III. De Institutionele en de Financiele kant van het Weeshuis

_________________↓__________________


|pag. 21|

HOOFDSTUK III DE INSTITUTIONELE EN DE FINANCIËLE KANT VAN HET WEESHUIS

III.I Huisvesting

Deel wie ge ook zijt uw penning mede
Aan ’t Weesje dat om hulpe schreit
Weldadigheid teelt zielenvrede
En strooit haar zaad voor d’ Eeuwigheid
Verlaat niet liefdeloos den drempel
Van dees’ aan deugd gewijden tempel 1 [1. J. Geesink Het Weeshuis te Zwolle, p. 371.].

Het Weeshuis bevond zich in de Broerenstraat, voorbij de hoek van de Nieuwstraat, tot het in 1960 door nog onbekende oorzaak afbrandde.
Regent W.A. Elberts beschreef het Huis in zijn boek als volgt:
“Het Huis der Weezen, dat er goed onderhouden uitziet, heeft een ouderwetsch voorkomen; vooral het hooge dak met zijn dakvenstertjes roept ons vroegere dagen voor de geest”2 [2. W.A. Elberts Historische wandelingen in en om Zwolle, p. 118.]. De ingang werd aangebracht in de tweede helft van de zeventiende eeuw en was geheel uitgevoerd in zandsteen. Boven het opschrift “Huis der Weezen” stonden beelden van weeskinderen: een jongen, met in de rechterhand zijn hoed en in de linkerhand een collecte- of armbus, en een meisje met in de linkerhand een schoolbret. Tussen hen in bevond zich een cartouche met een ovale lichtopening, waarboven het wapen van Zwolle 3 [3. J. Geesink Het Weeshuis te Zwolle, p. 371.].
Als een herinnering aan de oorspronkelijke bestemming van het huis hing in de gang een zogenaamde offerbus uit de tweede helft van de zestiende eeuw, waarboven in een omlijsting met het Zwolse wapen in top het hierboven geciteerde opschrift. In de gang bevond zich
verder een “schilderij op doek, geteekend door P. van Noort, voorstellende “Jacht en Visscherij”4 [4. F.A. Hoefner Wandelingen door Oud Zwolle, p. 110 en 111.]. In de meisjeseetzaal bevond zich “een mansportret op paneel en een omlijst bordje met het opschrift in Gothische letters: “In ’t Jaer ons Heeren dusent vijfhondert VIII op St. Wilbers dach starf de eerenfeste en vrome Herman van de Busche, sculte van Zwol, die desse weer en huising tot eenen nieu kloester gegheven ende gefundiert heft, God almachtich ter eeren”5 [5. F.A. Hoefner Wandelingen door Oud Zwolle, p. 111.].

[F.C. Berkenvelder Zo was Zwolle rond 1900, p. 127.]

[J. Geesink Het Weeshuis te Zwolle, in Buiten 1920, p. 371.]

