5. De gevolgen van de 15e eeuwse staduitleg voor de bestaande verdedigingswerken


5. DE GEVOLGEN VAN DE 15e EEUWSE STADSUITLEG VOOR DE BESTAANDE VERDEDIGINGSWERKEN.

De 15e eeuwse stadsuitleg, begonnen in 1462, heeft uiteraard haar gevolgen gehad voor de bestaande verdedigingswerken langs de Burgel.
De stadsuitleg omvatte namelijk een groot gebied ten westen van de Burgel. Met een wijde boog werd een nieuwe gracht en stadsmuur met een lengte van bijna 1800 meter (1 [1. Historische Stedenatlas (Kampen), 21]) om de oude stad heengelegd (zie afb. 10-11, 13-14).
     Voor de stadsmuur met zijn torens en poorten langs de IJssel, heeft de stadsuitleg weinig gevolgen gehad. Slechts de aansluiting van de nieuwe ommuring aan de bestaande muur langs de IJssel vereiste aanpassing en/of vervanging van de muurdelen ten noorden van de Louwenpoort (nr. 26) en ten zuiden van de Koornmarktspoort (nr. 1). De stadsmuur langs de Burgel daarentegen, werd door de nieuwe ommuring aan de landzijde overbodig en kon dus worden gesloopt. De sloop van deze muur kon evenwel pas plaatsvinden na de voltooiing van de nieuwe ommuring. Deze voltooiing liet echter nogal even op zich wachten. Anderzijds bleven delen van de oude bemuring langs de Burgel, zoals we zullen zien, nog gedurende langere tijd gehandhaafd.
     Het voltooien van de nieuwe vestingring om de oude stad heeft al met al ruim veertig jaar in beslag genomen (2 [2. Zie met betrekking tot de hier weergegeven informatie, tenzij anders vermeld: Toe Boecop, Croenick, 689-690; Kamper Kronyken I, 16, 41-42; Dat Gulden Boeck, 217]).
Tussen 1462 en 1465 heeft men de nieuwe gracht gegraven.
Vervolgens zijn eerst de nieuwe grote stadspoorten gebouwd, de Venepoort (nr. 58), de Cellebroederspoort (nr. 63), de Broederpoort (nr. 67) en de Kalverhekkenpoort (nr. 71). Vanaf de jaren zeventig begint men met de bouw van de stadsmuur.
In 1475 wordt het nieuwe muurdeel ten noorden van de Louwenpoort (nr. 26) met de twee rondelen aangelegd. In 1480 wordt het muurdeel tussen de nieuwe Venepoort (nr. 58) en de IJssel tot zeker twee roeden hoog opgebouwd. De werkzaamheden vlotten echter niet erg. Eerst in 1490 wordt weer een nieuw muurdeel aangelegd, namelijk vanaf de Venepoort in de richting van de Cellebroederspoort (nr. 63). Vanaf 1493 wordt echter vaart gezet achter de werkzaamheden, en in de acht of negen

|pag. 120|

_________________↑__________________

jaar hierna wordt de muur afgebouwd, aldus Arent toe Boekop.
In 1493 wordt bepaald dat men bij de nieuwe wetering geen overlast mag bezorgen, aangezien “dair de stat nu de nye muren wil doen leggen” (3 [3. O.A. inv. nr. 242, fol. 46v]). Ook worden tussen 1494 en 1505 door de stad tientallen rentebrieven uitgegeven “tot vestinge der stat nyer mueren”(4 [4. O.A. inv. nr. 11, fol. 370v-379; Schilder, Repertorium, nrs. 7, 10, 10bis, 10ter, 11, 13, 14, 16, 18, 20; Don, Archieven II, regest nrs. 766, 774, 836, 1190]). In 1505 wordt uiteindelijk de nieuwe muur in de omgeving van de Hagenpoort voltooid (5 [5. O.A. inv. nr. 1953, fol. 54-75; zie hoofdstuk 3, noot 37]).

