuliere synode van Overijssel, van waaruit de classes werden opgericht. Synode en classis zorgden ervoor dat de kerken van predikanten werden voorzien. De classis heeft in tenminste één plaats de oprichting van een kerkeraad begeleid.
De vraag naar het ontstaan van de particuliere synode van Overijssel; of deze haar ontstaan meer dankt aan initiatieven van buiten de provincie of dat zij is voortgekomen uit de Overijsselse gemeenten, die na 1578 ontstaan zijn kan in deze scriptie niet beantwoord worden.
Zij vergaderde waarschijnlijk voor het eerst in 1579.(15 [15. S.A. 193, 1584. Voor 1579 kan vanwege de politieke omstandigheden zeker geen synode verwacht worden; toch is er voor 1584 reeds tenminste één synode, gehouden te Deventer, en zijn er in Zwolle en Kampen twee gehouden. Mogelijk dat er in een bepaald jaar meerdere synodevergaderingen gehouden zijn, maar zo men zich vanaf het begin gehouden heeft aan de regel van één per jaar is 1579 het beginjaar.])
Het synodale archief begint met de acta van 1584; tussen 1588 en 1593 is er een hiaat. Het is mogelijk dat er in die jaren geen vergaderingen geweest zijn vanwege de politieke situatie in het gewest. De Overijsselse syno-

|pag. 17|

_______________↑_______________

de richt zich op, verschillende momenten naar de besluiten van de nationale synodes, met name die van Middelburg en Den Haag, waarvan de acta gingen gelden als kerkorde.(16 [16. C.A. Tukker, De classis Dordrecht van 1573 tot 1609 (Leiden 1965) 78])
Hoewel er in 1585 sprake is van een “classicale versaemlinge binnen Campen”, besluit de synode, in 1587 te beginnen met een zekere vorm van classicale organisatie. De Kamper predikahten zullen op maandag vergaderen, welke vergaderingen zoveel mogelijk bezocht zullen worden door predikanten uit de omgeving. Zo deze vorm van vergaderen niet voldoet mag men ook één of tweemaal per jaar een vergadering uitschrijven te Zwolle of Kampen. De synode stelt in 1596 bij provisie twee classes in; zij klaagt dat “sus langhe in dese provincie van Overijssel geen classes sindt geholden geworden”. Met uitzondering van Zwartsluis wordt het Land van Vollenhove ingedeeld bij de classis Kampen. In hetzelfde jaar beginnen de acta van de classis Kampen.(17 [17. S.A. 197 art. 9, 1585; 218 art. 13 1587; 234 art. 4, 1596.]) In 1598 komt er een nieuwe classicale indeling. Het Land van Vollenhove wordt van de classis Kampen afgescheiden als classis Steenwijk, maar omdat er nog veel vacante kerken zijn wordt voorlopig de indeling van 1596 nog gehandhaafd. Na 1600 heeft de classis Steenwijk zich losgemaakt van Kampen, maar een preciese datum is niet bekend. De acta van de classis Steenwijk zijn bijgehouden in het boek dat voorheen gediend had als actaboek van de uitgebreide classis Kampen. In 1601 verklaart Steenwijk zich niet competent een ongeregeldheid in het onder Kampen ressorterende Mastenbroek te beoordelen, maar in april 1602 is, de Kamper predikant caspar Holstech nog voorzitter van een verenigde vergadering van de classes Kampen en Steenwijk.
Uit het bovenstaande blijkt dat de grenzen tussen de classes lange tijd vloeiend waren, hetgeen bevestigd wordt door het feit dat Johannes Bogerman sr. predikant in het binnen de classis Zwolle horende Hasselt in september 1601 praeses was van de classis Steenwijk. Zwartsluis was in 1596 ingedeeld bij de classis Zwolle/Deventer; in 1598 kwam het bij Kampen, maar de predikant bezocht in 1602 nog de vergadering te Steenwijk, waar hem predikbeurten in het Land van Vollenhove werden opgelegd.
In 1611 komt het stadje bij de classis Steenwijk.(18 [18. S.A. 243 art. 7, 1597; 247 art. 27, 1597; 264 art, 21, 1603; 282 art. 51, 1610; 287 art. 15, 1611. C.A. april 1601 art. 3; sept. 1601 art. 7; april 1602 art. 14.])
Wanneer het korte verblijf tussen 1580 en 1582 van predikanten in Vollenhove, Steenwijk en Steenwijkerwold buiten beschouwing wordt gelaten (19 [19. A. Moonen a.w. 78, 80, 91.]), zijn de eerste gereformeerde gemeenten in het Land van Vollenhove Zwartsluis en Kuinre/Blokzijl. Jacob Strijdonk uit IJsselmuiden gaf in 1585 gehoor aan een beroep uit Kuinre/Blokzijl, welke twee gemeenten tot 1593 gecombineerd zijn geweest.(20 [20. S.A. 197 art. 12, 1585.])
Ook Zwartsluis kreeg in 1585 een predikant.(21 [21. S.A. 197 art. 9, 1585.]) De verklaring voor het gegeven dat deze plaatsen al in de onveilige jaren tachtig een predikant hadden ligt waarschijnlijk in de bescherming die de Staatse garnizoenen boden. Verder is het waarschijnlijk dat het strijdvaardige protestantisme van de soldaten in de garnizoensplaatsen dezelfde rol heeft gespeeld als in Hasselt, waar een legertje

