Hoofdstuk 1. Noordwest-Overijssel in de zestiende eeuw


I NOORDWEST-OVERIJSSEL IN DE ZESTIENDE EEUW

1.1 Staatkundige Geschiedenis

Het Verdrag van Gorkum van 1528 bezegelde de feitelijke machtsverhoudingen in Overijssel. De bisschop van Utrecht werd definitief het wereldlijke gezag over zijn landen ontnomen en Karel V werd erkend als nieuwe landsheer. Onder het bestuur van de stadhouders van Karel V en Filips II beleefde Overijssel een periode van een zekere rust in de zeer onrustige zestiende eeuw. De Habsburgers maakten voorlopig een eind aan de verwoesting en verdeeldheid waaraan het gewest had bloot gestaan toen het in de laatste periode van het bisschoppelijk bestuur een buit was geworden die evenzeer door Bourgondië/Habsburg als door Gelre was begeerd.(1 [1. B.H. Slicher van Bath e.a. Gesch. v. Ov. 69, 119]) De Bourgondische heerschappij leidde tot een grotere centralisatie, maar maakte gebruik van reeds bestaande instellingen. Onder het bisschoppelijk bestuur had Overijssel zijn Statenvergadering gekregen, de Landdag, bestaande uit twee leden: de Ridderschap en de Steden. Bij de vestiging van de Republiek hadden de drie steden Deventer, Zwolle en Kampen en de drie kwartieren waarin de ridderschap was georganiseerd Salland, Twente en Vollenhove ieder één stem.(2 [2. “Overijssel” 214])
De rechtspraak op het platteland werd uitgeoefend door een schout, in de steden door schepenen. De hoge jurisdictie, ook in de kleine steden, maar niet in de drie grote, werd uitgeoefend door de drost, die tevens toezicht op de rechtspraak had. In de rechtspraktijk richtten de kleine steden zich naar de grote.(3 [3. J. Westra van H. a.w. 36]) Overijssel was oorspronkelijk verdeeld in drie drostambten: Salland, Twente en Vollenhove. De drost was de hoogste politieke, justitiële en militaire autoriteit in zijn drostambt. Vollenhove was verreweg de kleinste van de drie. Daardoor en door het ontbreken van grote steden schijnt de machtspositie van de drost er groter geweest te zijn dan in Salland, waar zijn invloed bovendien beperkt werd door nieuwe drostambten die van het oorspronkelijke werden afgescheiden.
Tot aan de tijd van de Republiek had het Land van Vollenhove slechts twee kleine steden: Vollenhove en Steenwkjk.
Zwartsluis en Blokzijl kregen in het laatst van de zestiende eeuw van prins Maurits stadsrechten. Verder waren er de volgende schoutambten: Kuinre, Oldemarkt, Steenwijk, Giethoorn, Vollenhove en Wanneperveen.(4 [4. “Overijssel” 93])
Tussen 1528 en 1566 wordt Overijssel door twee dynamische krachten betrokken bij de geschiedenis van de Nederlanden.
Daar was in de eerste plaats de reformatie met haar politieke gevolgen en ten tweede de centralisatiepolitiek van de Habsburgers. Overijssel was nauw betrokken bij het gewelddadige gebeuren in Münster, waar religieuze vernieuwing en een politiek-culturele revolutie werd begonnen door de wederdopers, maar ook meteen werd bestreden door zowel katholieken als protestanten. Overijssel had zijn eigen dopers, die aarzelend en met tegenzin, doch uiteindelijk met uiterste middelen werden bestreden. Alleen in de jaren 1535 -1545 werden er in de Overijsselse steden mensen om hun geloof gedood. Dit kan niet gescheiden worden van hetgeen

