Historie rond een kaart uit 1543


HISTORIE ROND EEN KAART UIT 1543

Th.M. van Mierlo

Het Gemeentearchief van Kampen bezit een met de hand getekende plattegrond, gedateerd 1543. Op deze plattegrond zijn zeer nauwkeurig op een schaal van ca. 1:500 de stadsmuur en de muurtorens in de omgeving van de Hagenpoort weergegeven. Bovendien bevat de kaart een ontwerp ter verbetering van de verdediging ter plaatse. De kaart met een afmeting van 57×63 cm. is in inkt getekend en ingekleurd met als hoofdkleuren oranjebruin voor stadsmuren en bebouwingsgrenzen en blauw voor het water.1 [1. Gemeentearchief Kampen, Topografische verzameling nr. 802.]
De plattegrond is in meerdere opzichten bijzonder te noemen. In de eerste plaats is het de oudste topografische neerslag van (een deel van) Kampen. Daarnaast geeft hij voor een produkt uit de eerste helft van de zestiende eeuw de situatie ter plekke opmerkelijk nauwkeurig weer. Tenslotte kan de kaart sinds kort toegeschreven worden aan Alexander Pasqualini, een Italiaanse architect en vestingbouwkundige die sinds ca. 1531 in Nederland werkzaam was.
De aanleiding voor het maken van de plattegrond moet gezocht worden in de Gelderse oorlogen en in het bijzonder de dreiging voor Kampen die in 1543 uitging van de Gelderse veldheer Marten van Rossem. Deze politieke achtergrond, maar ook de informatie die de kaart ons kan verschaffen over de Kamper vestingwerken en de vestingbouwkundige ideeën in de eerste helft van de 16e eeuw, geven voldoende aanleiding om de historie rond dit bijzondere archiefstuk nader te belichten.

1. Wie was Alexander Pasqualini 2 [2. Zie voor een uitvoerig overzicht (met literatuurverwijzing) van leven en werk van Alexander Pasqualini en zijn familie: Th.M. van Mierlo, ‘Alexander Pasqualini (1493-1559) architect en vestingbouwkundige’, in Bulletin Kon. Ned. Oudh. Bond jg. 90 (1991), nr. 5, 157-174.]

Zoals hierboven aangegeven, is Alexander Pasqualini geïdentificeerd als de maker van de plattegrond uit 1543.
Pasqualini werd in 1493 te Bologna geboren. Hij genoot zijn opleiding als vestingbouwkundige maar ook als architect te Rome in een omgeving die werd gedomineerd door beroemde renaissance-architecten als Bramante, Rafaël en Peruzzi. Eenmaal weer in Bologna teruggekeerd, werd Pasqualini in 1530 door Maximiliaan van Egmond uitgenodigd in dienst van zijn vader Floris van Egmond te treden. Maximiliaan maakte te zamen met Hendrik III van Nassau uit Breda deel uit van het gevolg van Karel V, die te Bologna verbleef vanwege zijn kroning tot keizer door Paus Leo X. Floris had zijn zoon naar deze plechtigheid afgevaardigd. Floris van Egmond, graaf van Buren en Leerdam en heer van ondermeer IJsselstein, was een man van aanzien. Hij was niet alleen stadhouder van Holland, Zeeland, Gelderland en West-Friesland, maar ook een van de belangrijkste legerbevelhebbers van Karel V.
Pasqualini zal in de eerste plaats vanwege zijn vestingbouwkundige kwaliteiten door de Van Egmonds zijn aangezocht. Hun bezittingen lagen namelijk zeer kwetsbaar ten opzichte van het anti-Habsburgse Gelre. Toch hebben de oudste vermeldingen van Pasqualini’s werkzaamheden in de Nederlanden geen betrekking op diens vestingbouwkundige activiteiten, maar zijn ze architectonisch van aard. Zo werd onder Pasqualini’s leiding en naar zijn ontwerp de toren van de huidige N.H. Sint Nicolaaskerk te IJsselstein

|pag. 169|

_________________|__________________

Kaart van de vestingwerken in de omgeving van de Hagenpoort met een ontwerp voor een geschutswal; Alexander Pasqualini, 1543 (Gemeentearchief Kampen).