|pag. 18|

_______________↑_______________

uit Zwartsluis in 1582 tegen de wil van de meerderheid van de bevolking en de magistraat de reformatie doorvoerde.(22 [22. J. de Hullu a.w. 242-248.])
Rogiers datering van de reformatie in het Land van Vollenhove is stellig onjuist: In 1586 zouden alle kerken van het Land van Vollenhove zijn voorzien van een predikant behalve Giethoorn en Wanneperveen.(23 [23. L.J. Rogier a.w. 420.]) Als hij is misleid door de lijst van predikanten die de “kerkenordening van 1586” eigenhandig hebben ondertekend, heeft hij voorbijgezien aan het gegeven dat de predikanten van deze lijst, voorzover zij in het Land van Vollenhove stonden, allen hun ambt vervulden tussen 1595 en 1610.(24 [24. S.A. 206, 207.])
Steenwijk, bezet door de Spanjaarden kan in 1586 zeker geen gereformeerde predikant hebben gehad, net zomin als het in de onmiddellijke omgeving liggende Steenwijkerwold, want zelfs in Vollenhove, dat toch op redelijke afstand van Steenwijk lag en een zekere bescherming zal hebben genoten van het garnizoen in Blokzijl, dulde de vijand in 1588 nog geen predikant.(25 [25. S.A. 222 art. 4, 1588.])
Steenwijk kreeg in 1593 zijn eerste predikant na de bezetting door de Spanjaarden; Vollenhove in 1594; Steenwijkerwold in 1596; Blankenham, tussen 1593 en 1600 verenigd met Blozijl krijgt in het laatste jaar een eigen predikant. Oldemarkt, Paaslo en IJsselham, in katholieke tijden zelfstandige parochies, krijgen in 1601 samen een predikant. De pastoor van Wanneperveen mag in 1604 na een examen zijn vroegere herdersambt in gereformeerde zin uitoefenen en mogelijk mocht zijn collega uit Giethoorn dit reeds in 1601. In de jaren 1601 — 1602 heeft de gereformeerde prediking alle kerken van de classis Steenwijk bereikt; Wanneperveen en Giethoorn, in september 1601 beide nog vacant, worden door predikanten uit de buurgemeenten bediend. Zelfs voor de kapel van Baarlo, een gehucht ten noordoosten van Blokzijl regelt de classis in april 1602, op verzoek van de bevolking wekelijkse predikbeurten op donderdag.(26 [26. Zie de lijst van predikanten in de classis Steenwijk 1580-1609, blz. 54. C.A. sept. 1601 art. 11; april 1602 art. 15.])
Twee zaken vallen op in dit overzicht van de oprichting van gereformeerde predikantsplaatsen: 1. De snelle toevloed van predikanten na 1592; de bezetting van Steenwijk heeft de reformatie in een groot deel van het Land van Vollenhove tien jaar tegengehouden. 2. De combinatie van verschillende parochies tot één predikantsplaats, hetgeen gedaan werd “dewijle vast een ieder claeght dat geenen middel heeft deselvighe (een predikant bc) te onderholden”.(27 [27. S.A. 231 art. 9, 1595.]) Jacob Strijdonk, tot 1593 predikant van Kuinre/Blokzijl, krijgt dan ook nadat Kuinre afgescheiden is van Blokzijl “die fruchten der pastorijen” van Blankenham toegewezen, “om sick tho moghen ehrlich onderholden”.(28 [28. S.A. 225 art 14, 1593.])
Het recht een predikant te beroepen moest volgens een synodebesluit van 1596 berusten bij de kerkeraad, in overeenstemming met de kerkorde van Den Haag 1586. Het beroepingswerk moest verder gebeuren met goedvinden van de magistraat.(29 [29. S.A. 223 art. 1, 1593.]) De eerste predikanten in de kerk-

