Zwolle – GIDS EN KRONIEK – 1959

[ ]

ZWOLLE

GIDS EN KRONIEK

Historische gids voor Zwolle’s binnenstad,
ten dienste van allen die een meer
dan oppervlakkige kennisma-
king met deze oude
stad op prijs
stellen

TWEEDE DRUK

Uitgegeven op last van het Gemeentebestuur

ZWOLLE

1959

_______________↓_______________


|pag. 3|

Zwolle begint in de Sassenstraat. Het Stadhuis is gelegen op het eigenlijke „suolle”, het watervrije punt, vanwaaruit sinds 31 Augustus 1230 deze stad wordt bestuurd. De hoek van het stadhuis moet de zwaarste windstoten opvangen; precies in deze hoek resideert de burgemeester: aldus stemt te Zwolle het symbool met de werkelijkheid overeen.
     De ruimtelijke werking van de stadhuishall geeft een indruk van de sfeer waarin het Gemeentebestuur werkt. De dubbele taak der overheid vindt men aan de voet van de trap uitgebeeld in glas en lood: van het oude het goede te behouden en tevens de voorwaarden tot een goede toekomst te scheppen voor een nieuwe opbloei van deze oude stad. Daarom zijn naast elkaar uitgebeeld de verlening van het Stadrecht in 1230 en de Zwolse Stedemaagd met de attributen der vooruitgang: de fakkel van het Recht en de hoorn des overvloeds.
     De Schepenzaal brengt U in de sfeer van het verleden: in de middeleeuwen waren zon en maan — hier aan de moerbalken afgebeeld — de attributen van de samenwerking tussen kerkelijke en wereldlijke macht. Eens resideerden hier de Schepenen als vorsten; hier spraken zij hun doodvonnissen uit. De kentekenen hunner macht zijn nog steeds aanwezig: de beulszwaarden en het houten gratiezwaard hangen in een muurkast ten toon. Doch in hun hoge staat werden de Schepenen voortdurend aan hogere macht herinnerd: het Laatste Oordeel zweefde hun boven het hoofd en aan de overzijde klinkt het vermaan: Audi et alteram partem … hoor ook de tegenpartij.
     Daar waar Macht en Recht tesamen zetelden, mocht ook het cultureel element niet ontbreken. Toen Mr Berent van Coblenz in 1448 deze zaal gereed maakte, schiep Mr. Johan van Campen daarin een sfeer vol leven en nadenkelijkheid door zijn beeldhouwwerk aan de bassen of balkdragers. Hieraan

_______________↓_______________


|pag. 4|

sneed hij figuren, die op hoogst curieuze wijze op de Schepenen neerzagen.
     De middeleeuwse meesters hadden de gewoonte bekende persoonlijkheden in eigen milieu af te beelden. De Zwollenaren die in 1448 deze zaal betraden, zullen ongetwijfeld met een glimlach hun „pypers ende spoelluden” herkend hebben; helaas is niet genoteerd wie het voorstellen. Slechts twee hunner vermogen wij met enige zekerheid te herkennen. Aan de tweede balk ziet men een verstandig man afgebeeld; hij draagt een meestershoed, drie sterren prijken op zijn jasje en een steenhouwersattribuut houdt hij in zijn hand. Geredelijk mag men veronderstellen, dat hier Mr. Berent zelf is afgebeeld.

DE BOUWMEESTER VAN HET STADHUIS

Toen in 1448 het nieuwe stadhuis werd gebouwd door de architect Mr. Berent van Covelens en de timmermeester Hendrik Verdriet, werden onder de balken z.g.n. bassen aangebracht, waarop narren werden afgebeeld. Eén echter maakt een uitzondering. Hij voert duidelijk twee steenhouwers-attributen. Waarschijnlijk stelt dit Mr. Berent zelf voor, en zo kijkt hij reeds 500 jaar neer op alles wat zich daar beneden afspeelt ……

_______________↓_______________


|pag. 5|

     Een tweede persoonlijkheid gaat weliswaar gedeeltelijk schuil achter het frontispice van het Laatste Oordeel, maar ook deze is gemakkelijk te herkennen. Het is een soort Oosterling, die een tulband draagt; een zigeuner, zou men zeggen. Vermoedelijk stelt het de oudst bekende zigeunerkoning voor, die het juist in die dagen den Zwollenaren bijzonder lastig maakte.
Dat was Hertog Andries van Cleyn Egipten; men herinnere zich: uit Egypte, daar kwamen de gypsy’s of zigeuners vandaan.
De overigen zijn helaas onbekend.
     Oudtijds had deze zaal geen of weinig verlichting; dit hangt samen met de rechtsopvattingen der middeleeuwers. Alle uitspraken moesten bij „schijnender zonne” geschieden; slechts bij eedsaflegging werden twee waskaarsen ontstoken. Hier zwoeren de nieuwe Schepenen:

„dat ic tot minen jaren waren sall der Stadt raedt, der Stadt eere ende der Stadt bederve ende der Stadt rechte ende dat ic alle Maendagen toe huys wesen sall sonder arglist;
dat ic binnen miner erster maent een peert hebben sall, dat jaer uut te holden ende een vol harnasch, sonder arglist;
ende dat ic richten sall als iet in desen boecke beschreven vinde, ende dat ic dat neet en sall laten om mageschop, noch om swagerschop, noch om lieve noch om lede, noch om anxt alsoveere ic des macht hebbe, ende genen raedt toe melden, datmen in rade holden sall vander Stadt wegen,
dat mi Godt alsoe helpe ende Syn hillegen…”

     De lichtkronen die men hier ziet, dateren van later tijd; ook de iconografische voorstelling van Maria in de Glorie wijst daarop. Sinds 1549 hingen zij in de kerk boven het Schepenkoor, om licht te brengen aan de eerzame leden van de Sacramentsbroederschap wanneer zij in den „solter” of in „dat lectionael” moesten lezen. Het ambt van Schepen had nl. ook

_______________↓_______________


|pag. 6|

een representatieve zijde: de heren gingen gekleed in de hoycke of huik — een zwarte raadsherenmantel — en dagelijks moesten twee hunner naar de plechtige dienst in de kerk om de wereldlijke macht te representeren. In de middeleeuwen zaten zij in een apart gestoelte; helaas is dit reeds in de 17de eeuw weggebroken.
     Het verdere interieur van de Schepenzaal geeft herinneringen aan later tijd. De portretten der Oranjes uit het atelier van Van Mierevelt, de Bramerklok, een uurwerk volgens het Amsterdams systeem uit 1728, roepen herinneringen op aan 17e en 18e eeuw.
     Voorts zijn ten Stadhuize nog aanwezig enige schilderijen, waarop men episodes ziet afgebeeld uit de stadsgeschiedenis; vooral die van Jan Grasdorp zijn uit topografisch oogpunt van belang. Zij stellen voor de blikseminslag op de thans verdwenen grote toren in 1669 en het omhalen van de restanten van die toren in 1682.
     Vanouds wordt deze zaal gebruikt voor het doen van plechtige uitspraken; tegenwoordig vinden hier de huwelijkssluitingen plaats. De eigenlijke raadsvergaderingen vonden en vinden plaats „opt huys boven”, op de eerste étage. Vroeger geschiedde dit ter plaatse waar nu de stedelijke archieven staan opgesteld; tegenwoordig in een daar tegenover gelegen kleine zaal.