|pag. 170|

_________________|__________________

in 1535 voltooid. Deze toren wordt gezien als het eerste monumentale bouwwerk van een Italiaanse renaissance-architect in noordwest Europa. Ook de toren van de kerk te Buren werd door de architect van een nieuwe bovenbouw voorzien. In Grave, dat Floris van Egmond in pand had van keizer Karel V, werden onder Pasqualini’s leiding verschillende vertrekken in het kasteel verfraaid. Ook heeft hij hier waarschijnlijk het ontwerp geleverd voor de fraaie renaissance gevel van het zuidtransept van de Sint Elisabethskerk. In Buren ten slotte, toverde de Italiaanse architect het kasteel van de Egmonds om tot een paleis in Italiaanse stijl. Kenmerkend daarbij was, dat rond de binnenplaats een galerij werd aangebouwd bestaande uit bogen op zuilen, met in de boogzwikken medaillons. Het kasteel te Buren is in de vorige eeuw gesloopt, maar een zelfde situatie is thans nog te vinden bij het kasteel van Breda, waar de galerij tot stand kwam naar ontwerp van Thomas Vincidor, een land- en tijdgenoot van Pasqualini.

De ons bekende werkzaamheden van Pasqualini als vestingbouwkundig ingenieur van de heren van Egmond beperken zich tot de jaren veertig van de zestiende eeuw. Maximiliaan van Egmond was toen inmiddels zijn vader opgevolgd als kapitein-generaal der Nederlanden en was sinds 1540 tevens stadhouder van Friesland, Overijssel, Groningen en Groningerland. Het merendeel van de vestingbouwkundige activiteiten van de grafelijke artilleriemeester hield verband met de Gelderse Oorlog, die begin jaren veertig in volle hevigheid woedde. We komen hier nog uitvoerig op terug.
In de eerste plaats werden onder Pasqualini’s leiding de vestingwerken van de steden binnen Maximiliaans bezittingen verbeterd. Zo komen we de architect tegen in Buren, Leerdam en Grave. Aangespoord door de Gelderse oorlogsdreiging maakten echter ook verschillende andere steden in de Nederlanden tegen flinke betalingen gebruik van de kennis van de vestingbouwkundige van graaf Maximiliaan, om hun verdedigingswerken beter bestand te doen zijn tegen het steeds zwaarder wordende geschut. Zo vroeg de stad Luik de graaf zijn architect te mogen lenen en ontving ook een andere zuid-Nederlandse stad, Diest, adviezen van Pasqualini. In 1542 maakte Pasqualini een ontwerp voor een nieuw bolwerk in opdracht van ’s-Hertogenbosch. Een jaar later vervaardigde hij het in het Kamper archief bewaard gebleven ontwerp voor een wal bij de Hagenpoort. Te Amsterdam werd in 1545 naar ontwerp van ‘Mr Alexander van Bononia uuyt Italiën, dienaer van den graeff van Bueren’ een nieuwe muur met bolwerk tussen de thans nog bestaande Schreierstoren en de Waag gerealiseerd. In 1546 verbleef Pasqualini nog enige tijd te Middelburg om er een ontwerp te maken voor een geheel nieuwe verdedigingsgordel rond deze stad. Uiteindelijk zou hier niet zijn ontwerp, maar dat van zijn landgenoot Donato di Boni uitgevoerd worden.

Na de dood van Maximiliaan van Egmond eind 1548, trad Alexander Pasqualini als bouwmeester in dienst bij Willem V, hertog van Gulik, Kleef en Berg.
Meerdere projecten werden onder Pasqualini’s leiding in het Duitse Rijnland aangevangen, onder andere te Düsseldorf, Keulen en Bielefeld. Zijn belangrijkste project was ongetwijfeld de bouw van een citadel met daarbinnen een nieuw hertogelijk paleis te Jülich. Ook de stad zelf werd naar ontwerp van Pasqualini van een nieuwe vestingring voorzien. Het paleis te Jülich dat slechts ten dele de Tweede Wereldoorlog heeft doorstaan, vormde het begin van de renaissance-architectuur in het Rijnland. Net als in

