VI. Samenvatting en Conclusie

_________________↓__________________


|pag. 74|

VI SAMENVATTING EN CONCLUSIE.

In de periode 1850-1870, een periode van economische vooruitgang, bloeiden ook in Zwolle handel en nijverheid. Rond 1890 stagneerde het bedrijfsleven in de stad, maar dit werd opgevangen door de vestiging van de Centrale Werkplaats der Nederlandse Spoorwegen in de stad, waardoor er een forse stijging van de werkgelegenheid plaats vond, de bevolking toenam en de stad zich uitbreidde.
Zwolle verloor wel de funktie van centrale transitohaven voor de binnenscheepvaart tussen Twente en de havens in het Westen van het land. Na 1890 richtte de stad zich meer op de verzorging van stad en regio.
Op het gebied van de armenzorg liet de liberale stedelijke overheid het initiatief over aan particulieren en kerkelijke instellingen. De Armenwet van 1854 bracht hierin geen verandering.
Het Gemeentebestuur sloot een contract met de Armbesturen van de stad: deze moesten de armenzorg op zich nemen van alle armen van de stad en ontvingen in ruil daarvoor een vaste subsidie per jaar. Het Weeshuis der Hervormde Gemeente, omstreeks 1554 door particulieren gesticht, was het oudste weeshuis van Zwolle. In de bestudeerde periode, 1854 – 1912 varieerde de weeshuispopulatie sterk: van 33 tot 77 kinderen. De opnamecriteria waren dermate streng dat het moeilijk blijft het aantal opgenomen kinderen te hanteren voor conclusies aangaande de sociaal-economische toestand te Zwolle. Immers het Weeshuis vervulde maar een funktie voor een deel van de Zwolse wezen. Gedeeltelijk werd dit gecompenseerd door de oprichting van het R.K. Weeshuis in 1812 en door het feit dat er ook wel kinderen op kosten van het Bestuur verpleegd werden bij particulieren. Exacte aantallen wezen van deze jaren werden in de bestudeerde periode niet vermeld in bij voorbeeld de Gemeenteverslagen van de stad Zwolle. Werden in de periode 1812 – 1912 in het R.K. Weeshuis 207 kinderen verpleegd 1 [1. Bijlage XX, p. 120-125.], in de periode 1854 – 1912 werd in het Hervormde Weeshuis onderdak geboden aan 342 kinderen. Gelet op de religieuze samenstelling van de Zwolse bevolking kunnen we conluderen dat verreweg de meeste weeskinderen ondergebracht werden in een In-

_________________↓__________________


|pag. 75|

stelling. Weeskinderen van andere kerken werden veelal ook uitbesteed bij geloofsgenoten.
Gezien de gunstige financiële positie waarin het Weeshuis verkeerde, werd zowel van de kant van de Gemeenteraad als van de zijde van het Armbestuur diverse malen aangedrongen op verruiming van de opnamecriteria. Het aantal verpleegde kinderen steeg vanaf 1873 behoorlijk en diverse jaren had men te maken met overcapaciteit. Door de gestegen opbrengsten, verkregen uit de pacht op landerijen en de rente, van leningen aan Rijk en Provincie en verstrekte hypotheken aan particulieren werd de gunstige financiële situatie gecontinueerd.
In 1882 werd de interne struktuur van het Weeshuis ingrijpend gewijzigd: er werd een Direktrice aan het hoofd van de Instelling geplaatst, met onder zich een Onder-Direkteur. De keuze van een vrouw tot hoofd van de Instelling kon niet ingegeven zijn door het feit dat er meer meisjes dan jongens in de Instelling werden verpleegd. De verhouding over de gehele periode genomen lag ongeveer op fifty-fifty. De notulen vermeldden dat inlichtingen omtrent de organisatie werden ingewonnen bij andere Weeshuizen. Naar aanleiding van die informatie is het toenmalige Bestuur tot die mutaties overgegaan, iets wat in 1887 naar aanleiding van het disfunktioneren van twee achtereenvolgende Onder-Direkteuren diepgaand werd bediscussieerd. Twee nieuwe funkties werden toen gecreëerd: die van kindermoeder en van portier en portierster. Sinds die tijd maakten de notulen weinig melding van verdere problemen.
Vanaf 1882 bezochten de kinderen een gewone Openbare Lagere School. Toen de Weeshuisschool nog funktioneerde, was het daar gegeven onderwijs een voortdurende zorg voor het Bestuur.
Men kreeg bij de lezing van de Verslagen van 1874/5 en 1876 over het Onderwijs de indruk dat de Regenten voortdurend bang waren dat het niveau van het onderwijs lager was dan van het Openbare Lagere Onderwijs. Het moet voor de kinderen wel een enorme vooruitgang zijn geweest, dat zij op een gewone school tussen leeftijdsgenootjes terecht kwamen.
Het Bestuur besteedde veel aandacht aan de materiële zaken: de kinderen werden relatief goed gevoed, gekleed en gehuisvest. In een periode van bijna zestig jaar stierven eenendertig kinderen in het Weeshuis, wat gezien de kindersterfte