_________________↓__________________


|pag. 22|

Op de benedenverdieping bevond zich ook de Regentenkamer, door Elberts omschreven als “smaakvol en gezellig gemeubileerd”.
Er stond een zeventiende eeuwse eikenhouten kast en een achttiende eeuws kabinet. Buiten “eenig oud porcelein” bevatte de kamer niets opmerkelijks 6 [6. W.A. Elberts Historische wandelingen in en om Zwolle, p. 124.].
Verder bevonden zich op de benedenverdieping een grote eetzaal, die tevens dienst deed als huiskamer, de kamers van de naaimatres, de binnenvader en de binnenmoeder, de naaischool, de leerschool, de keuken, de kelder en een speelplaats. Op de eerste verdieping waren de slaapvertrekken, de proviand- en ziekenkamers gelegen.
In de bestudeerde periode vonden vele opknapbeurten, verbeteringen en verbouwingen plaats. Op advies van de artsen Ramaer en Kisch, werd in 1856 een nieuwe ziekenkamer gebouwd tussen de mangelkamer en de school, dichtbij de keuken. Het verplegen van zieken op verschillende kamers werd namelijk als bezwaarlijk ervaren. Voor deze verbouwing ontving het Weeshuis een subsidie van f. 1.065,00 van Gedeputeerde Staten 7 [7. GAZ IA002 00018]. In 1877 werd de ziekenkamer voor de jongens verplaatst naar boven het schoollokaal. Hier werd ook een eetzaal gemaakt 8 [8. GAZ IA002 00039]. In 1900 werd de ziekenzaal gedeeltelijk vertimmerd tot kledingmagazijn 9 [9. GAZ IA002 00055]. De slaapzalen werden meermalen opgeknapt en veranderd. In 1860 ging men over tot de aanschaf van ledikanten in plaats van de tot dan gebruikte bedsteden. Dit met het oog op de zedelijkheid 10 [10. GAZ IA002 00022]. In 1874 werd de meisjesslaapzaal verbouwd: de verdieping werd verhoogd, de droogzolder verviel en werd verplaatst naar huisjes op de binnenplaats 11 [11. GAZ IA002 00036]. In 1881 werd een nieuwe slaapzaal gebouwd boven de vertrekken van de binnenmoeder en de binnenvader. Er kwam ook een kamertje voor de naaijuffrouw, van waaruit zij toezicht kon houden op de meisjesslaapzaal.
Elk meisje kreeg een nachtkastje, waarin zij haar eigen spulletjes kon opbergen 12 [12. GAZ IA002 00043].
In 1870 keurden de Regenten de wasinrichtingen af: er werd gekozen voor tafels met kommen 13 [13. GAZ IA002 00032]. Een jaar later kwam er een badkuip 14 [14. GAZ IA002 00033].
Naast de gewone onderhoudswerkzaamheden werden aan de jongensslaapzaal de volgende verbeteringen tot stand gebracht: er kwam een zolder boven (1865)15 [15. GAZ IA002 00027], er werden urinoirs geplaatst (1873)16 [16. GAZ IA002 00035], een luchtkoker en een klok met een wekker (1880)17 [17. GAZ IA002 00042] en gaslampen (1896)18 [18. GAZ IA002 00053].

_________________↓__________________


|pag. 23|

De keuken werd in 1861 verbeterd voor een bedrag ad. f. 1.223,00 19 [19. GAZ IA002 00023].
In 1885 werden een nieuw fornuis en een nieuwe aanrechtbank geïnstalleerd 20 [20. GAZ IA002 00046]. Het fornuis bevindt zich momenteel in het kasteel “De Cannenburch” bij Vaassen in Gelderland. De grote kookketel bevindt zich in het Provinciaal Overijssels Museum te Zwolle.
Toen in 1867 een vernieuwd schoollokaal in gebruik werd genomen, gaf men daaraan een feestelijk tintje 21 [21. GAZ IA002 00029]. In 1872 werd een gymnastieklokaal aangebouwd 22 [22. GAZ IA002 00034]. Ook op hygiënisch gebied werden verbeteringen aangebracht: het tonnetjesstelsel werd in 1875 afgeschaft 23 [23. GAZ IA002 00037] en in 1892 werd waterleiding aangelegd 24 [24. GAZ IA002 00050].
In 1901 kreeg het Weeshuis “telephoon”25 [25. GAZ IA002 00055]. In het jaar 1907 vond een grote verbouwing plaats: de zogenaamde “gekkenplaats”, door een muur van de Bitterstraat gescheiden, verviel. Er werd een nieuw gebouw opgetrokken, waarin behalve een kleine jongensslaapzaal twee uitstekend ingerichte ziekenkamers met een lighal werden gesitueerd.
Door het afbreken van de oude ziekenkamer werd de tuin aanmerkelijk vergroot. Deze tuin was al vergroot, nadat de tuin van het huis van
Gerrit Luttenberg, vele jaren Regent van het Weeshuis, bij de speelplaats was aangetrokken 26 [26. W.A. Elberts Historische wandelingen in en om Zwolle, p. 125.]. In die tuin bevond zich ook een prieel en “ter uitspanning” waren ook een kegelbaan, een wip en een schommel aangebracht 27 [27. GAZ IA002 00037]. En belangrijk voor deze scriptie was, dat in 1876 het archief van het Weeshuis werd georganiseerd en in de Regentenkamer geplaatst 28 [28. GAZ IA002 00038].

_________________↓__________________


|pag. 24|

II.II Het Bestuur

“Gij die ons leidt, die ons steunt en wilt sterken
U bidden wij kracht toe in al uw werken,
Blijv’gij ons bijstaan op al onze wegen,
De Vader der Weezen geev’ daarop Zijn zegen!”

Uit: Een lied der Zwolsche Weezen 29 [29. Zie Bijlage II, Een Lied der Zwolsche Weezen, p. 78 en 79.]