|pag. 171|

_________________|__________________

de Noordelijke Nederlanden, was het dus ook hier Pasqualini die als eerste de zuivere renaissance-bouwkunst introduceerde.
Na Alexanders overlijden in 1559 werden zijn werkzaamheden voortgezet door zijn zonen Maximiliaan en Johan en zijn kleinzonen Johan en Alexander, die allen als hertogelijk bouwmeester in zijn voetsporen traden. Met het overlijden van kleinzoon Alexander kort na 1620, kwam er uiteindelijk een einde aan de architectentraditie binnen de familie Pasqualini. De volgende generaties leefden als landadel in het Duits-Nederlandse grensgebied; rond het midden van de achttiende eeuw stierf de familie uit.

2. Kaarten van Alexander Pasqualini

In tegenstelling tot sommige van Pasqualini’s architectonische scheppingen, hebben in ons land geen voorbeelden van zijn vestingbouwkundige activiteiten de eeuwen doorstaan. Onze kennis beperkt zich in deze tot archiefbronnen. Ook van de ontwerpen die Pasqualini volgens deze bronnen heeft gemaakt, zijn in ons land noch in Duitsland exemplaren overgeleverd. Zo weten we dat de architect zowel in ’s-Hertogenbosch als in Amsterdam en Middelburg een ontwerp op papier had geleverd, ‘seer constelyck ende subtylyck metter pennen getoigen ende beworpen’ aldus de Bossche stadsrekening van 1542. Dat deze ontwerpen niet bewaard zijn gebleven is ook niet zo verwonderlijk. De projecten, althans die te ’s-Hertogenbosch en Amsterdam, zijn uitgevoerd. En men mag aannemen dat de ontwerpen tijdens de werkzaamheden dermate geleden hebben dat ze na voltooiing ervan zijn vernietigd. Sinds kort kunnen echter twee plattegronden, waaronder die in het Kamper Gemeentearchief, aan Alexander Pasqualini toegeschreven worden.
De toeschrijving aan Pasqualini van de plattegrond uit 1543 met de vestingwerken rond de Hagenpoort is op twee aspecten gebaseerd. In de eerste plaats zijn er aanwijzingen in de Kamper archiefbronnen te vinden op grond waarvan Pasqualini als de maker kan worden geïdentificeerd. Ten tweede is de kaart gesigneerd met een monogram dat is toe te schrijven aan de Italiaanse architect.
De aanwijzingen in de Kamper archiefbronnen met betrekking tot Pasqualini zijn sumier.
De reden hiervoor zal nog nader besproken worden. Wel weten we uit de stedeljke rekening van 1543 dat ‘onsen gen[edigen] heren stadholder (= Maximiliaan van Egmond) hadde sijn gen[edigen] wallmeister hier mede gebracht om onsen wall t’ordinieren….’.3 [3. Oud Archief Kampen (hierna te noemen: O.A.K.), inv.nr. 417, onder ‘Betaelt aen Allerhande onzeker onraedt’ na ‘Geloent den Leyendeckers’.] Hoewel Pasqualini hier niet met name wordt genoemd, mogen we toch aannemen dat met de walmeester van de stadhouder, Alexander wordt bedoeld. Wèl met name genoemd wordt Pasqualini in een 7 juni 1554 gedateerde brief aan de stad Kampen van de toenmalige rentmeester van Salland Engelbert van Ensse. Deze reageerde op het feit dat de stad Kampen hem op dezelfde dag via een per stadsbode bezorgde brief, had laten weten geïnteresseerd te zijn in het ‘ontwerp unde patron t’welck ic hierbevorens durch meister Alexander ingeniair om U.E. Stadt ande sijt van Bronnepen to starcken, heb doen maicken’, aldus de rentmeester in zijn brief.4 [4. O.A.K., inv.nr. 93; O.A.K., inv.nr. 428, onder ‘Bodeloen’.] We mogen aannemen dat Engelbert van Ensse met het ‘ontwerp unde patron’ de bewaard gebleven en uit 1543 gedateerde kaart in het Kamper Gemeentearchief heeft bedoeld. De kaart geeft immers de situatie weer van de verdedigingswerken van de stad bij de Hagenpoort en Hagen, ten noorden waarvan Brunnepe lag, en bevat bovendien een ontwerp tot verbetering van de vesting-

|pag. 172|

_________________|__________________

werken ter plaatse. Gezien deze overeenkomsten mogen we dan ook vervolgens veronderstellen dat met ‘meister Alexander ingeniair’ Alexander Pasqualini bedoeld moet zijn. Het feit dat de rentmeester de kaart door Pasqualini heeft doen laten maken en dat niet de stad Kampen hiertoe opdracht heeft gegeven zal nog nader verklaard worden.