     Wanneer men vanaf de stoep van het Stadhuis een blik werpt in de Sassenstraat, ziet men aan de ene kant de Grote, aan de andere zijde de Bethlehemskerk. Voor liefhebbers van oude architectuur valt hier heel wat te genieten.
     De kooromgang der Grote Kerk is voorzien van een soort lantaarn, die in de middeleeuwen ontstoken werd, wanneer hier het stoffelijk overschot van een der parochianen werd neergezet des avonds voor de begrafenis; wanneer dan „een vigilie van seven lexen” gebeden werd, werd een kaars in de dodenlantaarn ontstoken. Daarnaast ziet men een halfronde steen afgebeeld, voorstellend Vader Abraham met de drie

_______________↓_______________


|pag. 7|

engelen; het randschrift houdt een uitnodiging in de kerk te willen binnentreden. De steen dateert van ongeveer 1346, dus van de tijd waarop de Schepenen „het hoge halsrecht” verkregen hebben. De steen is gehouwen door een onbekende Bentheimer meester en deed oorspronkelijk dienst als deurtrommel boven de ingang der oude kerk.
     Die oude kerk was niet gelijk aan deze. In 1346 stond hier nog een kleine romaanse kerk en daaromheen werd in 1357 een gothieke kerk opgetrokken, die zich uitstrekte tot op het punt waar nu de preekstoel staat. Reeds in 1398 was die kerk zo klein geworden, dat de O.L. Vrouwenkapel op de Ossenmarkt moest worden opgericht om aldus aan de steeds groeiende bevolking gelegenheid te geven de plechtigheden te kunnen bijwonen.
     In 1406 nam burgemeester Albert Snavel een kloek besluit: bouw een nieuwe kerk om de oude heen. Toen trof het juist zo, dat de Overste Olderman der Gilden, Seino Isebrandsoin van den Water met de olderman Tideman Remboltszoon kerkmeesters waren van deze kerk. In die functie namen zij de zorg voor de „fabrica ecclesia”, dus voor de kerkfabriek op zich.
     In die dagen woonde hier een meester Conrad van Gherisheim, die vermoedelijk toen juist de Sassenpoort had voltooid en deze moet het geweest zijn, die om de oude gothieke kerk de tegenwoordige „hallenkerk” heeft opgetrokken. Als bewijs van hun welstand legden de Schepenen een gouden gulden onder de drempel der kerk.
     Vóór de Reformatie moet deze kerk een wonderlijk interieur hebben gehad. Er waren wel 32 altaren aanwezig. Het hoofdaltaar was een copie van dat van Galcar of omgekeerd; het altaar te Calcar is bewaard, dus weten we hoe het er ongeveer heeft uitgezien. De kruiswegstaties zijn eveneens verdwenen, doch daarvan zijn enige afbeeldingen bewaard in de gravures van de Meester van Zwolle. In 1580 is van het hoofdaltaar nog menig stuk gered en naar het stadhuis overgebracht. Helaas zijn deze beelden -— denkelijk afkomstig van Mr. Arent van

_______________↓_______________


|pag. 8|

Calcar, „onse bildensnider” — verwaarloosd, omdat zij „te cleyn van posture” waren.
     Ook na de Reformatie is deze kerk goed onderhouden, zij het dan in een andere zin dan die waarin de middeleeuwers het plachten te doen. Omstreeks 1620 en de daaraanvolgende jaren plaatste Mr. Adam Straes van Weilburg uit Nassau de majestueuze kansel. Het plaatsen van deze preekstoel had tot doel, de kerkgangers er op attent te maken, dat thans de verkondiging van het Woord in het middelpunt der belangstelling moest komen te staan. Men leest dit duidelijk uit de inscripties op de voet van de kansel:

God almachtig Heer behoort
     Alleen Hem die eer,
Na sijn godlijck woort
     En geen heiligen meer …

     Niettemin zijn er nog wel enige „heiligen” althans restanten uit de katholieke tijd bewaard gebleven. Aan dezelfde kolom waaraan de kansel staat, ziet men ook een Calvarie van ongeveer 1440; in de Maria-kapel zit tegen het gewelf nog een zgn. Man van Smarten en er is nog een grafmonumentje van een geestelijke Lubbertus Wilhelmi uit 1425 met fraai, maar zeer geschonden beeldhouwwerk.
     Het grote, uit 1720 daterende Schnitger-orgel is een geschiedenis apart. Tengevolge van de torenval van 1682 heeft deze kerk twee kruisgewelven verloren en het oude, uit 1500 daterende orgel is daarbij het slachtoffer geworden. Omdat er in die dagen geen geld was voor restauratie, werd ter plaatse een consistoriekamer opgetrokken in de toenmalige stijl en deze werd in 1691 voorzien van een groot tableau van Hendrik ten Oever, voorstellende de fungerende predikanten met de koster Haen. Maar de gemeente moest het zonder orgel stellen.
     Hieraan werd in 1718 een eind gemaakt door een royale gift van burgemeester Dr. Huete; toen kon begonnen worden.
Een aantal orgelbouwers bood zich aan, doch daarmede durfde

_______________↓_______________


|pag. 9|

de magistraat niet in zee te gaan. Toen kwam er een advies binnen van de vermaarde componist-organist Vincent Lübeck te Hamburg; deze stelde voor om aan Meester Arp Schnitger de opdracht te willen geven. Daarop is de heer Schnitger naar Zwolle ontboden.
     Arp Schnitger stelde voor een drieklaviers-orgel te zullen leveren met 46 registers, sprekende op 2958 pijpen. Maar toen hij met zijn plan gereed was, kwam hij te Hamburg te overlijden, waar hij in 1719 begraven is in de kerk van Neuenfelde „zu Norden im Frauengange”; zijn zoons Franz Caspar en Hans Jurrien namen aan het werk te zullen leveren. Als werkplaats werd hun de toen leegstaande O.L. Vrouwenkerk aangewezen. Doch al werkende, bemerkte Franz Caspar, dat het mogelijk zou zijn het orgel niet met drie, maar met vier klavieren te voorzien. Daarom stelde hij op 30 april 1720 voor een borst-positief, sprekend op een vierde klavier, er bij te willen leveren; daardoor zou het getal registers met 11 worden vermeerderd. Dit is hem toegestaan.
     Inmiddels ontbood de magistraat de beeldhouwer Jurrien Westerman uit Amsterdam, die voor 2530 caroli-guldens het beeldhouwwerk mocht vervaardigen; de toenmalige stadsarchitect Hendrik Weideman had het toezicht op het geheel.
Het werk werd opgeleverd in september 1721, en het is toen gekeurd door de organisten Haverkamp, Woordhouder en Veldcamp. Deze keurden het orgel weliswaar goed, doch maakten de opmerking, dat het gesteld was in de Duitse koortoon en die lag een halve toon hoger dan de Nederlandse stemming. Daar de diepste geluiden geproduceerd worden door de langste pijpen, ontbrak dus aan elk register de langste Pijp.
     Dit euvel is eerst in de vorige eeuw verholpen … ware het daar maar bij gebleven. In dien tijd stond men op het standpunt, dat het orgel een vervangmiddel was van een orkest; het diende dus voorzien te worden van zoveel mogelijk orkestrale geluiden. Zodoende werd er telkens weer opnieuw aan gerestaureerd; inplaats van vooruit, ging het achteruit. In

_______________↓_______________


|pag. 10|

werd door de orgelbouwer Adema opgemerkt, dat hel orgel foutief was behandeld.
     In 1956 werd het geheel in de oude trant gerestaureerd door de Firma Flentrop onder toezicht van een eigen, deskundige orgelcommissie. De oude registers zijn in ere hersteld; hun mensuren zijn weer gelijk aan die van Arp Schnitger. Thans klinkt het orgel weer in zijn oude glorie.
     Uit historisch oogpunt is het oude orgel belangrijk. Immers de totstandkoming van dit instrument betekende de invasie van de Duitse orgelmakerij in Nederland; menig orgel in Holland is gebouwd naar het voorbeeld van het Zwolse. Maar ook uit musicologisch oogpunt is dit instrument belangrijk.
Immers Arp Schnitger was het, die met de constructie van zijn vier-klaviersorgels de technische mogelijkheden schiep, waarop Johann Seb. Bach zijn compositorische dromen gestalte kon geven. Vandaar dat talrijke beroemde organologen naar Zwolle zijn gekomen om dit orgel eens te bespelen. Hier kwamen o.a. abbé Vogler, Saint Saëns en Dr. Albert Schweitzer.
     Van buiten is de kerk eveneens bezienswaardig. Staande op de Grote Markt bemerkt men spoedig, dat er enig verschil in stijl is tussen het portaal en de Hoofdwacht. Het groot portaal dateert van ongeveer 1485. Het is weliswaar niet bekend wie de meester van dit portaal is geweest, maar het ligt voor de hand, dat de „Meester van Zwolle”, Johan van den Mynnesten en zijn medewerker Mr. Arent van Calcar er de gelukkige hand in gehad hebben. Onder het portaal is boven een zijdeur het wapen der Stad bewaard van de hand van Mr. Arent; helaas is het zeer geschonden.
     De daarnaast gebouwde Hoofdwacht dateert van 1614 en is ontworpen door Mr. Thomas Berentszen, die uit Kampen afkomstig was, doch die lange tijd werkzaam was geweest te Bremen. Te Kampen restaureerde hij o.a. de Broerenpoort en de Cellespoort. Men herkent zijn werk gemakkelijk aan de Bremer stijl, die rode baksteen bezigt, doorspekt met banden van zandsteen. Voor dit gebouw vonden vroeger de capitale executies plaats; de laatste in 1837.