Tijdens de periode 1834 – 1854 waren slechts twee Regenten overleden. De Regenten waren goed op elkaar ingespeeld. De toestand rustte op “hechte grondslagen”30 [30. GAZ IA002 00017]. Regent Gerrit Luttenberg werd langdurig ziek, maar er werd geen nieuwe Regent benoemd. Het verlies van zijn grote deskundigheid werd gecompenseerd door de inbreng van zijn broer H. Luttenberg, van wiens kennis van met name de eigendommen van het gesticht men dankbaar gebruik maakte 31 [31. GAZ IA002 00018].
Naar aanleiding van de Armenwet van 1854 droeg het Gemeentebestuur de Regenten op eventueel door te voeren herzieningen in de reglementen, vergezeld van een memorie van toelichting in te dienen. Hoezeer het Bestuur van het Weeshuis tevreden was met de onderlinge verhoudingen, bleek uit de uitvoerige “missive” die het deed uitgaan aan de Gemeentebestuur om dit ertoe te bewegen het aantal Regenten -evenals bij de Vilsterenshuizen en het Gasthuis- te handhaven op vier. De Regenten kwalificeerden hun werk als “zwaar”, maar zagen hun pogingen “niet ongezegend”. Alhoewel dit de Regenten trof als “onaangenaam, overbodig en niet in het belang van het Weeshuis”, bepaalde de Raad het aantal Bestuursleden op vijf. Een secretaris mocht ook van buiten het Bestuur aangetrokken worden. Dit aantal van vijf was vroeger immers “bepaaldelijk vastgesteld” en bovendien wilde de Raad vermijden dat er teveel van de Regenten geeist werd”32 [32. GAZ IA002 00017].
Op 30 augustus 1855 werd een nieuw reglement door het Bestuur vastgesteld, op détails door de Raad gewijzigd in 1859 en 1864. In een door de Gemeenteraad ontworpen Huishoudelijk Reglement werden de werkzaamheden van het Bestuur vastgelegd (1859 33 [33. Zie Bijlage III Reglement van 1855, p.80 en 81.] en 1882 34 [34. Zie Bijlage IV Reglement van 1882, p. 82 en 83.]).
Als eisen aan de Bestuursleden werden gesteld: men moest lid zijn van de Ned. Herv. Kerk en gehuwd zijn: de echtgenote werd direkt met haar man

_________________↓__________________


|pag. 25|

benoemd in de funktie van Regentes. Zodra één van de echtelieden overleed, of de bestuursfunktie neerlegde, trad de andere partner óók uit het Bestuur.
Uit de lijst van Regenten blijkt dat zij behoorden tot de deftige burgerstand 35 [35. Zie Bijlage V Lijst van Regenten in de periode 1854 – 1912, p. 87-89.]. Nieuwe Regenten en Regentessen werden in de eetzaal met “een zeer gepaste toespraak” aan de weeskinderen voorgesteld, waarbij de kinderen ingeprent werd “hoogachting en dankbaarheid” jegens de Regenten te betonen zich uitend in “gehoorzaamheid, goed gedrag en liefde”. Vaak werd er bij het voorstellen en het afscheid van Regenten en Regentessen gezongen.
De liedjes, gezongen bij het afscheid van het echtpaar Dufour zijn bewaard gebleven 36 [36. Zie Bijlage VI Liedjes ter gelegenheid van het echtpaar Dufour, p. 90.].
Vele Regentenechtparen vervulden hun veelomvattende taak jarenlang ijverig en accuraat, doordrongen als zij waren van het belang van hun filantropie.
Bij het bedrijven van liefdadig werk mocht men geen enkel voordeel genieten. In 1857 sommeerde het Gemeentebestuur twee Regenten de leveringen die zij deden aan het Weeshuis stop te zetten 37 [37. GAZ IA002 00019].
Om de omvangrijke taken zo goed mogelijk te coördineren, werden de werkzaamheden door de Regenten onderling verdeeld. Zo kwam men in 1857 tot de volgende indeling:

  • President: policie van het huis en voeding
  • Vice-president: kleding en huishouding
  • Thesaurier: toezicht op de financiën en de kinderen
  • Vierde Bestuurslid: toezicht op de gebouwen en de ambachten van de wezen
  • Vijfde Bestuurslid: onderwijs in het algemeen 38 [38. GAZ IA002 00019].