|pag. 19|

_______________↑_______________

dorpen van het Land van Vollenhove kunnen niet op deze wijze beroepen zijn door het ontbreken van kerkeraden.
Uit de presentielijsten van de synode blijkt dat Kuinre en Zwartsluis de eerste maal ouderlingen afvaardigen in 1595. Vanaf 1596 verschijnen regelmatig ouderlingen uit Steenwijk, in 1600 gevolgd door collega’s uit Vollenhove. Presentie van ouderlingen uit andere gemeenten wordt tot 1609 niet vermeld.(30 [30. S.A. presentielijsten 193-280.]) Zeker niet alle gemeenten in het Land van Vollenhove hebben in het eerste decennium van de zeventiende eeuw een kerkeraad gehad: Als Steenwijkerwold in 1609 vacant is, stelt de classis de gehele gemeente en in het bijzonder de schout verantwoordelijk voor het beroepingswerk.(31 [31. C.A. april 1610 art 3.]) In Vollenhove is de kerkeraad opgericht in 1599/1600, op initiatief van de drost, onder leiding van de classis, die daartoe de Kamper predikant Gaspar Holstech afvaardigde.(32 [32. C.A. 1599. “Kerckenboek” 10.])
De gereformeerde kerk was niet in staat geheel op eigen kracht zich te vestigen in de rechten van de katholieke kerk en in de harten van de bevolking; zowel bij haar opbouw als bij de bestrijding van het katholicisme vroeg en verkreeg zij steun van de burgerlijke overheid.

2.3 De medewerking van de overheid
De medewerking die de burgerlijke overheid verleende aan het protestantiseringsproces heeft vier kanten, schrijft L.J. Rogier: 1. Het verbod van alle katholieke godsdienstoefeningen; 2. Gewetensdwang in scholen, wees- en armhuizen; 3. Gewetensdwang op ambtenaren; 4. De toekenning aan de gereformeerde kerk van kerkgebouwen en kerkelijke en diaconale fondsen.(33 [33. L.J. Rogier a.w. 337.]) De beide eerste aspecten worden in dit hoofdstuk beschreven, de beide laatste worden alleen voorlopig aan de orde gesteld en komen terug in hoofdstuk 4 “De verhouding tussen kerk en overheid”.
In december 1581 verboden de Staten-Generaal alle katholieke samenkomsten, het geven van katholiek schoolonderwijs, de publicatie van katholieke geschriften en het dragen van een geestelijk kleed. Het plakkaat dat de Staten van Overijssel in mei 1583 publiceerden was gematigder: Verklaard werd dat de gereformeerde godsdienst de heersende zou zijn, maar het gaf vrijheid aan andere religies.
Meer in overeenstemming met het plakkaat van de Staten-Generaal is de verklaring die namens Overijssel werd afgelegd op de vergadering van de Generaliteit in Utrecht, ook in 1583: De gezonde leer van het evangelie zou met alle mogelijke middelen gehandhaafd worden en openbare oefening van andere godsdiensten zou niet worden gedoogd.(34 [34. L.J. Rogiër a.w. 334. S.J. Fockema A. en W. Downer, Plakkatenlijst 58. J. Westra v. H. 91.])
De overheid geeft haar steun, maar anderzijds kan het calvinisme op grond van zijn belijdenis en geschiedenis niet anders dan deze steun verlangen: Steeds weer vragen synode en classis om maatregelen tegen het katholicisme. In 1593 en 1596 vraagt de synode aan Ridderschap en Steden de dienst van “papen ten plattenlande” te verbieden. In het laatstgenoemde jaar vraagt de classis Kampen om maatregelen tegen “altaren, beelden und alle an—