|pag. 7|

_______________↑_______________

in Münster plaatsvond. De ambivalente houding tegenover – dopers uit de eigen burgerij werd veroorzaakt door sympathieën van brede lagen van de bevolking, zelfs van magistraatsleden voor hen.
Tegen dopers van buiten werd minder aarzelend opgetreden; vooral rondtrekkende predikers werden belaagd. Toch werd de “untelliche mennichvoldichheit van man, wijf ende kinder” in maart 1534, komend per schip uit Holland en op weg naar Münster door de Overijsselse autoriteiten bij Genemuiden alleen maar tegengehouden en teruggestuurd, terwijl de aanvoerders in Kampen werden berecht en de doodstraf kregen. De drie steden pleegden in deze tijd geregeld overleg met elkaar over de te nemen maatregelen tegen de wederdopers en zelfs voerden zij correspondentie over deze zaak met Hollandse steden. Na 1540 werd het gewest nog incidenteel opgeschrikt door religieus geïnspireerd geweld van de Batenburgers of “kinderen van Emblichem”, een doperse secte, die het gemunt had op kerken en bezittingen van kloosters, geestelijken en overheidsdienaren.(5 [5. S. Elte, Kampen 11-29. S. Elte, Zwolle. 69-82. B.H. Slicher van Bath e.a., Gesch. van Ov. 120, 168.])
Zowel de stedelijke als de gewestelijke overheid poogde gematigd te zijn tegenover religieuze afwijkingen.
In ieder geval gematigder dan de centrale regering in Brussel. In 1551 besloten Ridderschap en Steden de nieuwe plakkaten tegen ketterij wel te publiceren, maar ze slechts voorzover ze overeen kwamen met de in 1528 bezworen privileges uit te voeren. Men vreesde vernieuwingen, zowel religieuze als politieke. Vooral enkele maatregelen van de regering in Brussel riepen verzet op.
In 1553 werd het Hof van Kanselier en Raden voor Overijssel, Drente en Lingen opgericht, dat een centraliserende rol in bestuur en rechtspraak zou moeten vervullen. Tegenkanting van Ridderschap en Steden verhinderden het Hof te functioneren. Men zal vooral bezwaar hebben gehad tegen de bezetting ervan met “buitenlanders”, geschoolde juristen van buiten het gewest. Alva’s poging het in 1569 alsnog in werking te doen treden kwam te laat. Evenmin had hij succes met zijn Criminele Ordonnantiën die hij alle Nederlanden poogde op te dringen.
De burgers van de Overijsselse steden zouden vanaf de invoering, in geval van doodstraf of verbanning tevens gestraft worden met confiscatie ten gunste van de koning.
Tegelijk verboden de ordonnantiën de afkoop van een straf door een boete. Juist op deze boetes waren de rechters en magistraten zeer gesteld.(6 [6. S. Elte, Zwolle 40. E.D. Eijken e.a., In alle staten (Zwolle 1978) 21—23. B.H. Slicher v. B. e.a., Gesch. van Ov. 136-149.])
Deventer zou de zetel worden van het in 1559 gestichte bisdom dat bijna geheel Overijssel, Lingen en delen van Gelderland zou omvatten. Door tegenwerking werd de installatie van de eerste bisschop uitgesteld tot 1568. Zover kwam het echter ook toen nog niet door het plotselinge overlijden van de bisschop. Zijn opvolger, Egidius de Monte werd weliswaar geïnstalleerd in 1570, maar niet welwillendèr ontvangen. Verzet kwam er van de steden en van de monniken van het klooster op de Agnietenberg, dat ontbonden werd en zou moeten dienen tot instandhouding van de bisschopszetel. Andere geestelijken vreesden stren-