Het Bestuur voerde een uitgebreide correspondentie met de Gemeenteraad.
Elk jaar vóór vijftien maart moest het Bestuur de model-tabellen, vastgesteld door het Ministerie van Binnenlandse Zaken volgens de wet van 1854, invullen en opsturen. En zoals eerder is opgemerkt: bij benoemingen en opname van wezen had de Gemeenteraad een beslissende stem.
Voor zaken als verbouwingen, het verstrekken van hypotheken en de verkoop of verpachting van landerijen was toestemming vereist van Gedeputeerde Staten.
Het personeelsbeleid werd door de Regenten gezamenlijk gevoerd.
De bemoeienis met de dagelijkse gang van zaken in het Weeshuis was indirekt. De Binnenvader stond immers onder en na het Bestuur aan het hoofd van de instelling. Hij was echter wel verplicht de bevelen van het Bestuur stipt na te volgen en alle zaken van enige importantie te melden aan het Bestuur.
Volgens artikel 421 van het Burgerlijk Wetboek viel elk weeskind in het Weeshuis verpleegd, onder voogdij van de Regenten. In de meestentijds

_________________↓__________________


|pag. 26|

uitgebreide notulen werd meestal alleen de opname van een kind en soms het vertrek vermeld. De Binnenvader hield wel een register bij, waarin het gedrag van elk kind afzonderlijk vermeld werd. Verder beperkten de opmerkingen in de notulen zich tot vermeldingen over het bezoeken van een bepaalde cursus of school, een gepleegd strafbaar feit of de gezondheidstoestand van een kind. Vanaf 1908 riep het Bestuur de jongens in groepjes bij zich “ter bespreking van hun belangen en uitzichten”39 [39. GAZ IA002 00056]. In het “kinderboek” werd, indien bekend, vermeld waar en hoe de ex-verpleegden terecht kwamen in de maatschappij. Een spontane blijk van waardering voor hun werk werd door de Regenten op hoge prijs gesteld, zoals bleek uit hun opgetogen reactie op de zwart marmeren pendule met twee coupes, hen geschonken door twee weeskinderen, die het Huis verlieten 40 [40. GAZ IA002 00039].
Ook naar buiten toe onderhielden de Regenten kontakten.
Zo werd een afvaardiging gestuurd naar de “Vereniging in het belang der Weezenverpleging” (1870) 41 [41. GAZ IA002 00032], de “Maatschappij tot opvoeding van wezen in het huisgezin” (1874) 42 [42. GAZ IA002 00036] en de Nederlandse Bond tot Kinderbescherming” (1899) 43 [43. GAZ IA002 00054].
In 1880 werd een abonnement genomen op het Weekblad “Het Weeshuis”44 [44. GAZ IA002 00042].
De Regenten genoten alom respekt. De notulen vermeldden niets van moeizame verhoudingen binnen het Bestuur. Of werden interne problemen, zo die er waren, niet vermeld?
De reaktie op het overlijden van een medebestuurslid was vaak koel. Enkele oudere weesjongens moesten de kist van hun weldoener ten grave dragen. Een afvaardiging van het Bestuur legde een condoléancebezoek af. Naar aanleiding van het overlijden van Rechter Jan Gratama in 1883 op 52-jarige leeftijd, werd een “in Mémoriam” in de notulen geschreven: “Hij was bemind door iedereen. Godsdienstig in de ware zin des woords en werkte zolang het dag was. “Repos ailleurs” had zijn zinspreuk kunnen zijn”45 [45. GAZ IA002 00045].

Een niet te beantwoorden vraag blijft natuurlijk hoe de wezen het Bestuur zagen. Als de grote weldoeners, zoals de plichtmatige briefjes suggereren, die zij elk jaar op 1 januari schreven?46 [46. Zie Bijlage VII Nieuwjaarsbrief van 1 januari 1874, p.91.]. Of als (te) strenge opvoeders? Hoe het

_________________↓__________________


|pag. 27|

ook zij: in hun dagelijkse leven hadden de kinderen het meest te maken met de interne staf van het Weeshuis.
Omdat het Weeshuis met eigen middelen moest zien rond te komen, namen de financiële zaken bij bestuur en beheer een belangrijke plaats in. Belangrijke vraag daarbij is: kon het Bestuur zijn “batig saldo politiek” continueren?

[afbeelding krant]

_________________↓__________________


|pag. 28|

III.III. De Financiën.

Het Weeshuis moest met eigen middelen zien rond te komen. Daarom woog de behartiging van de financiële belangen zwaar voor de Regenten. Om een slagvaardig beleid te kunnen voeren, werd een reservekapitaal van enkele duizenden guldens noodzakelijk geacht. Gedurende de gehele periode 1854 – 1912 slaagde het Bestuur erin de jaren af te sluiten met een batig saldo 47 [47. Zie Bijlage VIII Staat van inkomsten en uitgaven in de periode 1854 – 1912, p. 92 en 93.].