Zolang de nieuwe muur nog niet voltooid was, zal de stadsmuur langs de Burgel gewoon intact gebleven zijn. We merken voor het eind van de 15e eeuw dan ook weinig van sloopactiviteiten.
Slechts het oude muurdeel langs de IJssel ten noorden van de Louwenpoort (nr. 26) wordt gelijk na de bouw van het nieuwe muurdeel gesloopt. Het feit dat nog in 1493 de koolhoven langs de Burgel buiten de stadsmuur, opnieuw voor zes jaar worden verhuurd, duidt er niet alleen op dat de muur langs de Burgel er in dat jaar nog staat, maar ook dat men toen
nog geen directe sloopplannen heeft gehad. Wel wordt het stadsbestuur in haar beleid ten aanzien van de muur langs de Burgel soepeler. Want in 1496 krijgt Gerrit Thewesz. toestemming om een doorgang te maken “doer d’olde muere upten doele”, op voorwaarde dat hij er geen “drek noch onreynicheit doer dragen sal”(6 [6. O.A. inv. nr. 242, fol. 50]).
     Toch blijven ook na de voltooiing van de nieuwe ommuring nog zeer lang delen van de oude bemmuring langs de Burgel gehandhaafd. In 1505 wordt weliswaar een stuk muur langs de Burgel bij de Hagenpoort (nr. 33), samen met de Molentoren (nr. 34) gesloopt (7 [7. O.A. inv. nr. 1953, fol. 63 en 65]), maar de oude muur tussen de Hagenpoort en de Wiltvang (nr. 31) verdwijnt zoals we gezien hebben, eerst in 1552 (zie p. 55). In 1515 komen we nog een huis tegen dat gelegen is “in der older stadtmuere”, tussen de Venepoort (nr. 48a) en Mette van der Gheyne (8 [8. Don, Archieven II, regest nr. 1016]).
     Niet alleen muurdelen zijn gedurende langere tijd blijven bestaan. Ook een aantal poorten en torens bleven nog gedurende een aantal jaren, soms tot in de 17e eeuw, gehandhaafd.
Practische redenen zullen hiertoe geleid hebben. Zolang een poort of toren niet in de weg stond, kon hij nog heel goed dienst doen als woon- of opslagruimte ten behoeve van de