_______________↓_______________


|pag. 11|

G. Terborch                    Foto Rijksprentencabinet


Nieuwe Markt omstreeks 1650.

_______________↓_______________


|pag. 12|

     De Grote Markt is het middelpunt van de Stad en als zodanig is deze thans 600 jaar oud. In de middeleeuwen keek de kerk als het ware de andere kant uit en was georiënteerd op het IJsselfront; immers de IJssel stroomde ter hoogte van het tegenwoordig station. Maar toen in 1308 de Guyendycbrief tot stand kwam — zie de Kroniek hierachter — veranderde de situatie in de Binnenstad grondig. Omstreeks 1360 overwelfde Mr. Arent de Aa en daarmede was de Grote Markt ontstaan; pas in 1866 is het restant van de Aa — de tegenwoordige Melkmarkt en Oude Vismarkt — overwelfd.
     Vandaar dat hier als het ware een natuurlijke boulevard is ontstaan, die opnieuw fleur zal brengen aan de binnenstad als het Ontwikkelingsplan tot uitvoering is gekomen.
     Aan het eind van de Eerste Sassenstraat ziet men in de bocht de Bethlehemskerk met het daarnaast gelegen Karel V Huis.
Beide zijn uit architectonisch en historisch oogpunt belangrijk.
Want in de Bethlehemskerk ziet men nog duidelijk de oorspronkelijke kloosterkapel van 1324; de huidige kerk is omstreeks 1366 door den prior Smedeken daaraan gebouwd. Aan de buitenzijde is de kerk voorzien met een Pietà of Nood Gods waaraan vroeger een aflaat was verbonden; zulks met het oog op het feit, dat hier overledenen begraven werden. Vlak daarbij ziet men in een steunbeer ingemetseld een latijns kruis in zandsteen, dat eens dienst heeft gedaan als grafsteen op het graf van Johannes à Kempis, een broeder van de bekende auteur van de Agnietenberg. Het orgel dezer kerk is bizonder mooi van toon; van tijd tot tijd worden hier orgelconcerten gegeven.
     Het daarnaast gelegen Karel V Huis is eveneens belangrijk.
In het huis dat aan dit gebouw vooraf ging, is Prins Philips in 1549 gehuldigd; hier bezwoer hij alle privileges en vrijheden der Stad. Later is ter nagedachtenis van zijn vader Karel V dit huis opgetrokken en daarbij is gebruik gemaakt van allerlei oude bouwfragmenten. In 1959 zal dit pand worden gerestaureerd. Van het oude, in 1647 gesloopte klooster zijn slechts de kelders bewaard gebleven; zij dateren van 1366, van het prioraat van Johannes Smedeken. In de Tweede Wereldoorlog

_______________↓_______________


|pag. 13|

hebben ze nog dienst gedaan als schuilkelders. Het groot refectorium of Reventer geeft nog een indruk van de grandeur van dit voormalig klooster; momenteel is hierin een middelbare school gevestigd.
     De Sassenpoort is een der grootste bezienswaardigheden van Zwolle; zij herinnert aan de gloriedagen der Zwolse Gilden, die in 1406 en 1407 dit meesterstuk lieten optrekken. Onder de poortdoorgang is de Stadspatroon St. Michaël in de hoeksteen van het gewelf ingemetseld. Oorspronkelijk had deze poort geen spitsjes; in 1420 werden enige karrevrachten klei op de hoektorens gebracht ter wille van de defensie. Eerst in de 16e eeuw zijn de hoektorens van de aardige spitsjes voorzien. Aan de zijde van de Sassenstraat ziet men boven het poortgewelf een kleine nis. Hierin stond vroeger het beeld van St. Anna. In het daaraangebouwde huis herinnert een gedenkteken aan de verlening van het Stadrecht in 1230.
     Eeuwenlang werd deze poort als gevangenis gebruikt; het was een „locus nebulonum et furum” een plaats waar men grote schavuiten en dieven gevangen placht te zetten. Aan het onderhoud van deze poort werd niet veel zorg besteed. Maar vlak voor het begin dezer eeuw heeft het Rijk deze poort overgenomen, haar gerestaureerd en sinds 1898 worden hier de Rijksarchieven bewaard.
     Vanaf de Sassenpoort wandelde men via de Potgieterssingel — men verzuime niet door „Het Laantje van Potgieter” te wandelen — naar de Nieuwe Haven, naar het punt, waar vóór 1807 de Luttekepoort stond met het annexe arsenaal. Dit laatste was een plomp gebouw en merkwaardig is de wijze waarop de Zwollenaren hiervan verlost raakten. Toen in 1790 Zwolle ophield een vesting te zijn, kreeg de Stad de poorten terug, behalve de Luttekepoort, omdat daaraan een arsenaal was verbonden. Daar lagen enige soldaten in kantonnement en op een mooie dag in 1807 zouden zij een kanon ontladen.
Maar zij rookten daarbij een pijpje; een ogenblik later was Zwolle voorgoed van het arsenaal en de poort verlost … opgeblazen.

_______________↓_______________


|pag. 14|

     Peperbus en O.L. Vrouwenkerk liggen in de onmiddellijke nabijheid; de vrolijke klanken van het carillon — tot stand gekomen in 1929, toen de IJsselbrug geopend werd — lokken tot een bezoek uit. De eerste O.L. Vrouwenkapel dateert al van 1398; ze werd gebouwd omdat de toenmalige parochiekerk te klein begon te worden voor het steeds toenemend aantal Zwollenaren. Daaraan is nog een merkwaardige geschiedenis verbonden. In 1398 kwam een jongeman van Deventer naar Zwolle gewandeld, om hier de aflaatgebeden te verrichten die uitgeschreven waren ter gelegenheid van de bouw van deze kapel; die Aflaatbrief is bewaard gebleven.

     Explicit van een door Thomas à Kempis afgeschreven Bijbel nl. het zogenaamd Darmstadter handschrift, uitgevoerd in rotunda.
     „Beëindigd en voltooid in het jaar onzes Heren 1439. Op de vooravond van het feest van de heilige apostel Jacobus.
     Door de hand van broeder Thomas van Kempen, tot lof van God, op de Agnietenberg”.

     De jongeman die daarvoor naar Zwolle gewandeld kwam, was Thomas Hemerken van Kempen, kortweg Thomas à Kempis genaamd. Nadat hij hier de voorgeschreven gebeden had verricht, vertrok hij naar de Agnietenberg, naar het klooster, waaraan zijn broeder Johannes Hemerken prior was. Zo komt het, dat de later zo vermaarde auteur van „De Navolging van Christus” naar Zwolle gekomen is en hier tot zijn dood in 1471 is gebleven.
     Thomas à Kempis kwam graag in deze kerk; tussen de jaren