|pag. 8|

_______________↑_______________

ger toezicht op de naleving van het celibaat en Kampen sprak in 1562 de vrees uit dat de bisschop een felle inquisiteur zou zijn.(7 [7. 1. B.H. Slicher v. B. e.a., Gesch. v. Ov. 169. S. Elte, Kampen 92.])
Vooral Deventer, maar ook Zwolle, Kampen en zelfs Hasselt hadden te vrezen voor een strenger toezicht op de godsdienstige gezindheid van hun burgers. De Zwolse overheid klaagt over het herbergen van ketters, het drukken van verboden lectuur en steeds weer over geheime vergaderingen. De mis wordt zelfs onder twee gedaanten bediend.
Grotendeels dezelfde klachten zijn in Kampen te horen, waar het stadsbesuur en stadhouder Aremberg zich verder nog zorgen maken over het gebrek aan eerbied van de burgers tijdens de eredienst, afwijkende theologische opvattingen bij de clerus, die het tevens niet te nauw neemt met het celibaat. Gebrek aan eerbied voor de katholieke eredienst en blijken van vernieuwingsgezindheid komen ook voor in Hasselt, waar zelfs een burgemeester ervan wordt beschuldigd een geheime vergadering bezocht te hebben. Strafmaatregelen schijnen niet genomen te zijn; de Raad volstaat met het uitdelen van vermaningen.
Veel strenger was men in Zwolle en Kampen, maar ook daar komen na 1538 en 1544 geen doodvonnissen meer voor. De strengste straf werd verbanning, die na 1564 weer veelvuldiger wordt toegepast.(8 [8. “Overijssel” 890. S. Elte, Zwolle 27, 40-46. S. Elte, Kampen 81-83, 88-90. J. de Hullu a.w. 226. F.A. Ebbinge Wubben “Onderzoek omtrent de reformatie te Hasselt”, 1563-1589″, Verslagen en mededelingen (1872) 19—27.])
Ook in Overijssel worden in 1566 hagepreken gehouden; Kampen staat toe dat binnenshuis aan zieken het sacrament onder beide gedaanten wordt bediend, dat brood en beker worden uitgereikt; in Zwolle gebeurt hetzelfde.
De beeldenstorm raakt slechts één beeld op het Sint-Michaelskerkhof te Zwolle. In beide steden wordt de vrijheid het geloof naar de Augsburger Confessie te belijden binnen één kerk gevraagd, hetgeen Deventer reeds had toegestaan. Dit wordt echter, afgewezen. In augustus besluiten Ridderschap en Steden dat ze geen kerkschennis zullen tolereren, maar wel enige verandering in de religie zullen aanvaarden. Men vraagt dan ook in september aan landvoogdes Margaretha een bepaalde geloofsvrijheid te willen geven en vergeving dat Deventer deze vrijheid al toegestaan had. Zij wordt erop gewezen dat er een volksopstand dreigt. Stadhouder Aremberg, doet zijn best de rust te handhaven maar beperkt zich wat zijn methode betreft tot het uiten van strenge dreigementen. Hij verdedigt de handelswijze van de steden bij Margaretha. Waarschijnlijk doordat de landvoogdes in de loop van 1566 haar verzwakte positie weer kon herstellen besluit de landdag in oktober geen religieuze vernieuwingen in te voeren. Of dit moet worden gelezen in de zin van geen verdere vernieuwingen dan in augustus, of als een herroeping van hetgeen in augustus was toegestaan is onduidelijk, maar de verdere maatregelen van de Overijsselse overheid pleiten voor de laatste betekenis. Aremberg herstelt in Zwolle de rust en ontneemt de “protestanten de kerk die ze in november 1566 eigenmachtig hadden genomen. In Deventer duurt het tot mei 1567 voor de protestanten hun kerk wordt ontnomen.
De stadhouder treedt echter verder heel gematigd op; hij schijnt met zijn verbod de godsdienstige overtuiging van anderen te belasteren een zekere religieuze pluriformiteit te aanvaarden.(9 [9. S. Elte, Kampen 100, 101, 104, 106. S. Elte, Zwolle 48-51. B.H. Slicher v. B. e.a. Gesch. v. Ov. 120])