_________________↓__________________


|pag. 76|

in die dagen een gunstig aantal genoemd mag worden.
De opvoeding was sterk godsdienstig gericht. De begrippen godsdienst en deugdzaamheid leken hierbij soms synoniem. Elk kind dat het Weeshuis verliet was lidmaat van de Hervormde Gemeente.
De opvoeding bleef standsgerichte opvoeding. Toch bleken voor de weesjongens andere beroepen bereikbaar dan waar hun vaders hun bestaan in vonden: onderwijzer, klerk, opzichter, matroos om er enkele te noemen. Bij de meisjes bleef het beroep van dienstbode het meest gangbare, maar ook andere beroepen kwamen binnen de horizon.
Bepaalde elementen in de opvoeding waren vooruitstrevend te noemen, zoals bij voorbeeld de invoering van het gymnastiekonderwijs en de zwemlessen, ook voor meisjes. In het gewone Lager Onderwijs was dit nog niet algemeen gangbaar. Ook de afschaffing van de tweede kerkgang op zondag komt “modern” over.
Concluderend kan gesteld worden dat waar het de materiële zaken betrof, de wezen duidelijk in het voordeel waren bij andere kinderen uit de arbeidersklasse. Op psychisch gebied moet echter toch een zekere verwaarlozing hebben plaats gevonden.
In een grote groep, met van tijd tot tijd wisselend personeel, is het bijna onmogelijk dat er een intensieve band ontstaat tussen opvoeder en kind. En probeerden de opvoeders niet teveel een “eenheidskind” te modelleren, dat in een bepaald stramien moest passen en had men niet te weinig oog voor het specifieke van elk individu? Veel zal afgehangen hebben van de karakters van opvoeder en kind. Mevrouw Kronenberg-Weijers heeft de periode die zij doorbracht in het Weeshuis als heel positief ervaren 2 [2. Bijlage XX, p. 120-125.]
Hoe het ook zij, de Zwollenaar die het statige Weeshuis passeerde zal, toen nog slechts de contouren van de verzorgingsstaat zich vaag begonnen af te tekenen, van harte ingestemd hebben met deze wens uit het “Lied der Zwolsche Weezen”:

“Moog’ nog vele, vele jaren
’t Zwolsche Huis der Weezen zijn
Als de toren op de baren
Verspreid’ zijn vuur’gen schijn”3 [3. Bijlage II, p. 79.].

  • Westerink- van Bochove, I.W. (1989). Het weesje dat om hulpe schreit: Het weeshuis der Hervormde Gemeente te Zwolle van 1854-1912. (Scriptie M.O. II.). Geschiedenis, Noordelijke Leergangen, Zwolle.
Category(s): Zwolle

Comments are closed.