Belangrijker nog voor de toeschrijving aan Pasqualini via de summiere aanwijzingen in het Kamper archief is de signering die op de plattegrond uit 1543 voorkomt. Middenonder op de kaart vindt men namelijk een monogram aangebracht, geflankeerd door het jaartal 1543. Dit monogram vertoont een opvallende gelijkenis met de beginletters van de signering die Pasqualini’s kleinzoon, Alexander Pasqualini de jongere, toepaste op twee in het stadsarchief van Wesel (BRD) te vinden kaarten uit respectievelijk 1592 en 1605.5 [5. Zie voor een beschrijving van beide kaarten: Van Mierlo, ‘Alexander Pasqualini’, blz. 166 en noot 46.]
Beide kaarten zijn door hem gesigneerd met ’APasqualin’. De beginletters A en P zijn daarbij ineengestrengeld overeenkomstig het monogram op de kaart te Kampen: een hoofdletter A, waarvan het rechterbeen zowel de stok van de L (AL van Alexander) als van de P (van Pasqualini) vormt, terwijl de dwarsbalk van de A wordt gevormd door de voortzetting van de buik van de P.

Links, signering van Alexander Pasqualini op de kaart van Kampen (1543); rechts, signering van zijn kleinzoon Alexander, op een ontwerp voor bolwerken te Wesel (Stadtarchiv Wesel).

Alexander Pasqualini de jongere trad in de jaren 1592 tot 1605 op als leerling en/of compagnon van zijn oudere broer Johan, die sinds 1586 hertogelijk bouwmeester voor Gulik en Kleef was. Via zijn broer zal Alexander kennis hebben kunnen nemen van kaartmateriaal van de Pasqualini’s dat aan het hertogelijk hof werd bewaard. Ook kan er nog kaartmateriaal in familiebezit zijn geweest. Hieronder zullen zich ongetwijfeld kaarten en ontwerpen van de hand van grootvader Alexander hebben bevonden. Via deze voorbeelden zal Alexander de jongere kennis hebben genomen van het door zijn grootvader gebruikte monogram. Vervolgens heeft hij het in een eigen variant toegepast, namelijk aangevuld met zijn volledige achternaam en in de schrijftrand van zijn tijd; dus met veel sierlijke halen in plaats van de strakke letters die een aantal decennia tevoren nog overheersend waren.
Op grond van de duidelijke overeenkomsten tussen het door Pasqualini de jongere toegepaste monogram en dat op de Kamper kaart, lijkt toeschrijving van het laatstgenoemde monogram aan Alexander Pasqualini (de oudere) gerechtvaardigd.

|pag. 173|

_________________|__________________

Het monogram zoals dat op de kaart te Kampen voorkomt, is eveneens terug te vinden op een plattegrond uit 1541 van het voormalige kasteel van Grave (N.Brabant) dat bewaard wordt in het Algemeen Rijksarchief te Brussel. De uitvoering van beide monogrammen is gelijk tot in details, zoals de locatie op de kaart (midden onder), de weergave van de letters en van het jaartal ter weerszijden van het monogram alsmede het sterretje erboven. Daarmee kan ook van deze plattegrond gesteld worden dat hij door Alexander Pasqualini vervaardigd moet zijn. Ook de penvoering alsmede het gebruik van bepaalde kleuren duiden hierop. En het feit dat Maximiliaan van Egmond in opvolging van zijn in 1539 overleden vader pandheer van het Graafse kasteel was, maakt het eveneens aannemelijk dat deze plattegrond is gemaakt door de grafelijke ingenieur.
De door Pasqualini vervaardigde plattegrond van het Graafse kasteel geeft alle bebouwing van het kasteelterrein weer. Van verschillende gebouwen en terreinen wordt de functie aangegeven. Behalve de kasteelbebouwing toont de plattegrond ook de directe omgeving van het kasteel en de ligging van het complex ten opzichte van de stadswal van Grave. Tevens is in de kaart een ontwerp ter verbetering van een deel van de stadswal ingeschetst.6 [6. Ibidem blz. 171-172 voor een uitvoerige bespreking en een afbeelding van deze kaart.]
Deze plattegrond en de kaart in het Kamper Gemeentearchief zijn tot op heden, voor zover bekend, de enige kaarten van de hand van Alexander Pasqualini die bewaard zijn gebleven. Nu het monogram op beide kaarten is geïdentificeerd als die van Pasqualini, is het echter niet ondenkbaar dat er in de toekomst meer kaarten als zijnde van zijn hand worden herkend.