|pag. 121|

_________________↑__________________

stad. Pas wanneer een dergelijk gebouw als een sta-in-de­weg werd ervaren of het onderhoud te kostbaar werd, zal men het hebben laten slopen. Zo zijn de Paardentoren (nr. 49), de oude Venepoort (nr. 48a) en de Boedelstoren (nr. 47) tot in de 17e eeuw langs de Burgel blijven staan. De Paardentoren wordt immers nog afgebeeld op de vogelvluchtkaart van Utenwael uit 1598, de Venepoort wordt gesloopt in 1612 (9 [9. O.A. inv. nr. 23, foll. 224; 6 maart 1612; zie ook p. 62]) en de Boedelstoren wordt in ieder geval nog in 1599 genoemd (10 [10. R.A. inv. nr. 62, fol. 73: een huis met erf gelegen in de Hofstraat bij “die Buedelstoeren”, tussen Dirck Lacobsz. en de gemene steeg en strekkende van de straat tot op de Burgwal.]). De Geertspoort van der Ae (nr. 45) komen we voor het laatst in de schriftelijke bronnen tegen in het jaar 1517 (11 [11. R.A. inv. nr. 56, fol. 89v: een molen met molenberg gelegen “buten Gertspoirte van der Ae”. Hiermee kan niet de nieuwe poort in het verlengde van de oude Geertspoort gelegen, bedoeld zijn. Deze poort (nr. 63) komen we namelijk steeds tegen onder de namen St. Nicolaaspoort, Horstpoort en Cellebroederspoort, maar niet onder de naam van zijn voorganger die voor de Geerstraat heeft gelegen.]), de Broederpoort (nr. 40) in 1509 (12 [12. R.A. inv. nr. 55, fol. 87: vijf woningen aan elkaar, gelegen “buten der Broederpoirte opten Vloetdyck”, strekkende van de Vloeddijk tot aan de oude wetering en belend door de Pottebacker en de gemene straat. In 1542 komen we deze vijf woningen nog eens tegen als gelegen “op de Vloetdijck buiten de Broederpoerte”, tussen Cornelis Pottenbacker en de gemene strate en strekkende achter aan de Groenestraat (Don, Archieven II, regest nr. 1363). In beide gevallen betreft het echter verkoop van renten en aan te nemen valt dat men in 1542 de oude omschrijving uit 1509 heeft overgenomen, terwijl de Broederpoort dan al niet meer bestaat. Vóór 1509 komen we deze poort nog wel tegen (o.a. in 1492 (R.A. inv. nr. 76, fol. 191v) en in 1507 (R.A. inv. nr. 55, fol. 40v)), tussen 1509 en 1542 is de poort echter niet meer in de bronnen aangetroffen.]) en de Kalverhekkenpoort (nr. 35) in 1518 (13 [13. R.A. inv. nr. 54, fol. 23v: een huis met erf gelegen “opten Borgel bij Kalveneckenporten”, strekkende van de Burgel tot aan de hof van Lubbert Petersz..]). Gezien deze voorbeelden, denken we aan te mogen nemen dat de muur langs de Burgel met zijn poorten en torens uiteindelijk na 1520 geheel verdwenen zal zijn, op dus slechts enkele kleine onderdelen na. De muur tussen de Hagenpoort en de Wiltvang zal in 1552 waarschijnlijk het laatste deel van de oude stadsmuur zelf geweest zijn, dat onder de slopershamer verdween.
     De Wiltvang (nr. 31) zelf, wordt in 1554 afgebroken. Waarschijnlijk had deze toren zijn functie van gevangenis toen reeds verloren. In 1554 is namelijk sprake van “den olden Wiltfanck neer toe breecken ende den nyen toe maeken” (zie p. 55). Met de nieuwe Wiltvang moet de Morrentoren (nr. 72) tussen de Hagenpoort en de nieuwe Kalverhekkenpoort bedoeld zijn. Op de kaart van Joan Blaeu (ca. 1655; afb. 14) wordt deze toren namelijk “Wiltvanck” genoemd. En in 1585 wordt een hof met erf genoemd, dat gelegen is bij de “Wiltfanck”, tussen de stadsmuur en Catrina Ketellapper en dat zich uitstrekt tot in de Groenestraat (14 [14. R.A. inv. nr. 61, fol. 209v]). Gezien de plaatsomschrijving kan de genoemde hof niet anders dan aan het noordeinde van de Vloeddijk, bij de Morrentoren, gelegen hebben. Dat deze toren behalve de naam, óók de functie van de oude Wiltvang heeft overgenomen, blijkt ondermeer uit het feit dat nog in 1560 de ‘Wiltvang’ als gevangenis voorkomt. De oude Wiltvang (nr. 31) was toen reeds voor zes jaar terug gesloopt (15 [15. R.A. inv. nr. 17, fol. 132v: een oud dienstmeisje getuigt over haar overleden dienstvrouw dat deze krankzinnig was en in vlagen van fantasie wel eens zei: “Ziet Anna, daer comen zie ende willen mij haelen ende opten Wyltfanck brengen”. Aangezien ons onderzoek zich tot op heden nagenoeg heeft beperkt tot het jaar 1550, kunnen (nog) geen andere, meer duidelijke voorbeelden gegeven worden.]).

|pag. 122|

_________________↑__________________

 
– Mierlo, Th. M. van (1986). De verdedigingswerken van Kampen: (vóór de 15e eeuwse stadsuitleg): Een reconstructie. Deel 1. (Doctoraalscriptie). Geschiendenis, Faculteit Geesteswetenschappen, Rijksuniversiteit Utrecht, Utrecht.

Category(s): Niet gecategoriseerd

Comments are closed.