|pag. 20|

_______________↑_______________

dere afgodische grouwelen” en verder tegen katholieke geestelijken, die een jaar later “mispapen und dienaren des broodtgods” worden genoemd. In 1598 richt de synode zich opnieuw tot de Staten, maar tegelijk tot de drosten met verzoeken van dezelfde inhoud als in 1593 em 1596.
In 1602 vraagt zij om maatregelen tegen de viering van heiligendagen en tegen het dopen door vroedvrouwen.(35 [35. S.A. 224 art. 9. 1593; 236 art. 14, 1596; 244 art. 14, 245 art. 15, 1598; 257 art. 7, 1602. C.A. nov. 1597 art. 4.; 1598 art 2; 1599.])
In 1601 is de toon van de Staten van Overijssel tegen het katholicisme gematigder dan in 1593, kort na de eerste successen van Maurits in het gewest: In 1593 moet de gereformeerde religie bevorderd worden, “sonder enige kerkedienaars, dan expresse van de Gereformierde Christelijke Religie bekentenisse doende enichsints toe te laten”. In 1601 antwoorden de Staten aan de synode: “dat haer E.E. ’t gene wat aengaet den papen niet conden in ’t werk stellen, ten ware het landt in beteren standt gebracht werde”. Zij hadden dan ook in 1600 besloten dat er op het platteland priesters geduld zouden worden in die kerken waar predikanten nog ontbraken; ze mochten alleen prediken en “ghien andere pauwslicke excercitiën doen”. Vanzelfsprekend kon de kerk deze schikking niet goedkeuren; in 1588, toen er vanwege de onveiligheid geen predikant kon verkeren in Vollenhove, had zij moeten aanvaarden, hoewel zij haar goedkeuring onthield dat er door een in het zwart geklede priester gepreekt werd.(36 [36. J. Westra v. H. a.w. 93, 94. S.A. 252 art. 1, 1601; 224 art. 4, 1593.])
De kerk eist dat de katholieke geestelijken zich bekeren of worden ontslagen. Zij weet zich gesteund door de overheid alleen die priesters tot het predikambt toe te laten die zich hadden laten examineren. In hun resolutie van 1594 hadden Ridderschap en steden bevolen dat de predikanten of pastoors van Vollenhove en Blankenham zich bij de classis moesten vervoegen om zich te laten examineren.(37 [37. J. Westra v. H. 93. Onduidelijk is het tot wie de resolutie van Ridderschap en Steden van 1594, waarin de geestelijken van Blankenham en Vollenhove worden opgeroepen zich te laten examineren, was gericht.
In 1593 had Blankenham de predikant van Blokzijl Jacobus Strijdonck tot predikant gekregen; deze kan niet bedoeld worden want hij had al in 1585 examen voor de synode gedaan. Misschien dat de pastoor zich in Blankenham had weten te handhaven ondanks de nabijheid van de garnizoenen in Kuinre en Blokzijl. In 1593 had men de kerkelijke fondsen van Blankenham nodig voor het levensonderhoud van Strijdonck en daarom werd de kerk van Blankenham gekoppeld aan de gemeente Blokzijl. In Vollenhove preekte in 1588 nog een priester maar in 1594 was er een predikant die niet kon worden erkend omdat hij niet kon bewijzen geëxamineerd te zijn. S.A. 197 art. 10, 1585; 225 art. 14, 1593.]
)
Vrijwillig kan ook het examen dat Johannes Rodolphi, pastoor van Wanneperveen in 1604 aflegde, niet worden genoemd. Hij werd gedwongen zich te onderwerpen aan een examen door een trage, maar uiteindelijk effectieve samenwerking tussen enerzijds de synode, de classis em de kerkeraad van Vollenhove en anderzijds de drost van Vollenhove. Juist de tegenwerking van Rodolphi stelt ons in de gelegenheid uitvoerig kennis te nemen van de wijze waarop in het Land van Vollenhove een katholiek geestelijke werd toegelaten tot het predikambt. ln 1598 geeft de synode uitvoerige richtlijnen voor het examen (38 [38. zie hfd. 3.2 blz. 27.]) en in hetzelfde jaar roept de classis de Staten op haar plakkaten uit te voeren en de katholieke geestelijken te dwingen zich te laten examineren. Tweemaal, in 1599 en 1600 besluit de classis aan de drost te vragen de pastoor van Wanneperveen en zijn ambtgenoot uit Giethoorn te ontslaan.(39 [39. zie hfd. 2.1 blz. 16. Zie noot 5, blz. 16.])
In juli 1600 verschijnt Rodolphi op de vergadering van de synode en hij belooft zich aan alle eisen te onderwerpen. Toch is het nodig dat in het voorjaar van 1601 aan hem en aan de pastoor van Giethoorn de dienst