|pag. 9|

_______________↑_______________

De spanning en de onrust in de Overijsselse steden in het jaar 1566 was niet zo hevig dat er gesproken kan worden van opstand.(10 [10. B.H. Slicher v. B. e.a., Gesch. v. Ov. 120.]) Gezuiverde stadsbesturen treden in 1567 weer strenger op; een aantal rebellen wordt verbannen, anderen vluchten. Onder hen is de drost van Vollenhove, Jan Sloet.(11 [11. Sloets motieven om rebellie te plegen zijn waarschijnlijk niet enkel religieus geweest. In 1557 werd hem het recht om het slot te Vollenhove, ’t Oldehuis te bewonen ontnomen en moest hij plaats maken voor stadhouder Aremberg. J. Westra v. H. a.w., 213.]) Deventer krijgt een Spaans garnizoen.
Overijssel schijnt niet of nauwelijks geprotesteerd te hebben tegen Alva’s beruchte penningen. Al in mei 1572 landden er geuzen in het Land van Vollenhove, die een pastoor en een kapelaan meenamen en op de terugweg Emmeloord op Schokland plunderden. In het najaar hield graaf Willem van den Berg korte tijd Zwolle, Kampen en enkele kleine steden in Noordwest-Overijssel bezet.
De vrees voor een Spaans garnizoen was zo groot dat men zichzelf wilde verdedigen, maar al gauw de poorten voor Van den Berg moest openen. De religieuze vernieuwingen die hij oplegde, betekenden voor het katholicisme meer dan een onderbreking van de eredienst. Katholieke magistraten waren korte tijd ontslagen geweest, geestelijken gevlucht en kerken en kloosters geplunderd.
Na het vertrek van Van den Berg in november vroeg en verkreeg men genade van Don Frederik, maar Zwolle en Kampen moesten nu ook een Spaanse bezetting aanvaarden.(12 [12. S. Elte, Zwolle 52, 53, 63. S. Elte, Kampen 120. G.A. Meyer, “De laatste jaren van het broerenklooster te Zwolle”, Verslagen en mededelingen 28, 90. B.H. Slicher v. B. e.a., Gesch. v. Ov. 120.])
De garnizoenen zijn in de volgende jaren oorzaken van grote ontevredenheid, die er toe leidde dat Overijssel in november 1576 toetrad tot de Pacificatie van Gent.
Een jaar later benoemden de Staten-Generaal, in overleg met Ridderschap en Steden George van Lalaing, graaf van Rennenberg tot stadhouder. In de loop van 1578 nam hij Kampen en Deventer in en bevrijdde deze steden van hun garnizoenen. De bezetting van Zwolle was reeds verlopen.
In de zomer van hetzelfde jaar was Overijssel aarzelend toegetreden tot de Tweede Unie van Brussel. In 1579 werd er wel onderhandeld over toetreding tot de Unie van Utrecht, maar tot ondertekening is het niet gekomen.(13 [13. B.H. Slicher v. B. e.a., Gesch. v. Ov. 121, 122.])
Zowel in Zwolle als in Kampen namen in 1578/79 groepen gereformeerden eigenmachtig kerken in beslag. De stadsbesturen poogden de verantwoordelijkheid voor deze gang van zaken te ontgaan door officieel toestemming te vragen aan de Staten, Rennenberg en landvoogd Matthias. Enerzijds poogde men vernieuwing tegen te gaan door benepen tegenmaatregelen en trouwbetuigingen aan de koning en zijn godsdienst, anderzijds tolereerde men nieuwe ontwikkelingen en schoot men tekort in de bescherming van de geestelijken. Afgevaardigden van Oranje verwerven in 1579 vrijheid voor de gereformeerde eredienst, daarna wordt in beide steden de religievrede afgekondigd. Binnen een jaar overheerst het Calvinisme geheel. In Zwolle moeten de gereformeerden eerst nog met hulp van Kampenaren de katholieken in een ware binnensteedse veldslag overwinnen. Een succes dat men viert met een beeldenstorm. In het begin van 1579 keren ballingen terug in de stadsbesturen, die daardoor zeker nog niet uitgesproken gereformeerd worden. (14 [14. S. Elte, Zwolle 63, 70. S. Elte, Kampen 125-133.])

|pag. 10|

_______________↑_______________

Tussen 1579 en 1592 liggen jaren van verwoesting, verwarring en verdeeldheid. De Spanjaarden waren voorlopig verdreven, maar de Staatse bevelhebber Hohenlohe veroorzaakte niet minder overlast. Toen hij in april 1580 was afgekocht had Rennenberg reeds verraad gepleegd. De drosten van Salland en Vollenhove, Eggerik Ripperda en Jan Sloet, die in 1578 uit zijn ballingschap was teruggekeerd, werden aangesteld als voorlopige bestuurders. In 1584 werd Adolf van Nieuwenaar tot stadhouder benoemd.
Hohenlohe, teruggeroepen na het verraad van Rennenberg, werd verslagen in Oost-Overijssel. Midden-Overijssel werd frontgebied; Zwolle in 1580 kort belegerd, Steenwijk in de winter 1580/81 gedurende, drie maanden. In november 1582 werd dit stadje echter alsnog door de Spanjaarden genomen. Hasselt dat zich min of meer neutraal poogde te houden werd in 1582 gedwongen door het garnizoen in Zwartsluis de Staatse zijde te kiezen.
In deze jaren was de verbondenheid met de Generaliteit zeer gering; tussen 1584 en 1587 werden de vergaderingen van de Staten-Generaal zelfs niet bezocht.
Toen Maurits in 1589 Van Nieuwenaar was opgevolgd werden de banden aangehaald. Ook in Overijssel werden successen behaald: in 1591 werd Deventer bevrijd, in 1592 Steenwijk, Ootmarsum en het Drentse Coevorden. Tot 1597 en van 1605 tot na de dood van Maurits was echter het oosten van het gewest nog Spaans. Desondanks groeide Staats-Overijssel naar meer stabiele verhoudingen, waarvan de vorming van een permanent college van Gedeputeerde-Staten het beste, bewijs is. Na 1592 kon Noordwest-Overijssel zich ook economisch herstellen van de verliezen door het militaire geweld.