_______________↓_______________


|pag. 15|

1460 en 1464 zag hij, hoe ze werd opgetrokken door Mr. Berent van Coblenz. Maar de toren had aanvankelijk slechts één geleding. Toen dit godshuis gereed was, werden telken jare twee Meenslieden tot kerkmeesters benoemd. Maar toen in 1524 de macht der Meenslieden steeg, maakten zij van de eerste de beste gelegenheid gebruik om hun toren bijna even hoog op te trekken als die van de Grote Kerk, waaraan twee Schepenen kerkmeesters waren.
     Dat geschiedde in 1538, toen zekere Mr. Simon Penet, die voorgaf uit Antwerpen afkomstig te zijn, zich aanbood om de toren van een achtkante lantaarn te voorzien. Maar toen hij een voorschot van bijna 1000.— gld. had geïnd — voor dien tijd een enorme som —, verdween hij met de noorderzon … spoorloos! Zijn meesterknecht Jacob van Ceulen moest het werk afmaken. Deze heeft er veel eer mee ingelegd; na de voltooiing werd hij tot „der Stadt meyster” bevorderd.
     Het interieur der kerk bezichtige men eveneens; er zijn enige fraaie middeleeuwse beelden te bewonderen. Het zangkoor, dat zich tot „Broederschap” constitueerde in 1498, is de oudste der bestaande verenigingen hier ter stede. Aan hun gezang wordt luister bijgezet door een groot orgel, een meesterstuk van Maarschalkerweerd, dat bekend is om zijn bizonder fraaie toon.
     Van de Ossenmarkt begeve men zich door het Ossenmarktsteegje naar de Luttekestraat en werpe even een blik op de uit 1609 daterende apotheek van Dr. Kluin; vermoedelijk is het de oudste nog in werking zijnde apotheek van Nederland. De gevel is bizonder fraai; aan het ornament ziet men, dat het pand oorspronkelijk ook als apotheek is gedacht.
     Via het Grote Kerkhof heeft men de gelegenheid een blik te werpen op het zgn. Hekje van Cele in de Papenstraat; hierachter ligt Zwolle’s oudste huis. Het is de voormalige wedeme of pastorie, waarin de pastoor sinds 1357 woonde. In dit huis is in 1384 door Mr. Geert Grote het eerste Fraterhuis gesticht met medewerking van Joan Cele en de pastoor Mr. Reynier van den Dryenen. Vanuit dit pand hebben de huizen der

_______________↓_______________


|pag. 16|

Hekje van Cele


In het hierachter gelegen huis stief Cele in mei 1417

_______________↓_______________


|pag. 17|

Moderne Devoten zich over geheel Nederland en N. Europa verbreid. Toen in 1407 de pastoor een nieuwe wedeme kreeg, mocht de oude bewoond worden door de clericus, die na hem de voornaamste was. nl. door Mr. Joan Cele. In dit huis is de vermaarde pedagoog in mei 1417 overleden.
     Men mag niet verzuimen een bezoek te brengen aan het Overijssels Museum op de Melkmarkt. Het gebouw dateert van 1540 en het is vermoedelijk een schepping van Mr. Jacob van Ceulen, de meester die de achtkante lantaarn op de O.L. Vrouwentoren zette. De steenhouwersmerken op het gebouw zijn dezelfde als die op de toren. Oorspronkelijk deed dit huis dienst als Stadhouderlijk Paleis; hier is o.a. de stadhouder graaf Megen overleden, de bisschop van Deventer Aegidius de Monte vermoedelijk eveneens.
     In de 17e eeuw geraakte het in particuliere handen. De hoofdingang, die oorspronkelijk in de Drostenstraat was, kwam te vervallen en werd aangebracht aan de zijde van de Melkmarkt. De kleine vensters zijn toen door grotere vervangen, de grote zittingszaal, waar de Stadhouders de Klaringen plachten te houden, is door een gang in tweeën verdeeld zodat een patriciërshuis ontstaan is. Hierin zijn sinds 1902 de museum-voorwerpen ondergebracht; ze bevinden zich als het ware in hun eigen milieu.
     Door het feit dat het oude patriciërshuis zoveel mogelijk intact is gelaten, kan men hier enige zaken zien, die men elders niet vindt. Bekend zijn de oude keuken en de 17e eeuwse kamer; de tuin is een bezienswaardigheid op zich, ook al door de aanwezigheid van een aantal arduinen pompen. Er zijn musea, die groter zijn dan het Zwolse, maar de sfeer die men hier vindt, zal men elders tevergeefs zoeken.
     Een wandelingetje over de Melkmarkt brengt U eerst naar het Vrouwenhuis van 1742, waar een gevelsteen ons vermaant: Praestant aeterna caducis, d.i. het eeuwige gaat boven het vergankelijke. Het huis is bekend om het fraai interieur, de mooie doorkijkjes in de gangen en de goed geconserveerde regentenkamer.

_______________↓_______________


|pag. 18|

     Schuin daartegenover ziet men het zgn. Hopmanshuis, een uit de 18e eeuw daterend gebouw, dat oorspronkelijk bestemd was tot graankopershuis. Aan de talrijke kleine venstertjes ziet men, dat de silo vroeger op zolder lag. In de vorige eeuw was hierin de Stadsherberg gevestigd. Tegenwoordig doet het dienst als tentoonstellingsgebouw voor contemporaine kunst; ter vervulling van die functie worden hier geregeld tentoonstellingen gehouden.
     Via de Buitenkant langs de overkraagde gevels, nadert men al spoedig de Vispoortenbrug, die haar naam dankt aan een verordening, dat de vissers hun marktwaar op dit punt moesten ontladen. Vanaf deze brug kan men nog een blik werpen op twee voormalige muurtorens, die vrij goed geconserveerd, nu nog diensten bewijzen aan handel en industrie.
     Links omslaande ziet men de Broerenkerk met de Librye voor zich. De sfeer, die hier in de namiddaguren hangt, wanneer de zon het geheel in een eigenaardig licht zet, is vaak zeer bijzonder. De kerk dateert van ongeveer 1500; het is een echte kloosterkerk met een fraterskoor. Tegen de kerk is het klooster — thans kazerne — gebouwd; een deel van de trans doet thans dienst voor militaire doeleinden. Het omliggende stadsdeel staat op de lijst gesaneerd te worden.
     Via de Broerenstraat — men werpe nog even een blik op het voormalig Weeshuis met de typische ingang — arriveren we in de Diezerstraat, direct voor het fraaie pand „De Witte Leeuw”, dat een fraaie 17e eeuwse gevel heeft. Dit is Zwolle’s winkelstraat en het is wel typisch dat deze is ontstaan uit een oude paalweg, die omstreeks 1250 het eigenlijke Suolle verbond met de Diezerenk. Toen in 1953 deze straat van een modern wegdek werd voorzien, kwam een deel van deze paalweg duidelijk voor de dag. De Diezerstraat is weliswaar op een moeras gebouwd, maar het zakenleven staat er stevig gefundeerd. Reeds meer dan 600 jaar hebben de zakenlui van de Diezerstraat een uitstekende reputatie; in de modern geoutilleerde winkelzaken is letterlijk alles te koop.
     Zo keert men als het ware automatisch naar het middelpunt

_______________↓_______________


|pag. 19|

der Stad terug, die zulk een rijke geschiedenis heeft. Men kan Zwolle niet begrijpen als men geen kennis neemt van het verleden, waaruit het heden gegroeid is.
     Om de toegang tot dat verleden te vergemakkelijken, wordt U hier een korte Kroniek van Zwolle aangeboden.

St. CHRISTOFFEL TE PAARD


     Doorbraak der iconografie; de reus waadt niet langer door de beek,
                    maar is op comfortabele wijze te paard gezet.

(Joh. van den Mynnesten, gravure ± 1470).

_______________↓_______________


|pag. 20|

KRONIEK VAN ZWOLLE

     Oeroud is Zwolle. Omstreeks het jaar 1000 lag er een zandige strook gronds tussen IJssel en Vecht en omdat deze „watervrije plaats” bij stormweer niet onderliep, werd zij „Suolle” genoemd. Sinds het jaar 1040 was dit een dorp met een parochiekerk en in economisch opzicht was het een overslagplaats tussen IJssel en Vecht. De bewoners kregen in 1230 het Stadrecht van Deventer als beloning voor de hulp, die zij aan de bisschop van Utrecht hadden verleend in diens strijd tegen de Drenthen. Sindsdien mochten de Zwollenaren hun eigen stadsbestuurders kiezen en hun dorp tot „stad” versterken.
     De bijzonder gunstige ligging bracht mede, dat Zwolle zich ontwikkelde tot een bekende marktplaats; reeds in 1265 verwierven zij hun eerste marktprivilege en in 1276 kregen zij het recht tol te mogen heffen op de door hen aangelegde weg naar Lenthe. De aanleg van die weg was een bijzondere prestatie. Eerst moest er een soort paalweg worden aangelegd van het eigenlijke „Suolle” — nu de Sassenstraat, waar het Stadhuis staat — naar de Diezerenk en toen die weg tot dijk was opgehoogd, werd hij doorgetrokken naar Lenthe. Aldus was de aansluiting van Zwolle op de zgn. „Olde Twentse weg” tot stand gekomen en het gevolg was, dat de Hessenkarren, die op het smalle spoor liepen tot Paderborn toe, hun goederen te Zwolle ter markt konden brengen.