|pag. 21|

_______________↑_______________

wordt opgezegd, “in ’t bijwesen” van de drost. Beiden aanvaarden hun ontslag en de classis belooft dat ze tot het predikambt zullen worden toegelaten als ze zich houden aan hun beloften en verder aan alle eisen zullen voldoen. In september van hetzelfde jaar verschijnt Rodolphi op de vergadering van de classis, in de veronderstelling terstond een examen te kunnen afleggen en als predikant te kunnen terugkeren. Hij moet echter Wanneperveen verlaten en ergens gaan wonen waar hij dagelijks Gods Woord kan horen en om zich door “onderlinge collatiën en excercitiën met die dienaren der gemeynte hem selven in Godes Woort hoe langer hoe meertho verstercken”. Tenslotte zal hij proefpreken moeten houden. Het valt hem tegen dat niet alles zo voortvarend gaat als hij zich heeft voorgesteld en hoewel hij in Vollenhove heeft gewoond en er zelfs met zijn vrouw heeft deelgenomen aan het heilig avondmaal, nadat de kerkeraad zijn kennis van de gereformeerde leer had onderzocht en hem het vroegere geloof had laten herroepen, is hij al in april 1602 terug in Wanneperveen, waar hij weer preekt. De drost moet er voor zorgen dat hij weer terugkeert naar Vollenhove. In mei 1602 is hij terug en hij doet schuldbelijdenis voor de kerkeraad. Weer verbreekt hij zijn beloften en preekt in Wanneperveen en weer moet de drost maatregelen tegen hem nemen. Op de septembervergadering van 1603 besluit men hem nog eenmaal te vermanen en Rodolphi schijnt er gehoor aan gegeven te hebben. Al in het voorjaar van 1604 mag hij examen doen; het wordt afgenomen door drie predikanten, in het bijzijn van de drost, de schout en de kerkmeesters van Wanneperveen. Hij slaagt blijkbaar en men laat hem terugkeren naar Wanneperveen, hetgeen in strijd was met een verordening van de synode dat een priester niet als predikant terug mocht keren naar zijn standplaats.(40 [40. S.A. 251 art. 19, 1601; 244 art. 12, 1598, C.A. 1598 art. 2; 1599; april 1600 art. 3; april 1601 art. 6; sept. 1601 art. 4; april 1602 art. 3,4; sept. l602 art. 3; mei 1603 art. 3; april 1604 art, 1. “Kerckenboek” 4, 11.])
Ook de scholen moesten worden gezuiverd van het katholicisme. De gemeenten werden door de synode van 1585 opgeroepen de reformatie van het onderwijs ter hand te nemen. De nationale synode van Den Haag verordende een jaar later dat ook schoolmeesters de Nederlandse Geloofsbelijdenis moesten ondertekenen. In 1597 vroeg de classis de steun van de Staten in deze zaken en in 1601 eiste zij dat de schoolmeesters op haar vergadering verschenen om de noodzakelijke handtekening te zetten.
Mochten ze dit weigeren, dan wachtte hun het ontslag, zo luidde de dreiging van de synode, die in 1609 herhaald werd.(41 [41. S.A. 195 art. 2, 1585; 258 art. 11, 1602; 278 art. 11, 1609. C.A. nov. 1597 art, 4; sept. 1601, art. 5; sept, 1602, art. 5, 6.])
In het Land van Vollenhove is voortvarend gewerkt aan de reformatie van de scholen; Koenraad Sloet, de verwalter (plaatsvervanger van de drost) zendt in 1602 een bevel naar de officieren en schouten dat alle belemmeringen voor de ware godsdienst moeten worden weggenomen, welk bevel o.a. gericht is tegen de schoolmeesters, van Blankenham en Oldemarkt. In april van hetzelfde jaar verschijnen er twee schoolmeesters op de claasisvergadering: Horatius Sibrandi en Jan Hendriks uit Vollenhove; zij zijn bereid te ondertekenen, maar wensen eerst kennis te nemen van de inhoud van de belijdenis.(42 [42. C.A. april 1602, art. 7, 9.
]
)