3. De Gelderse Oorlogen 7 [7. Zie voor dit hoofdstuk: D.A.Berents, ‘Het Sticht Utrecht, Gelre en Friesland 1423-1482’, Algemene Geschiedenis der Nederlanden dl. 4 (Bussum 1980) 292-303; A.F. Meilink, ‘Territoriale afronding der Nederlanden’, Algemene Geschiedenis der Nederlanden dl. 5 (Bussum 1980) 492-505; K. Jansma, L. Jansma en M. Schroor red., Tweeduizend jaar geschiedenis van Overijssel (Leeuwarden 1990), hoodstuk XI ‘Bourgondische invloed en Habsburgse macht’, blz. 126-132; C.N.Fehrmann, Kampen vroeger en nu (Bussum 1972), blz. 32-47.]

Alexander Pasqualini maakte de kaart van de omgeving van de Hagenpoort naar aanleiding van de dreiging, dat Kampen door de Gelderse veldheer Marten van Rossem belegerd leek te worden. Ook Pasqualini’s vestingbouwkundige werkzaamheden in andere steden vonden hoofdzakelijk plaats vanuit de Gelderse bedreiging. Voor een goed begrip van deze achtergrond, zal daarom eerst kort de Gelderse kwestie besproken worden, alvorens we onze aandacht richten op de situatie met betrekking tot Kampen en op de kaart van Pasqualini in het bijzonder.
De oorzaken van de Gelderse kwestie moeten gezocht worden in het streven van de Bourgondiërs in de vijftiende en zestiende eeuw om alle Nederlandse gewesten onder hun bestuur of invloed te brengen. Even leek het Bourgondische streven om ook Gelre onder haar invloedssfeer te krijgen realiteit te worden. In 1465 werd de Gelderse hertog Arnold van Egmond door zijn zoon Adolf gevangen genomen en gedwongen afstand te doen van de regering ten behoeve van zijn zoon. Nadat Arnold echter met steun van Karel de Stoute (van Bourgondië) weer was bevrijd, verpandde Arnold als dank in 1472 zijn Gelderse gebieden aan Karel. Dit gebeurde tot groot ongenoegen van de Gelderse steden en een deel van de ridderschap. Karels opvolger Maximiliaan vestigde echter met harde hand zijn gezag. Daarbij zag hij wandaden van hem getrouwe Gelderse edellieden door de vingers, zoals bijvoorbeeld die van de gebroeders De Vos van Steenwijk, die aan het einde van de vijftiende eeuw vooral Kampen het leven behoorlijk zuur maakten. Vanuit hun Gelderse domicilie vielen zij keer op keer Kamper burgers lastig en onderschepten zij regelmatig veetransporten van Kampenaren op weg naar Brabant.