Grote veranderingen na 1300.

     Tussen 1306 en 1308 kwamen te Zwolle grote veranderingen tot stand: er werd een klooster gesticht, genaamd Bethlehem, waarvan nu nog resten aanwezig zijn; voorts kreeg Zwolle een groot marktprivilege om zes maal per jaar veemarkt te mogen houden; voor de marktbezoekers werd het Hospitaal van de H. Geest uitgebreid; tenslotte werd de IJssel bedijkt van Deventer tot de Zuiderzee. Tengevolge van deze laatste maatregel werd Zwolle afgesneden van de IJssel.

Rumoerige tijd: roofridders.

     Over de droogvallende gronden ontstond twist met de omwonende adellijke heren. De heer van Voorst was de voornaamste; uit rivaliteit stak hij Zwolle in 1324 in brand. Maar bij de wederopbouw maakten de Zwollenaren van de gelegenheid gebruik om hun stad meteen uit te

_______________↓_______________


|pag. 21|

breiden. De adellijke heren probeerden echter tol te heffen op de goederen der passerende Zwolse kooplieden; vandaar dat de Zwollenaren niet rustten voordat zij alle kasteelbewoners tot de rede gebracht hadden.
In 1346 kregen zij het recht misdadigers ter dood te mogen veroordelen en in 1362 slaagden zij er in een eind te maken aan het kasteel Voorst. De kroon werd op het werk gezet in 1384, toen na het onderwerpen van het laatste „roeffhues”, de stad werd uitgebreid met de marke Dieze; daarmede was de tegenwoordige oppervlakte van de stad bereikt.

Gilden en Moderne Devoten.

     Omstreeks 1380 ziet men de gelijktijdige opkomst van de Gilden en de Moderne Devoten; wat de eersten presteerden op wereldlijk gebied, presteerden de Moderne Devoten op geestelijk gebied. De voornaamste Moderne Devoot was te Zwolle magister Joan Gele, een vermaard pedagoog, die een schakel uitvond tussen het Lager en het Hoger onderwijs; aldus werd hij de schepper van het eerste Nederlandse gymnasium. Met zijn vriend Mr. Geert Grote stichtte hij fraterhuizen en kloosters; Cele vertaalde de Bijbel en sprak zijn leerlingen toe in de volkstaal. Aanvankelijk waren de Moderne Devoten anti-clericaal, doch toen zij zich meer en meer gingen uitbreiden, geraakten zij in conflict met de Gilden over het aanwerven van onroerende goederen.

1416: Gilden verdreven

     In de zomer van 1413 haalden de Gilden te Zwolle een stembusoverwinning en van hun tijdelijke meerderheid maakten zij misbruik door het stellen van een revolutionaire daad: naast de traditionele colleges van Schepenen en Raden brachten zij ten Stadhuize een college van Overste-Oldermannen en oldermannen. Vervolgens namen zij een aantal anti-clericale maatregelen tegen de Moderne Devoten, waardoor hun zusterhuizen op één na tot uitsterven werden gedwongen. Dit bracht de Stad in conflict met de bisschop; zowel de magistraatspersonen als de inwoners werden tot hoge boete veroordeeld. De Gilden werden daarop balsturig. Daaraan is een eind gemaakt in de Lucie-nacht van 12 op 13 december 1416; de Overste Oldermannen en oldermannen werden van het stadhuis verdreven.

1417: Zwolle kostschoolstad.

     Sinds 1417 was Zwolle een clericaal stadje met een vermaarde school; deze school vond haar kracht in de samenwerking met de Moderne Devoten. De Fraterheren stichtten een Domus Divitum voor de betalende, en een Domus Pauperum voor de minder gegoede scholieren; zij hielden jongens in de kost en traden in de avonduren als repetitors op. Hier studeerden o.a. Wessel Gansfort, Johan van den Mynnesten — de latere „Meester van Zwolle” — Rudolf Agricola, wellicht paus Adriaan en

_______________↓_______________


|pag. 22|

talrijke bekende humanisten. De huizen der Moderne Devoten waren de grote boekenfabrieken van de latere middeleeuwen. De kloosters maakten een bloeiperiode mee; omstreeks 1441 voltooide Thomas à Kempis zijn tractaat „Over de Navolging van Christus”.

1448: cultureel bloeitijdperk.

     De bouwkunst kwam tot ontplooiing door Mr. Berent van Coblenz, die in 1448 het tegenwoordig Stadhuis en in 1462 de tegenwoordige O.L. Vrouwenkerk bouwde. De fraterheer Albert Paep van Calcar bouwde in diezelfde tijd het Domus Pauperum of Armen-fraterhuis — nu een deel der Emmanuelshuizen — en de Gertrudiskapel in de Schoutenstraat.
Op velerlei wijze werd de stad verfraaid, niet het minst door de hoge toren die Mr. Berent aan de Grote Kerk bouwde.
     De grafische kunst kwam door de Moderne Devoten tot hoge ontwikkeling; zij leverden handschriften met verrukkelijke miniaturen. De lettertypen van het Fraterschrift zijn later in de boekdrukkerstypen overgenomen. Sinds 1461 was hier definitief gevestigd Mr. Johan van den Mynnesten, — afkomstig uit Schüttorf, geboren ongeveer 1425 — en weldra was deze alom bekend als „de Meester van Zwolle”, of als „de Meester van de Drilboor”. In korten tijd bracht hij de kunst van het graveren op koperen platen tot een zeldzame hoogte; hij was de grootste graveur van het Herfsttij der Middeleeuwen. Sinds 1465 waren te Zwolle de Dominicanen gevestigd, die op cultureel gebied grote invloed uitoefenden, vooral door de aanwezigheid van Alanus de Rupe (gest. alhier 1477).

1480: opkomende twist met Kampen.

     Helaas hielden culturele en economische bloei geen gelijke tred. Zwolle ging achteruit omdat het geen open verbinding had met de IJssel; een poging een IJsselvaart tot stand te brengen werd door de naijverige Kampers verhinderd. Dus werd het Zwartewater bevaarbaar gemaakt om aldus zeeschepen naar Zwolle te kunnen laten komen.
     Tegelijker tijd trad verstarring in bij de Moderne Devoten: zij begonnen zich toe te leggen op het kroniekschrijven. Johs. Busch schreef de kroniek van het klooster te Windesheim, Thomas à Kempis die van de Agnietenberg en Jac. de Voecht die van het Fraterhuis; deze geschriften zijn in druk verschenen. Weldra moesten zij echter een voorname bron van inkomsten missen door de opkomst van de boekdrukkunst; hier definitief sinds 1479.
     Voor het laatst kwam de kunst van Johan van den Mynnesten tot een rijke ontplooiing; hij oefende o.a. invloed uit op de werken van Jeroen Bosch, van Israël van Meckenhem, van Lucas van Leyden, van de Meester van de Virgo inter Virgines en van de jonge Albrecht Dürer. Johan van den Mynnesten stierf te Zwolle in het begin van 1504; zijn

_______________↓_______________


|pag. 23|

dochter trad in het huwelijk met Ghert ter Borch die Olde. Aldus kwam het artistieke bloed in de familie Terborch, die drie generaties later zulke grote kunstenaars heeft opgeleverd.

1521: Zwolse Blauwvingers.

