Korte biografie Augustinus Meyer


R.P. Augustinus Meyer.

De 14de Januari 1925 overleed plotseling in het St. Thomasklooster te Zwolle pater Augustinus Meyer.
Hij werd geboren de 2de Mei 1857 te Schiedam, maakte met goed gevolg zijn studies op het St. Dominicus-college te Nijmegen en trad de 23ste September 1875 te Huissen in de Orde van de H. Dominicus. De 24ste September 1876 deed hij zijn H. Professie, die de 10de Augustus 1882 gevolgd werd door de H. Priesterwijding, welke hij ontving uit de handen van Mgr. Petrus van Ewijk, Apostolisch Vicaris van Curacao.
In 1884 werd hij benoemd tot leeraar aan het St. Dominicus-college te Nijmegen. In 1890 volgde zijn benoeming tot Magister Studentium te Nijmegen en in 1896 die tot professor in de Kerkgeschiedenis. Het Provinciaal kapittel van 1900 benoemde hem tot archivaris der Provincie. De 10de December 1901 vertrok hij naar het nieuwe klooster te Zwolle, waar hij de 12de December werd aangesteld tot professor in de Kerkgeschiedenis en tevens tot Supprior.
Geheel het kloosterleven van pater Meyer was aan de historische arbeid gewijd. Na eerst in “Onze Wachter” een uitvoerige studie over Tetzel te hebben geschreven, verscheen in 1890 in “De Katholiek” een studie over Joannes Dietenberger en nog in hetzelfde jaar een vertaling van Brugman’s “Leven van de H. Lidwina”. In 1895 schreef hij een artikel in de “Katholiek” over Nederlanders aan de Middeleeuwse universiteiten. Dan verschenen achtereenvolgens: “Dominicanerklooster- en statie, te Nijmegen (1892); “De Predikheren te ’s Hertogenbósch”(1897); “Bloemen uit St. Dominicus’ Gaarde” (1897); “Sint Dominicus Bloemen” (1898-1901); “Katholiek Nijmegen” (1905); “Chrónicon Conventus Buscoducensis” (1908); “Studien over de Dominicanen-Orde (1910); “Chrónicon Conventus Mosaetrajecténsis”(1909) “Chrónicon Conventus Sittardiensis”(1911); “Gedenkboek der Dominicanen in Nederland” (1912). Daarnaast schreef pater Meyer verschillende studies in het Archief voor de geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht, in de Bijdragen van Haarlem, in de “Verslagen en mededelingen van Overijselsch Regt” en verschillende gedenkboekjes. Daar hij in 1910 zijn professoraat aan een jongere kracht had overgegeven, kon hij zijn hele verdere leven aan historische arbeid wijden. Zo verschenen van zijn hand nog enkele kleine heiligenlevens; een nieuwe uitgave van Wijntjes’ “Leven van Sint Dominicus” en in 1922 het manuscript van de Zwolse pastoor Waaeyer. “Het aartspriesterschap van Zwolle”. Dit was zijn laaste grotere publicatie. Na een verdienstvol leven overleed hij plotseling de 13de Januari 1925.
Zijn stoffelijk overschot werd op zijn verzoek in de grafkelder op het kerkhof van Neerbosch bijgezet.
Als historicus was pater Meyer autodidáct. Tekstcritiek en vergelijkende bronnenstudie waren hem ten enenmale vreemd, zodat b.v. een werk van Berthold Altaner over de bronnen van het leven van Sint Dominicus bij hem geen waardering vond. Toch had hij feeling genoeg om tegenover de historicitéit van bepaalde gegevens afwijzend te staan of die tenminste met reserve te behandelen. Daarbij bezat hij een opmerkelijk compositorische kracht, waardoor het hem gemakkelijk viel de verzamelde gegevens tot een geheel te verwerken in een prettig verhalende toon, die hem bijzonder eigen was. Het is tenslotte pater Meyer’s grote verdienste geweest de geschiedenis der Orde aan het Katholieke deel van Nederland bekend gemaakt en de eigen Ordeleden op het erfdeel der Vaderen gewezen te hebben.

Deze biografie komt uit: Necrologie van de Nederlandse provincie der dominicanen.

Category(s): Auteurs
Tags: ,

Comments are closed.