|pag. 22|

_______________↑_______________

Duidelijk weigerachtig is echter Johannes ten Water, “bij-schoolmeester” te Vollenhove. Hij staat bekend als overtuigd “pausgezind” en verschijnt niet op de classisvergadering, hoewel hij ontboden is. De classis vraagt de drost hem te ontslaan. Ten Water is ook in het najaar van 1602 nog onwillig, maar nu blijken er meer te zijn die weigeren te tekenen: meester Abraham uit Steenwijk en zijn niet met name genoemde collega uit Blankenham. Ook dezen zullen door de drost moeten worden ontslagen en hun moet zelfs verboden worden privéonderwijs te geven. De predikanten van Vollenhove en Kuinre moeten de stadsbesturen op de Haagse bepaling wijzen. Nadat in mei 1603 besloten is ook de synode in kennis te stellen van het nog steeds in functie zijn van niet-gereformeerde schoolmeesters, wordt van hen niets meer vernomen. Of de “zaak van de schoolmeester” van Steenwijkerwold, die in 1609 onder de aandacht van de drost wordt gebracht, zou een geval van een schoolmeester met een afwijkende leer moeten zijn.(43 [43. C.A. april 1602 art. 18; sept. 1602 art. 5,6; mei 1603 art. 6; aug, 1609 art, 3.])
In 1619 is er nog steeds een pausgezinde koster in Blankenham en ook Giethoorn en Steenwijkerwold ontberen in dat jaar gereformeerde kosters en voorzangers, functies die vaak, met het schoolmeesterschap worden gecombineerd.(44 [44. S.A. 359 art. 4, 5, 1619.])
Katholieke geestelijken moesten uit hun ambten worden ontzet, maar even noodzakelijk was het dat zij uit hun pastorieën werden verwijderd en hun de rechten op de opbrengsten van de kerkelijke goederen werden afgenomen. Hier zijn we bij het derde aspect dat Rogier in de overheidssteun aan de gereformeerde kerk onderscheidt: de toekenning van de kerkelijke en de diaconale fondsen aan de gereformeerde kerk. Het vierde aspect: gewetensdwang op ambtenaren en regenten, ligt er dichtbij. Voor de kerk was het van groot belang dat de leden van de magistraat en de ambtenaren positief gereformeerd waren, want van hun steun was zij afhankelijk bij het verwerven van de goederen en fondsen, die haar niet zonder moeite werden toegekend. Dit zal veroorzaakt zijn door de armoede en de verwoesting die het platteland hadden getroffen, maar ook door de onwil om rechten die in woelige tijden waren toegeëigend af te staan.
De steun van de overheid was noodzakelijk voor de vestiging van de gereformeerde kerk. Daarmee is echter niet gezegd dat de gereformeerde kerk haar wezen en organisatie dankt aan politieke doeleinden. Zij kreeg gestalte door inwerkingen van verschillende kanten: De plaats en taak die de overheid haar toedacht; haar eigen bezinning op het wezen van de kerk, haar plaats in de maatschappij en op haar verhouding tot de overheid; de morele, theologische en organisatorische kwaliteiten van haar dienaren; en niet in de laatste plaats door de mate van welwillendheid waarmee de bevolking zich onderwierp aan de reformatie.

|pag. 23|

_______________↑_______________

 
– Coster, B. (1983). De reformatie in het Land van Vollenhove, 1579-1609 (Scriptie M.O.). Geschiedenis, Noordelijke Leergangen, Zwolle.

Category(s): Niet gecategoriseerd

Comments are closed.