     Na 1500 ging Zwolle langzaam achteruit. De school maakte een laatste bloeiperiode mee onder het rectoraat van Dr. Ger. Listrius. Deze bracht hier weliswaar een algehele onderwijsvernieuwing tot stand, maar hij geraakte in moeilijkheden, omdat hij met de Fraterheer Simon Corver enige boeken van Wessel Gansfort en Mart. Luther ging drukken. Aldus werd Zwolle het eerste uitstralingspunt der Lutherse Hervorming. Aan deze werkzaamheden kwam een eind door het uitbreken van de Gelderse oorlog.
     Toen de Kampers IJsseltol gingen heffen op Zwolse goederen die per schip het Zwartewater opvoeren, ontstond oorlog. Ontevreden over beleid des Bisschops, vielen de Zwollenaren van hun Landsheer af en werden „Blauwvingers”, d.w.z. meinedigen; zij haalden de Hertog van Gelre als Landsheer binnen en zwoeren hem trouw. Deze — Karel van Gelre — had aan de Zwollenaren een uitbreidingsplan en een kanaal naar de IJssel beloofd. Hij hield zijn beloften niet.

1523: Meensliedenbrief.

     Tengevolge van de slechte gang van zaken werd het volk rumoerig en perste in 1523 van de zittende Magistraat een „Meensliedenbrief” af, waarbij werd bepaald, dat geen belastingen zouden mogen worden geheven zonder permissie des volks, dat er contrôle zou zijn op de finantiën en op de „buitenlandse” politiek. De macht der Meente steeg zozeer, dat in 1524 de Gelders gezinde magistraatspersonen gewipt werden; dus vielen de Zwollenaren wederom van Karel van Gelre af. Hierover vertoornd, wilde Karel Zwolle door een list weer op zijn hand brengen; met een grote schare gewapenden ondernam hij een aanval op de stad. Maar de Zwollenaren vingen hem tussen de Sassenbuiten- en binnenpoort en namen hem mee naar de Munt. Hier deed Karel de schoonste beloften om weer vrij te komen. Maar toen hij vrij was, ging hij Zwolle belegeren … tevergeefs.

1534: Wederdopers.

     Slechte economische toestanden en besmettelijke ziekten brachten het volk tot armoede en radeloosheid. Velen leenden het oor aan propagandisten van het Anabaptisme, die in religieus opzicht leerden, dat het geloof aan de Doop dient vooraf te gaan en die in maatschappelijk opzicht het communisme predikten. In 1534 zouden zij samenkomen op de Agnietenberg om vandaar op te rukken naar het Nieuw-Jerusalem, nl. naar Münster, waar zij toen aan de macht waren. Bij duizenden trokken zij op, maar gewaarschuwd zijnde, nam het Zwolse Stadsbestuur effec-

_______________↓_______________


|pag. 24|

tieve maatregelen. Velen werden gevangen; de „onnosele wichteren” werden naar huis gestuurd, een paar aanvoerders werden als oproerlingen met het zwaard geëxecuteerd.

1538: Meente en toren omhoog.

     Sinds 1523 waren de Meenslieden omhoog gekomen; in 1538 brachten zij hun macht tot uiting door de toren van de kerk waaraan twee Meenslieden kerkmeester waren, bijna even hoog op te trekken als die van de Grote Kerk, waaraan twee Schepenen kerkmeester waren. De Meenslieden waren het meest vatbaar voor moderne ideëen. Toen hier kort na 1550 het Protestantisme omhoog kwam, gaven zij aan Dr. Herm. Strycker gelegenheid het Avondmaal onder beide gestalten uit te reiken in de O.L. Vrouwenkerk. Dientengevolge werd Dr. Strycker uit de stad gezet; in 1566 speelde hij onder de naam Moded bij de Beeldenstorm in Vlaanderen een grote rol.

1566: eerste en enige hagepreek.

     In 1566 kwam de hageprediker Jan Arentsz de mandenmaker van Alkmaar uit Kampen — waar hij uitgezet was — naar Zwolle en verkondigde hier in de kapel op de Assendorperenk het protestantisme. Maar met gering succes. In diezelfde tijd raakte het Stadsbestuur in conflict met de Koning. In 1549 had deze als Prins Philips hier de privileges en vrijheden bezworen. Niettemin probeerde hij hier wederrechtelijk het Hof van Kanselier en Raden in te voeren, nieuwe belastingen te heffen, een garnizoen te leggen en een bisschop van Deventer aan te stellen.
Hierover ontstond roerigheid. In 1568 ontboden de Meenslieden een predikant uit Lübeck, die gedurende korten tijd optrad in de O.L. Vrouwenkerk. De stadhouder, graaf Aremberg, verjoeg hem. Kort daarop vertrok Aremberg op bevel des konings per schip via de door hem gegraven Arembergergracht naar het Noorden. Hij sneuvelde bij Heiligerlee.

1568: Tachtigjarige Oorlog.

     Toen in 1572 de opstand der Hollandse steden losbrak, kwam Oranje uit Dillenburg via Zwolle naar Holland. In augustus geraakte Zwolle enige tijd in handen van Oranje’s zwager Willem van den Bergh; dit beviel bijzonder slecht. Reeds in november moest van den Bergh, vermomd als dienstbode zittend op een mestwagen, vluchten. Daarna kwam Alva persoonlijk naar Zwolle, verklaarde de Meensliedenbrief voor vervallen en stelde een conservatief stadsbestuur aan, dat uitsluitend uit katholieken bestond. Dit bestuur bleef aan tot 1578, toen hier de „Religionsvrede” werd ingevoerd. Toen kwamen de door Alva verjaagde magistraatspersonen op het kussen terug en moest aan de Protestanten één kerk worden afgestaan als 100 gezinnen daarom zouden verzoeken.
Dit is toegestaan: de O.L. Vrouwenkerk werd voor de Protestanten beschikbaar gesteld: er werd niet gebeeldstormd.

_______________↓_______________


|pag. 25|

1580: Alteratie op Vitusdag.

     In het voorjaar van 1580 viel te Groningen het zgn. „Verraad van Rennenberg” voor; toen was het voor Oranje noodzakelijk om Zwolle veilig te stellen. Hij deed dit door zijn agent Lubbert Ulgher, die hier door de Meenslieden tot kerkmeester van de O.L. Vrouwenkerk gepromoveerd was. Hij verwekte op Vitusdag (15 juni) een relletje, waardoor een volksoploop ontstond en dit groeide uit tot een compleet straatgevecht, dat door de Protestanten gewonnen werd, dank zij de hulp die zij kregen uit Kampen en uit Deventer. De katholieken moesten de Grote Kerk ontruimen en trokken op hun beurt naar de O.L. Vrouwenkerk. Hier hebben zij nog tot 1591 vrije uitoefening van godsdienst gehad; maar toen in dat jaar Deventer viel, kwamen de predikanten in het zadel en was het afgelopen met de katholieken. Zij moesten zich in schuilkerken terugtrekken; zij werden uitgesloten van alle openbare ambten, van het actief en passief kiesrecht, van de waakdienst en van het lidmaatschap der meeste Gilden.

1591: Zwolle vestingstad.

     Op last van Prins Maurits en de Raad van State moest Zwolle tot een „frontierstad” worden versterkt; dit werd opgedragen aan de ingenieur Adriaan Anthonisse. Deze liet vóór de oude middeleeuwse muren, wallen opwerpen met bastions, zodanig dat men vanaf de bastions de wallen kon bestrijken; vóór de wallen werden diepe grachten gegraven. De magistraat trachtte nog de verbinding met de IJssel te behouden door voor te stellen dat een dubbele linie zou worden aangelegd van de Stad naar de IJssel: door geldgebrek is het mislukt.

1619: „volgens Bartjens”.

     Het begin van de 17e eeuw was voor Zwolle niet voorspoedig; de school was verlopen, het marktwezen achteruitgegaan, de bevolking door godsdiensttwisten verdeeld. In 1619 werd de Amsterdamse rekenmeester Willem Bartjens tot hoofd van de Franse school aangesteld. Hij schreef twee rekenboeken, getiteld „Cyfferinghe”, hij vond de „Regel van drie” uit en paste „de proef op de som” toe; zijn dochter trouwde met een zoon van Zacharias Heyns, die hier werken van Vondel drukte, die deze dichter te Amsterdam niet zo goed op de pers durfde te leggen. In 1613 werd de oude gerfkamer gesloopt — de plaats waar Cele in 1417 de eerste openbare uitleenbibliotheek gesticht had — op dat punt trok Thomas Berentsen de Hoofdwacht op. Voor deze Hoofdwacht vonden de capitale executies plaats; het schavot — dat voordien in de H. Geest bewaard werd — werd nu op de zolder van de Hoofdwacht opgeborgen.