1.2 De sociaal-economische verhoudingen
In de zestiende eeuw was het Land van Vollenhove een uitgestrekt moerasgebied tussen de hoge zandgronden bij Vollenhove in het westen en bij Steenwijk in het oosten.
De waterwegen waren de belangrijkste verbindingen. In de eerste plaats de verbindingen over de Zuiderzee, de IJssel en het Zwartewater met Kampen, Hasselt en Zwolle. Over binnenwateren was vanuit Blokzijl Steenwijk te bereiken en omstreeks 1560 werd er een vaart gegraven tussen Blokzijl en Zwartsluis. Steenwijk lag zeer strategisch tussen Zwolle en Friesland; het was de enige plaats in het Land van Vollenhove die werkelijk goed over land was te bereiken. De landwegen van Vollenhove en Blokzijl naar het oosten zijn waarschijnlijk in zeer slechte conditie geweest door de moerassige ondergrond.(15 [15. “Overijssel” 714, 719, 721.])
De bevolkingsdichtheid was laag in de zeventiende eeuw.
Het totale aantal inwoners wordt voor 1475 geschat op 5000, voor 1675 op 10.000. Nauwkeurige gegevens over het aantal inwoners van de stadjes geeft Slicher van Bath niet; hij schat het aantal stedelijke inwoners in

|pag. 11|

_______________↑_______________

1675 op 3500 en het aantal bewoners van het platteland op 6500. Naast Vollenhove en Steenwijk worden ook Kuinre en Blokzijl tot de steden gerekend, maar niet Zwartsluis.(16 [16. B.H. Slicher v. B., Een samenleving 55, 61.]) Andere werken bevestigen de lage bevolkingscijfers van de stadjes: Ten tijde van het beleg zal Steenwijk slechts 300 weerbare burgers gehad hebben (17 [17. S. Klijnsma, Geschiedkundige herinneringen aan de voormalige vestingen Steenwijk, Kuinre en Blokzijl (Meppel 1853) 17.]) en in 1709 had Vollenhove 790 inwoners.(18 [18. J. Westra v. ïï. a.w. 12.])
De beroepsdifferentiatie was in het Land van Vollenhove groter dan elders in Overijssel. In 1602 was 65,7 % van de plattelandsbevolking werkzaam in de landbouw. Het andere deel is waarschijnlijk werkzaam geweest in de turfwinning en —vervoer en voor een klein deel in de visserij.
Uit de cijfers die Slicher van Bath geeft voor de turfwinning blijkt dat de bloeitijd van dit product lag tussen 1600 en 1770. Van voor 1600 zijn geen kwantitatieve gegevens. Het agrarische bevolkingsoverschot van de zestiende tot de achttiende eeuw is afgevloeid naar de turfwinning. De behoorlijke lonen in dat bedrijf en de welvaart van de veeboeren maakten het Land van Vollenhove redelijk welvarend in de zeventiende en de achttiende eeuw.(19 [19. B.H. Slicher v. B., Een samenleving 477.])
De steden van Vollenhove waren, afgezien van de betekenis van Blokzijl en Zwartsluis als centra van turfhandel en -vervoer, slechts van lokale betekenis.(20 [20. B.H. Slicher v. B., Een samenleving hoofdstuk 4, 117-238.]) Tot in de zestiende eeuw was de stad Vollenhove een centrum van landsheerlijk bestuur geweest, dat een grote aantrekkingskracht had uitgeoefend op de landadel. Van de tweeëntwintig havezaten van het kwartier lagen er in het midden van de zeventiende eeuw twintig in of in de onmiddellijke omgeving van Vollenhove. Het gemiddelde vermogen van deze adel is niet groot geweest.(21 [21. “Overijssel” 216-220.])
De destructieve politieke en militaire invloeden van buitenaf op de sociaal-economische verhoudingen zijn niet gering geweest in de zestiende eeuw. Twee perioden zijn te onderscheiden. De eerste periode, van 1505 tot 1528 is de tijd van de oorlogen tussen Gelre en Habsburg om het Sticht. In 1568 begint de tweede periode, die samenvalt met de eerste helft van de tachtigjarige oorlog.
De slagen die Overijssel in deze periode kreeg deden het gewest afzakken tot één der armste van de landgewesten.(22 [22. B.H. Slicher v. B. e.a., Gesch. v. Ov. 154.])
Al meteen in 1568 moest Steenwijk meebetalen aan het onderhoud van Alva’s naar Groningen marcherende leger.
Het Broerenklooster van Zwolle klaagt na 1569 over de dalende opbrengsten van de termijnen in Kuinre, Vollenhove, Steenwijkerwold en Blokzijl, die mogelijk een gevolg waren van de overstromingen in 1570 en de overlast van soldaten vanaf 1572; eerst van het leger van graaf Willem van den Berg, later van de Spaanse garnizoenen van Kampen en Zwolle.(23 [23. P. Berends, Inventaris van het Oud-Archief Steenwijk, Verslagen Rijksarchieven. deel 40, regest 146. G.A. Meyer a.w., 86. “Overijssel” 715.])
Het grote lijden begon na de Pacificatie van Gent in 1576. De Generaliteit eiste hoge bijdragen van een gewest dat voortdurend aan militair geweld bloot stond. zo bont maakte het slecht betaalde Staatse legertje onder Hohenlohe het dat de boeren van Mastenbroek en Wijhe zich tegen hem verzatten en daarvoor zelfs steun ontvingen van de