|pag. 174|

_________________|__________________

In het onder het Bourgondische bestuur gebukt gaande Gelre ontwikkelde zich echter een streven om de terugkeer van de Van Egmonds als hertog te bewerkstelligen. Arnolds kleinzoon Karel, in Franse gevangenschap geraakt, werd door ridderschap en steden in 1492 vrijgekocht en door hen als nieuwe hertog van Gelre erkend. Maximiliaan beschouwde Karel van Gelre uiteraard als een indringer en eiste Gelre terug. Hiermee begon een lange rumoerige tijd van oorlogen, plunderingen en twisten, waarbij de strijd tussen de Geldersen en de Bourgondiërs (later Habsburgers) óók de gewesten buiten de direkt in de oorlog betrokken gebieden teisterde in de vorm van plundering en brandschatting. Karel van Gelre kon in zijn strijd niet alleen rekenen op Franse steun, maar wist bovendien handig gebruik te maken van heersende ontevredenheid in andere gewesten. Hij steunde meerdere keren de Utrechtse burgers in hun strijd tegen hun bisschop en wist zijn invloedssfeer uit te breiden tot Friesland en Groningen. Van hieruit werden aanvallen op Holland ondernomen, terwijl met de Geldersen samenwerkende Friese piraten, zoals Grote Pier, de Zuiderzee onveilig maakten. De Geldersen ondernamen zelfs offensieve expedities tot diep in Brabant. Ook Overijssel bleef het Gelderse geweld niet bespaard. Meerdere keren werd Kuinre ingenomen. In 1510 veroverden de Geldersen Genemuiden en trokken van daaruit stropend over het Overijsselse land tot in Twente toe. De strijd tussen Kampen en Zwolle in 1521 over het recht dat Kampen meende te hebben tot het heffen van tol aan schepen die het Zwarte Water bevoeren, werd eveneens door Karel van Gelre aangegrepen. Hij sloot een verbond met Zwolle waar hij in 1522 feestelijk werd onthaald. Opnieuw leden grote delen van Overijssel onder de Gelderse plunderingen. Hoewel de stad Kampen niet werd belegerd, moesten Brunnepe en de Hagen het wel ontgelden. Door schulden die de bisschop van Utrecht bij Karel van Gelre had, moest deze toezien hoe de hertog feitelijk het landsheerlijk gezag in het Oversticht aan zich trok.
In 1528 keerde het tij echter voor de Gelderse hertog. Inmiddels was de Franse steun tijdelijk weggevallen. Nadat de Utrechtse bisschop eind 1527 beloofde zijn wereldlijk gezag aan de keizer te zullen verpanden, aanvaardden de Staten van Overijssel op 7 januari 1528 keizer Karel V als hun landsheer in ruil voor hulp tegen de Geldersen. En toen Gelderse troepen onder leiding van Marten van Rossem in maart 1528 vanuit Utrecht een plundertocht naar Den Haag ondernamen, waren de Staten van Holland uiteindelijk bereid hun beurzen te openen. Een grote krijgsmacht werd bijeengebracht onder leiding van de nieuwe Overijsselse stadhouder Schenck van Toutenburg en Floris van Egmond, de werkgever van Alexander Pasqualini. Op 3 oktober 1528 was Karel van Gelre genoodzaakt de vrede van Gorkum te sluiten. Hij moest afstand doen van het Neder- en Oversticht, maar mocht Groningen en de Ommelanden, evenals Drente en Coevorden behouden. Daartegenover beloofde hij de keizer de opvolging in Gelre en zijn andere bezittingen na zijn kinderloos overlijden. Een tijd van betrekkelijke rust brak nu aan. Toch zou de strijd tien jaar later weer in alle hevigheid losbarsten.
Vanaf 1537 streefde Karel van Gelre namelijk ondanks zijn belofte aan de keizer en zeer tegen de zin van de Gelderse steden, opnieuw naar een alliantie met Frankrijk dat inmiddels de strijd tegen de Habsburgers had hervat. Uiteindelijk besloot de Gelderse Landdag dan ook elders bescherming voor Gelre te zoeken en wel bij Johan van Gulik, hertog van Gulik, Kleef en Berg, wiens bewind steeds gericht was geweest op vriendschap met de Habsburgers, zonder al te nauwe banden met hen aan te gaan. In januari