_______________↓_______________


|pag. 26|

cultureel leven.

     Zwolle was een garnizoenstadje geworden waarin weinig cultureel leven viel te ontdekken. De enigen die artistieke prestaties leverden, waren de leden van de families Terborch, Coets en van Bolten. Harmen Terborch was reeds een bekend schilder; zijn kinderen Gerard, Gesina en Moses erfden zijn kunstvaardigheid. Gérard Terborch was de grootste.
In zijn Zwolse tijd was zijn kunst van satyrische aard; aan de niets-doende officieren heeft hij een akelig soort van onsterfelijkheid bezorgd.
     Rondom hen leefde een aantal kleinere meesters, o.a. Jan Grasdorp, Jan Gerritsze van Cuylenborgh, Hardenstein, Pieter van Noort en Hendrik ten Oever. Zij maakten zich verdienstelijk door het vastleggen van feiten uit de locale historie.
     De enige belangrijke letterkundige was de aartspriester Arent Waeyer; als geboren Zwollenaar en zoon van een burgemeester had hij een levendige belangstelling voor de geschiedenis der stad. Hij legde een kostbare verzameling van middeleeuwse documenten aan en schreef een kroniek „Nopende het Aerts-Priesterschap van Swolle”; hij was de vraagbaak voor Brumanus, Lindeborn en van Heussen. De latere „Geschiedenissen van Zwolle” van Mr. Dr. B.J. van Hattum gaan grotendeels op zijn werk terug. Hij verborg zijn documenten in de in 1638 opgerichte Emmanuelshuizen.

1672: Berend van Galen.

     Sinds 1647 was Zwolle iets vooruit gegaan; wegens gebrek aan ruimte in de binnenstad was het oude Bethlehemsklooster gesloopt en ter plaatse een „Nieuwe Markt” gesticht voor de groente-aanvoer. De bevolking was echter hopeloos verdeeld tengevolge van de godsdienstkwestie. Toen in 1666 de Munsterse Bisschop Berend van Galen een inval deed in Overijssel en een Staatse troep bij „d’ ongelukkige rencontre in de Twent” verslagen werd, begon het al roerig te worden. De vervolging der katholieken nam toe; verboden werd, dat twee katholieken naast elkaar zouden mogen wonen.
     In 1672 werd Zwolle bezet door Fransen, Munstersen en Keulsen; Zwolle capituleerde zonder beleg. De magistraat zou voortaan voor de helft uit protestanten en katholieken bestaan, de katholieken kregen de Grote Kerk met de helft der kerkelijke inkomsten toegewezen; de protestanten moesten naar de — zeer verwaarloosde — O.L. Vrouwenkerk aftrekken. Als stadscommandant trad op Noël Bouton markies de Chamilly, in de wereldlitteratuur bekend als de geadresseerde van de „Minnebrieven van de Portugese non”; hij hield er hier een kleine hofhouding op na. Tot secretaris der stad werd benoemd Dr. Werner Hoefslag, die zich met grote voortvarendheid door de moeilijkheden sloeg.
     Bisschop Bernard van Galen — hier bekend als „Bommenberend” — maakte Zwolle tot zijn zomerresidentie: de aartspriester Waeyer groef

_______________↓_______________


|pag. 27|

op de Agnietenberg het gebeente van Thomas à Kempis op en maakte zich verdienstelijk door zijn verdraagzame en bemiddelende houding. Toen Bommenberend in 1674 niet langer Engelse subsidies kreeg, trok hij af.

1675: Prins komt naar Zwolle.

     Kort daarop kwam Prins Willem III naar Zwolle om deze stad wederom op te nemen in de Unie; alle privileges moesten hem worden aangeboden. De Prins behield zich het recht van aggregatie voor; sindsdien konden slechts de „creaturen van Oranje” op het kussen komen. Tegelijker tijd begon de vervolging der katholieken te luwen; sinds 1691 konden deze zelfs Doop- en Trouwboeken bijhouden. Toen in 1682 de Grote Toren instortte, kwam de toren der O.L. Vrouwenkerk meer in de belangstelling. Hij werd voorzien van een rond hoedje en daarom „Peperbus” genoemd. In diezelfde tijd werd Zwolle opnieuw versterkt door Ir. Menno van Coehoorn; in het Zwartewater werden „Penanten” aangebracht met het doel, het terrein rondom Zwolle te kunnen inunderen.

1700: Zwolle als centrum van verkeer.

     Na 1700 begon de magistraat zich meer te bemoeien met de verbetering der wegen en met het oprichten van vaste diligence-cliensten; er kwamen diligences op Hamburg, Deventer, Almelo, Groningen en Amersfoort, zelfs was er een vaste bootdienst op Amsterdam. Het hotelwezen was in opkomst en de „factoors” op de Dijk hadden het druk. Dit waren meest lieden van Duitse afkomst, die hier commissiehandel dreven in koloniale waren die te Amsterdam werden gekocht en die vanuit Zwolle over Westfalen werden gedistribueerd.
     Niettemin heerste hier op politiek gebied grote ontevredenheid. Zwolle werd geregeerd door een oligarchie; slechts zij die het Groot-Burgerrecht bezaten, hadden het actief en passief kiesrecht. Aldus was minstens 75% der bevolking uitgesloten van deelname aan de politiek.

1748: Patriotten in opkomst.

     De Patriotten — voor een groot deel gerecruteerd uit katholieken — wilden hierin verandering brengen onder leiding van Joan Derck van der Capellen tot den Poll en de latere minister Pyman. Zij ijverden voor deelname des volks aan de regering en voor afschaffing van de Drostendiensten. Hieraan kwam een eind door de inval der Pruissen in 1787; als officier zag men o.a. hier de later zo bekende Blücher. De Patriotten moesten hun wapens inleveren; Pyman week uit naar Frankrijk. In 1790 hield Zwolle op een vesting te zijn; de Stad kreeg poorten en wallen in eigendom met uitzondering van de Luttekepoort en het annexe arsenaal.

_______________↓_______________


|pag. 28|

1795: Vrijheid. Gelijkheid. Broederschap.

     In 1795 kwam de „Omwenteling” tot stand; de Vrijheidsboom werd geplant onder het zingen van de Carmagnole en de Stad werd geregeerd door de Provisionele Representanten des Zwolschen Volks. In juli 1795 werd het Reglement omtrent het ingaan en bevestigen der Huwelijken aangenomen en aldus ontstond een soort Burgerlijke Stand; de Heidelbergse Cathechismus werd van de lijst der verplichte vakken verwijderd.
     Hier kwam ’n Frans garnizoen, de kleding der Sansculotten verslond schatten; de economische toestand ging zienderogen achteruit. Op 21 juni 1802 werd Zwolle hoofdstad van Overijssel door het feit, dat zich hier het Departementaal Bestuur, bestaande uit 12 leden, constitueerde.
Daarna werd in oktober 1802 het Schoutambt afgescheiden van de Stad; aldus ontstond de gemeente Zwollerkerspel. Toen in 1806 door de afkondiging van het Décret de Berlin het „Continentaal Stelsel” werd ingevoerd, bracht dit armoede bij de factoors, die nu niet meer handelen konden in koloniale waren. De voornaamsten waren de Thorbecke’s, die gevestigd waren op de toenmalige „Dijk”; hun oudste zoon Johan Rudolph — de latere minister-president — was toen juist leerling van het Zwols gymnasium.

1809: Lodewijk Napoleon op bezoek.

     In maart 1809 verscheen koning Lodewijk Napoleon te Zwolle; hij beloofde aan Zwolle een open verbinding met de IJssel en aan de katholieken gaf hij de O.L. Vrouwenkerk terug.
     Zijn broeder keizer Napoleon Bonaparte werd in 1811 minder gastvrij ontvangen … voor de veiligheid bracht hij 6000 man troepen mee. Hij werd op de „Préfecture” — ter plaatse van het tegenwoordig Gouvernement in de Diezerstraat — ontvangen; een aantal armen werd gehuurd om „Vive 1’Empereur” te roepen. De sluizen voor de IJsselvaart — die reeds gereed waren — liet hij overbrengen naar Coevorden. Iedereen was ontevreden; niemand waagde zich te verzetten.