|pag. 12|

_______________↑_______________

Overijsselse Staten. Na het verraad van Rennenberg werd het hele gewest bloot gesteld aan een guerrilla, die zeker niet gering was in het land van Vollenhove.(24 [24. Hoe de doortrekkende en fouragerende soldaten zich plachten te, gedragen wordt beschreven in de “Cronicke van den inlandschen Stichtschen krighen in den tijd van den Goeserie”, Verslagen en mededelingen (1872) 122-124: “Op ten XXX en XXXI July anno 1580 hebben drie hondert Engelschen ende fransoesche een ruytertochte gedaen vanwege de geunieerde steden doer Genemuiden en onse burgers bouen Gulde Cost en dranck afgedronghen omtrent vijftich halff hundert gulden naedat zij ettelicke vercraghtigt, gewondt ende gaslaghen hadden, als sij solden trekken na Gonigerland om de malcontenten te verjaegen. Op ten 1 Novembris zijn vyer vaendelen Waelschen binnen Genemuiden gecomen ende hebben de burgers ende inwoeners der stadt Genemuiden also getranallueert ende beroeft ende des burgers huysen ende kercke also gedestreert dat de burgers binnen Campen, Zwolle en ettelicke binnen Hasselt hebben moeten vertrecken in grote miserien ende ellende”.]) Noordwest-Overijssel, het aangrenzende Drente en Zuid-Friesland werden tegelijk frontgebied en fouragegebied van beide om Steenwijk strijdende partijen. In Zwartsluis lag een Staats ontzettingsleger en in Blokzijl had Diderick Sonoy zich met een legertje uit Holland verschanst. Kuinre, waar reeds vanaf 1578 een Staats garnizoen lag, werd in oktober 1580 door Rennenberg ingenomen en had tot maart 1581 een Spaanse bezetting.(25 [25. P.C. Molhuyaen, “Geschiedkundige herinneringen omtrent Kuinre”, Overijsselse Almanak (1853) 63.])
In december 1580 werd bijna heel Giethoorn, waar een deel van Rennenbergs leger zich had verschanst, verbrand door de Staatsen, die een maand later weer werden verdreven door vuur dat door de tegenpartij was aangestoken. Hetzelfde hete lot trof de buurschappen rondom Steenwijk, Tuk en Onna en het dorp Steenwijkerwold. Om het klooster Sint Janskamp bij Vollenhove werd meermalen gevochten en het werd door beschietingen zwaar beschadigd. De boeren werden gedwongen hun vee en paarden af te staan.(26 [26. J. Westra v. H. a.w. 81, S. Klijnsma, Geschiedkundige herinneringen aan de voormalige vestingen Steenwijk, Kuinre en Blokzijl (Meppel 1853) 27, 39, 44, 58, 62, 66, 73, 84.])
Na het beleg werd Steenwijk getroffen door een pestepidemie, die veel slachtoffers maakte.(27 [27. S. Klijnsma a.w. 88; Klijnsma moet de bevolking van Steenwijk in deze jaren te hoog geschat hebben; hij vermeldt dat het aantal slachtoffers 2300 was, op een totaal van 23.000. Zie voor meer realistische bevolkingscijfers blz. 12.])
Na de aftocht van de Spanjaarden maakten het Staatse garnizoen in Steenwijk zich schuldig aan roof op het platteland en het was tijdens een afwezigheid tot dat doel dat de Spanjaarden zich in 1582 alsnog meester konden maken van Steenwijk. Zowel de Spanjaarden als de Staatse troepen in Blokzijl en Kuinre veroorzaken daarna overlast. Het klooster Dikninge in De Wijk, dat in Drente en Overijssel veel grond bezat langs de route van de IJssel naar Groningen klaagt in deze jaren over gestolen vee, “afgedorste” velden, verbrande gebouwen en gevluchte boeren waardoor de pachtgelden niet werden betaald en het is mogelijk dat deze klachten ook kunnen gelden voor het Land van Vollenhove.(28 [28. P.C. Molhuyaen a.w. 64.]) Daarbij kwam nog dat de Staten-Generaal in 1584 bevolen hadden die delen van het platteland van Gelderland, Drente en Overijssel die niet door de Staatse troepen konden worden beschermd te verwoesten.
En hoewel deze order nog in hetzelfde jaar werd ingetrokken tegen de belofte dat Overijssel iedere maand een aanzienlijke bijdrage zou leveren voor het onderhoud van de garnizoenen, werd zij in 1586 door Leicester opnieuw uitgevaardigd. Toch schijnt ondanks alles het totaal van verwoestingen in het Land van Vollenhove minder erg geweest te zijn dan in Salland en Twente. Tegenover één buurschap in Vollenhove, Scheerwolde bij Steenwijkerwold in 1585 beschreven als “geheel leedich”, staat een hele reeks Twentse buurschappen, dorpen en stadjes die verbrand en geheel of gedeeltelijk leeggelopen zijn.(29 [29. “Overijssel” 563.])
Herstel kon pas volgen toen Maurits in 1592 Steenwijk had genomen en in 1597 de rooftochten van de Spanjaarden door de verovering van Lingen en Twente helemaal onmogelijk maakte.
Dat er wel een zekere ondersteuning is geweest voor de plattelandsbevolking die haar eigendommen door de oorlog