De inkomsten van het Weeshuis bestonden uit:

  • Grondrente en erfpacht. De inkomsten hieruit werden in de bestudeerde periode gehalveerd 48 [48. Zie Bijlage IX Voornaamste bronnen van inkomsten in de periode 1854 – 1912, p. 94.].
  • Rente van Kapitaal ten laste van het Rijk of de Provincie Overijssel. De inkomsten hieruit stegen geleidelijk tot het begin van de jaren tachtig, gingen vervolgens achteruit, om vanaf 1889 weer een opgaande lijn te vertonen.
  • Pacht en verkoop van landerijen. De pachtopbrengst verdubbelde in de loop der jaren. De landerijen bestonden uit een groot aantal stukken weide- en hooilanden, gelegen in Assendorp, Holtenbroek, Windesheim, de Dieze, Molenbroek, Oosterenk en Warlemars.
    Het bouwland was gelegen in onder andere Ooster Enk, Nieuwstad, Assendorp, Westenholte, De Luren, op de Vlasakkers, in de Diezer Enk en op het Holt in Dieze. Meestal geschiedde de verpachting in theater Odéon via een door het Bestuur aangestelde notaris voor een bepaalde periode.
    Er werd echter ook veel land verkocht. Dit vond veelal plaats in het kader van de stadsuitbreiding. De “vereniging tot verbetering van de arbeiderswoningen 49 [49. GAZ IA002 00022], de “vereniging tot aanbouw van geschikte woningen”50 [50. GAZ IA002 00026], de “Overijsselsche Kanalisatie Mij”51 [51. GAZ IA002 00018], de “Deventer Tram Mij”52 [52. GAZ IA002 00046], de Gemeente Zwolle; allen kochten ze land van het Weeshuis. Soms werd ook pressie uitgeoefend op het Bestuur om een bepaald stuk grond van de hand te doen. Het kwam dan goed uit als een Regent óók lid was van de Gemeenteraad, zoals in het geval van Regent van der Lee. Hij kon de belangen van het Weeshuis direkt behartigen en de zorgen dat de Gemeente afzag van de koop van het desbetreffende stuk land 53 [53. GAZ IA002 00035].
  • Pacht en verkoop van “erven”, boerderijen met bijgebouwen en bijbehorend land. In de Dieze lagen er twee: het “Wezenerve” en “Middag-
    _________________↓__________________


    |pag. 29|

    ten”, in Mastenbroek erve “De Werf”, in Pleegste erve “Ter Hurne” en in Wijthem erve “Regterink”. In Marle had men pacht op het landgoed “Heerspink”. Het erve “Ter Hurne” werd in 1863 verkocht; het onderhoud werd te kostbaar 54 [54. GAZ IA002 00025]. Het erve “Middagten”55 [55. GAZ IA002 00049] werd in 1891 verkocht. De opbrengsten uit de verkoop van onroerende goederen werden overigens dikwijls weer aangewend voor vervangende beleggingen.