1813: Kozakken van Naritschkin.

     De „Ganzenmarkt” van vrijdag 12 nov. 1813 was slap geweest: Kozakken waren in aantocht; des namiddags om vier uur draafden zij de Diezerpoort binnen. Hun bevelhebber prins Naritschkin benoemde baron Bentinck tot Buckhorst tot provisionele Gouverneur en de heer de Bruyn tot burgemeester van Zwolle. De kozakken bleven 15 dagen; daarna forceerden zij de IJssel met behulp van 2 kanonnetjes van het Huis de Gelder en draafden in Westelijke richting; daarna passeerden naar schatting 15.000 soldaten, waarvan er hier minstens 12.000 inkwartiering genoten. Dit, zomede het transport dezer mannen, verslond schatten; in 1830 waren alle schulden nog niet vereffend.

_______________↓_______________


|pag. 29|

1819: Willemsvaart; Mars verkocht.

     Zwolle was arm geworden; toen in 1815 het hemelvuur op de kap van de Zwolse toren sloeg, duurde het tot 1828 voordat die gerepareerd kon worden. De Zwolse Armeninrichting — waar voor het eerst de arbeidstherapie werd toegepast — moest voor velen uitkomst brengen; hier werden de sokken gebreid voor het Nederlandse leger. De Stadsmars — de gemeenschappelijke weide, die in Assendorp gelegen was — moest in 1819 worden verkocht voor 52.000 gld.
     Een lichtpunt was de opening van de Willemsvaart in augustus 1819; de langverbeide verbinding met de IJssel was eindelijk tot stand gekomen.
De Veerallée, thans een der voornaamste toegangswegen, kwam in 1829 gereed.

1821: Zwolle moderniseert.

     Na de Bevrijding wensten de Zwollenaren hun stad te moderniseren.
De oude muren en wallen werden gesloopt, resp. tot „wandelingen” omgewerkt; de voormalige Katerschans — een groot fort, dat de IJssel beheerste — werd tot plantsoen herschapen in de Engelse trant. Vandaar dat het „Engelse Werk” genoemd werd. De oude stadspoorten en de Raadstoren werden gesloopt; slechts de Sassenpoort ontsnapte met twee voormalige muurtorens. In 1821 werd het Stadhuis gerestaureerd; de oude Schepenzaal bleef behouden. Deze doet thans dienst als Trouwzaal.
De binnenstad werd gesaneerd door het overwelven en dichten van de Kleine en Grote Aa.
     De katholieken herstelden de O.L. Vrouwenkerk en de Christelijk Afgescheidene Gemeente mocht hier sinds 1842 een kerk hebben.

1842: de stoomboot komt.

     In 1842 werd een stoombootdienst op Amsterdam geopend; in hetzelfde jaar kwam het Geneeskundig Badhuis van Dr. Schaepman tot stand. Een jaar later werden — wegens de groei der stad — de stedelijke barrières naar de uiteinden der voorsteden verplaatst. In 1845 werd begonnen met het uitdiepen van het Zwolse Diep — dat zeer ondiep was — en daarna werd het Zwartewater bevaarbaar gemaakt voor zeeschepen. Coasters kunnen Zwolle via het Zwartewater gemakkelijk bereiken.
     In 1846 werd gesproken over de gasfabricage; in 1848 was de gasfabriek gereed en werden de oude straatlantaarns vervangen door réverbères.
Nog beter werd het in 1848, toen de Eerw. Zusters van Tilburg hier een Ziekenhuis openden; hier vond reeds in 1892 de eerste en geslaagde blindedarmoperatie plaats. Overal zag men vooruitgang: in 1851 kwam het zgn. Almelo’s kanaal tot stand. Hier werd wekelijks een veemarkt gehouden die — naast de bekende paardenmarkten — door talrijke veekopers, ook buitenlanders, bezocht werd.

_______________↓_______________


|pag. 30|

ZWOLLE OMSTREEKS 1850

Het Logement de Zeven Provinciën, gelegen op de hoek van Hoogstraat en Beestenmarkt, was het vertrekpunt van vele diligences en hessenwagens.

_______________↓_______________


|pag. 31|

1866: de spoortrein.

     In 1863 was het spoorwegnet tot Hattem doorgetrokken; kort daarop werd hier een soort spoorwegemplacement aangelegd. In 1866 vertrok de trein van Zwolle naar Deventer, een jaar daarna spoorde men van Zwolle naar Kampen en in 1868 was het tegenwoordige spoorwegstation gereed. In 1880 werd Twenthe aangesloten.
     In 1867 werd de Rijks H.B.S. hier geopend en tot meerdere accomodatie en ter bevordering van het vreemdelingenverkeer kwam in 1877 de Buitensociëteit tot stand vlak bij het spoorwegstation. Dit maakte Zwolle weldra tot DE congresstad van Nederland; in 1954 is deze inrichting geheel gemoderniseerd en geeft een uitmuntende gelegenheid tot het houden van congressen, grote vergaderingen, concerten enz.

1892: drinkwaterleiding.

     Reeds in 1884 ging de Gemeente over tot het openen van een eigen Ziekenhuis, dat naast het R.K. Ziekenhuis weldra een uitmuntende reputatie genoot; beide inrichtingen hebben Zwolle tot een eersterangs medisch centrum gemaakt. De gezondheidstoestand ging met sprongen vooruit. Vooral sinds 1892, toen Ir. J. Schotel de Drinkwaterleiding tot stand bracht. De capaciteit is in de na-oorlogsjaren opgevoerd; het water is geschikt voor alle industriële doeleinden.

1907: algehele modernisering ingeluid.

     Reeds in 1854 was Zwolle aangesloten aan de electrische telegraaf, maar het Postkantoor was niet op behoorlijke wijze gehuisvest. Een nieuw Postkantoor kwam in 1907 tot stand en in hetzelfde jaar werd Zwolle aangesloten op de Noord-Oosterlocaal; sinds dit jaar kon men in twee uur tijds per spoor te Coevorden komen. In 1916 brandde overal in de binnenstad het electrisch licht; weldra waren de Ziekenhuizen van Röntgen-installaties voorzien en vestigden zich hier talrijke specialisten op medisch gebied.
     In de jaren na de Eerste Wereldoorlog verrezen nieuwe arbeidershuizen in Assendorp, er werd een nieuw gymnasium gebouwd, de beide Ziekenhuizen werden uitgebreid, de veemarkt kreeg een nieuw terrein aangewezen, een abattoir verrees daarnaast, een openluchtzwembad kwam tot stand, een sportfondsenbad verscheen en alles ademde moderniteit en vooruitgang. In 1923 vertrok de eerste autobus naar Meppel; thans vertrekken de bussen in 18 richtingen.

1945; bevrijding; ontwikkelingsplan industralisatie.

     In de Tweede Wereldoorlog bleef Zwolle gespaard voor verwoestingen; in de laatste oorlogswinter werden hier meer dan 120.000 „trekkers”

_______________↓_______________


|pag. 32|

     aan voedsel geholpen. Op zaterdag 14 april 1945 werd Zwolle door de Canadezen bevrijd.
     De gunstige ligging van Zwolle, de voortvarendheid van het Gemeentebestuur, de aanwezigheid van industrie-terreinen en van talrijke geschoolde arbeidskrachten; de uitmuntende scholen — o.a. een M.T.S. — en een eersterangs medisch verzorgingscentrum maken, dat Zwolle een goede toekomst tegemoet gaat.

De Klepperlieden


Klep, waakhoorn en korte partisane behoorden tot de attributen van de sinds 1723 dienst doende klapwakers.
_______________↓_______________


|pag. 33|

Uitgegeven op last van het Gemeentebestuur
Eerste druk 1954
Tweede druk 1959
Tekst: DRS THOM. J. DE VRIES
Druk: N.V. TJEENK WILLINK TE ZWOLLE


– Vries, Th.J. de (1959). Zwolle Gids en Kroniek. Historische gids voor Zwolle’s binnenstad, ten dienste van allen die een meer dan oppervlakkige kennismaking met deze oude stad op prijs stellen. (2e druk). Zwolle: Gemeentebestuur.

Category(s): Zwolle

Comments are closed.