|pag. 13|

_______________↑_______________

had verloren blijkt uit de synodale acta van 1602: “Die. van Swartesluis begeeren dat die penningen, eertijts gegeven die verbranden luden aldaer, van dewelcke sommige die penningen niet anders dan op rente begeerden ende hebben hare armoet nu overwonnen mochten tot opbouwinge van een kercke geïmployeret worden”.(30 [30. J. Reitsma en S. van der Veen, Acta der provinciale en particuliere synoden deel 5. (in het vervolg afgekort als S.A.) 259, art. 16, 1602]) Ook blijkt uit het bovenstaande dat de welvaart in Zwartsluis betrekkelijk snel is hersteld en het is niet onwaarschijnlijk dat dit eveneens geldt voor het turfproducerende platteland van Vollenhove.
De politieke veranderingen, de oorlogshandelingen en de daardoor veroorzaakte economische verliezen hebben hun weerslag gehad op de religieuze verhoudingen omdat elk van de strijdende partijen zich sterk maakte voor één der botsende religies.

1.3 De religieuze verhoudingen tot 1580
In het laatst van de zestiende eeuw bestaan in het Land van Vollenhove de volgende parochies: Steenwijk, Vollenhove, Steenwijkerwold, IJsselham, Paaslo, Oldemarkt, Kuinre, Giethoorn, Wannperveen en Zwartsluis. Scheerwolde was kort voor de reformatie zo verwoest dat het dorp ophield te bestaan als parochie. Blokzijl verschijnt in de jaren negentig van de zestiende eeuw als zelfstandige gereformeerde gemeente, maar is nooit een katholieke parochie geweest. Steenwijk, waar een kapittel was, was in zekere zin een kerkelijk centrum voor het Land van Vollenhove.(31 [31. Geschiedkundige atlas, van Nederland, kaart 9, “De kerkelijke indeling omstreeks 1550; de nieuwe bisdommen 1559—1561 (Den Haag 1924) 506-511. Zie ook hoofdstuk 3.3 blz. 31, 32.])
Slechts twee klooster worden er genoemd: Slnt-Janskamp bij Vollenhove, van de Tertiarii en het Tertiarissenklooster Clarenberch in Vollenhove.(32 [32. Gesch. Atlas a.w. 506-511.])
Dat men in Vollenhove medeweten heeft gehad van de religieuze onrust tussen 1520 en 1578 valt te veronderstellen op grond van een klein aantal gegevens uit het drostambt zelf en op grond van het feit dat Zwolle en Kampen, maar ook Hasselt heel duidelijk religieuze onrust hebben gekend.
Door de handelscontacten van de Overijsselse steden met Duitsland stond het gewest open voor invloeden van die kant. De Zwolse stadsschool was al voor 1524 besmet met Lutherse ideeën en het Lutheranisme behield aanhang, ook in de jaren 1530 – 1540, toen het religieuze beeld bepaald werd door de wederdoperij. Uit de voortdurende zorg van de stadsbesturen voor de religieuze gezindheid van de burgers en hun maatregelen tegen misbruiken als het drukken en lezen van verboden boeken, het herbergen van rondtrekkende predikers, geheime samenkomsten en hun argwaan tegen vreemdelingen blijkt het bestaan van afwijkende godsdienstige ideeën.