  • Rente van hypotheken, verstrekt aan particulieren. Met name in de jaren tachtig was dit één van de grootste bronnen van inkomsten. Voordat de hypotheek verstrekt werd, liet het Bestuur eerst het desbetreffende huis taxeren. De getaxeerde waarde diende ruim boven de te verstrekken hypotheek te liggen. Diverse malen weigerde Gedeputeerde Staten de vereiste toestemming voor het verstrekken van een hypotheek, omdat men bij voorbeeld de huisbewoners kwalificeerde als “onvermogende lieden” en/of de “slechte situatie van de huizen” aanvoerde als negatief punt 56 [56. GAZ IA002 00023]. Opvallend was dat de hypotheekrente in de periode 1854 – 1912 weinig veranderde: in 1854 werd 4$\frac{1}{2}$ berekend 57 [57. GAZ IA002 00016], vanaf 1867 5% 58 [58. GAZ IA002 00029], vanaf 1884 weer 4$\frac{1}{2}$ 59 [59. GAZ IA002 00046], om vanaf 1890 zelfs tot 4% te zakken 60 [60. GAZ IA002 00049].
  • Huishuren. Het Weeshuis bezat diverse huisjes, onder andere in de Broerenstraat en de Bitterstraat. Vanaf 1860 werd een gebouw van het Weeshuis via de Gemeente aan het Rijk verhuurd ad. f. 152,00 per jaar voor de kazernering van militairen 61 [61. GAZ IA002 00022]. Vanaf 1884 ging de opbrengst van de huren sterk omhoog. Dit werd veroorzaakt door de aankoop van nieuwe panden en het afstoten van slecht renderende objecten. In 1884 werd een huis gekocht aan de Nieuwstraat voor f. 11.500,0062 [62. GAZ IA002 00046]. In 1894 werd ook een pakhuis gekocht voor f. 3.1500,0063 [63. GAZ IA002 00051]. Een huisje buiten de Kamoerpoort werd in 1880 verkocht 64 [64. GAZ IA002 00042] en enkele huisjes grenzende aan de Broerenkazerne werden voor f. 3.800,00 verkocht aan de Gemeente 65 [65. GAZ IA002 00043].
  • De doopcollecten van de Hervormde Gemeente. De gemiddelde jaaropbrengst van 1854 – 1861 bedroeg f. 185,75 per jaar 66 [66. GAZ IA002 00292 – GAZ IA002 00299]. In 1861 brak er een conflict uit tussen het Bestuur van het Weeshuis en het Hervormd Armbestuur over deze collecte. Het Hervormd Armbestuur had te maken met teruglopende inkomsten en enorme uitgaven aan geneesmiddelen en speurde naarstig naar nieuwe bronnen van inkomsten. Het liet daarbij het oog vallen op de doopcollecte en vond dat het “vermogende Weeshuis” deze collecte maar af moest
    _________________↓__________________


    |pag. 30|

    staan. Het Bestuur haastte zich allerlei resoluties boven tafel te halen: van 24 juni 1664, van 22 september 1823 en van 7 augustus 1827, maar het mocht niet baten. De Kerkeraad der Hervormde Gemeente gunde de doopcollecte voortaan aan het noodlijdende Armbestuur 67 [67. GAZ IA002 00023].

  • Verdiensten van kinderen. Deze verdiensten waren per jaar erg verschillend, hetgeen samenhing met het aantal in dat jaar aanwezige verdienende kinderen.
  • Gelden van in het Weeshuis opgenomen kinderen.
  • Aflossing van Kapitaal.
  • Buitengewone Ontvangsten, zoals bij voorbeeld erfenissen.

Het Weeshuis had uiteraard ook de nodige uitgaven te doen. Een keur van posten werden vermeld:

  • Vaste posten als kleding, voeding, brandstof, licht en zeep, dagelijkse uitgaven, materialen, onderhoud van gebouwen, salarissen van het personeel, lands- en stedelijke belastingen, schrijfbehoeften, medicamenten, begrafeniskosten en uitzetten voor de kinderen, die het Huis verlieten.
  • Als buitengewone uitgaven werden aangemerkt posten als de aankoop van effekten, administratiekosten, de uitkering van erfdelen en andere kosten ten laste van de boedel van weeskinderen.

De kosten voor de direkte verzorging, kleding, voeding, brandstof, zeep en licht, stegen in de periode 1854 — 1912 van f. 105,67 tot f. 204,39 per jaar 68 [68. Zie Bijlage X De gemiddelde kosten van de direkte verzorging per kind per jaar, p. 95 en 96.]. Perry berekende de prijzen van de levensmiddelen -tarwe, rogge, graan en aardappelen- in de periode 1852 – 1904.
De daarbij gesignaleerde prijsschommelingen vonden gedeeltelijk hun weerslag op de kosten voor de direkte verzorging. De “dure” jaren 1856, 1868, 1874 en 1881 laten wat de uitgaven van het Weeshuis betreft hetzelfde beeld zien. Perry constateerde echter vanaf ongeveer de jaren tachtig een prijsdaling van de levensmiddelen die als trend niet zichtbaar is in de berekening van de kosten van het levensonderhoud. De vleesprijzen, door Perry niet meegenomen in de berekeningen en de kosten van kleding, brandstof, licht en zeep moeten dus sterk gestegen zijn.

Het feit in aanmerking nemend, dat het Weeshuis diverse jaren gewerkt heeft met overcapaciteit, leidt tot de conclusie dat het Bestuur er uitstekend in geslaagd is met de beschikbare middelen rond te komen.
 
– Westerink- van Bochove, I.W. (1989). Het weesje dat om hulpe schreit: Het weeshuis der Hervormde Gemeente te Zwolle van 1854-1912. (Scriptie M.O. II.). Geschiedenis, Noordelijke Leergangen, Zwolle.

Category(s): Zwolle

Comments are closed.