(33 [33. S. Elte, Zwolle 4, 8, 34, 47. S. Elte, Kampen 65, 74, 75, 83, 97.]) In 1566 werden er hagepreken gehouden en werd het sacrament van het Heilig Avondmaal onder beide gedaanten bediend. De zelfbewustheid van de protestanten blijkt duidelijk uit het feit dat men in beide steden vraagt om kerkelijke ruimte voor de Confessie van Augsburg. Uit dit gegeven blijkt boven-

|pag. 14|

_______________↑_______________

dien dait in deze jaren de reformatie nog een Luthers karakter heeft. Dit wordt bevestigd door het volgende: 1. De Kamper rector Caspar Holstech eigent zich uitdrukkelijk het recht toe te prediken in overeenstemming met de belijdenis van Augsburg; 2. De schout van Hasselt wordt ervan beschuldigd een Lutherse samenkomst te hebben bezocht; 3. Een kind uit Kampen wordt gedoopt in het Bentheimse Uelsen.(34 [34. S. Elte, Zwolle 47-51. S. Elte, Kampen 97-104, 109. Zie verder voor Gaspar Holstech hfd. 2.1 blz. 20.])
Hoewel er nauwelijks tekenen van een vroege aanwezigheid van het Calvinisme zijn, profileert de groep die na 1576 de reformatie in Overijssel gestalte geeft zich als gereformeerd.
De religieuze onrust voor de Pacificatie van Gent is niet geheel voorbijgegaan aan het land van Vollenhove: in 1535 werd Steenwijk geconfronteerd met een oproer van wederdopers.(35 [35. B.H. Slicher v. B. e.a. Gesch. v. Ov. 168. J. de Hullu a.w. 226.]) In de jaren veertig werd in Kampen een wederdoper, afkomstig uit Blankenham onthoofd en een vrouw verdronken die getrouwd was met een ex-priester uit Giethoorn en bovendien connecties had met de Batenburgers.(36 [36. S. Elte, Kampen 76-81.])
Vanaf het midden van de jaren veertig bevonden zich doopsgezinde gemeenschappen in Giethoorn, Oldemarkt, Blokzijl en Zwartsluis. In 1563 is er in de nabijheid van Zwartsluis een Lutherse bijeenkomst gehouden en in 1566 zal zich een protestants prediker bevonden hebben in Steenwijk.(37 [37. Kerkbord met de namen van de predikanten in de grote kerk te Steenwijk. J. de Hullu a.w. 226.]) Het verblijf van Willem van den Berg in de zomer van 1572 in Noordwest-Overijssel zal op het platteland dezelfde religieuze spanningen hebben opgeroepen als in de steden.
Na 1580 verdwijnt het katholicisme als geregelde eredienst en zielszorg in het Land van Vollenhove. De religieuze vernieuwingen stoelen echter niet op een onvoldaanheid in brede lagen van de bevolking. Externe krachten maken de vestiging van de gereformeerde kerk mogelijk.

|pag. 15|

_______________↑_______________

 
– Coster, B. (1983). De reformatie in het Land van Vollenhove, 1579-1609 (Scriptie M.O.). Geschiedenis, Noordelijke Leergangen, Zwolle.

Category(s): Niet gecategoriseerd

Comments are closed.