|pag. 175|

_________________|__________________

1538 werd zijn zoon Willem (V) als hertog van Gelre erkend. Net als in 1492 weigerden de Habsburgers dit uiteraard te accepteren, temeer toen hertog Willem V die inmiddels zijn vader in Gulik, Kleef en Berg was opgevolgd, toenadering zocht tot Frankrijk. Nadat de Franse koning samen met Denemarken de oorlog tegen keizer Karel V had heropend marcheerde de Gelderse bevelhebber Marten van Rossem, nu in Franse dienst, met zijn troepen in 1542 tot diep in Brabant waar hij Leuven en Antwerpen bedreigde. Vervolgens hield hij in 1543 met zijn troepen ook weer in de aangrenzende gewesten huis. In juli van dat jaar veroverde Van Rossem Amersfoort en dreigde vervolgens ondermeer Kampen te gaan belegeren. Om aan dit opnieuw oplaaiende Gelderse geweld definitief een einde te maken kwam keizer Karel V in de zomer zelf met een strijdmacht van 40.000 soldaten naar de Nederrijn om een beslissing te forceren. Uiteindelijk moest hertog Willem op 7 september 1543 capituleren. Met het Verdrag van Venlo kwamen Gelre en Zutphen definitief in handen van Karel V. Hiermee was het Bourgondisch-Habsburgse streven de Nederlanden binnen hun invloedssfeer te krijgen voltooid. Hertog Willem werd in genade aangenomen en mocht zijn overige, Duitse, landen behouden.

4. Kampen bedreigd door Marten van Rossem?

Na de Vrede van Gorkum tussen Karel van Gelre en keizer Karel V keerde geleidelijk aan de rust in het Overijsselse weer. Ook voor Kampen betekende de vrede een welkome adempauze. Behalve dat ook de omgeving van Kampen gedurende jaren geplaagd was door plundertochten, had met name de handel veel te leiden gehad onder de Gelderse oorlogen. Dit gold vooral voor de zeehandel die veel schade leed als gevolg van de kaperij door met name Friezen en aanhoudingen van Kamper schepen door Geldersen en Hollanders (als bondgenoten van de Bourgondiërs/Habsburgers). Ook de land- en rivierhandel ondervonden nadeel van de conflicten, zij het toch waarschijnlijk in mindere mate en meer toegespitst op bepaalde perioden. C.A. Tamse stelt in een bijdrage over de economische ontwikkeling van de stad zelfs, dat de klachten die zowel de Geldersen als de Bourgondiërs/Habsburgers uitten over de Kamper handel op de vijand, misschien wel duiden op een Kamper oorlogswinst.8 [8. C.A. Tamse, ‘Bijdrage tot de economische geschiedenis van Kampen in de Middeleeuwen en de XVIe eeuw’, Kamper Almanak 1963-1964, 204-279, blz. 223-224.]
Toch zal het Kamper stadsbestuur zeker met angst de opnieuw oplaaiende gevechten van Gelderse troepen hebben aangezien, ook al leek de dreiging eerst enkel naar het zuiden uit te gaan. Weliswaar was er in 1536 door de Overijsselse Landdag met Karel van Gelre een overeenkomst gesloten waarin de laatste toezegde Overijssel geen schade te zullen berokkenen en hertog Willem had dit in juni 1542 opnieuw verzekerd.9 [9. W. Nagge, Historie van Overijssel; eerste deel. Uitgegeven door F.A. Hoever (Zwolle 1915), blz. 149-151, 163-164; Kamper Kronijken II: Kronijk van Johan van Breda, J.C. Bijsterbos, red. (Deventer 1864), blz.137.] Maar de gevolgen van de hernieuwde strijd zouden zeker ook naar het Overijsselse hun uitstraling hebben. De situatie voor Kampen werd helemaal anders toen Van Rossem op 9 juli 1543 Amersfoort veroverde en vervolgens het gerucht de ronde deed dat eerst Rhenen en vervolgens Kampen of Amsterdam op het programma van de Gelderse veldheer stonden.
Kampen had de bewegingen van Marten van Rossem nauwkeurig in de gaten laten houden. Zo werden ondermeer Geert Ligger en Willem de stalknecht door de stad betaald omdat zij ‘bij nachte op diverse tijden ind land van Gelre gereden hebben om te vernemen van den knechten’ die naar Amersfoort optrokken.10 [10. O.A.K., inv.nr. 417, onder ‘Betaelt aen reysen ende bodeloen’; zie ook onder ‘Betaelt an allerhande onzeker onraedt’: ‘noch een kontschap driemael in Veluwen gehadt …..’.] Toen deze stad eenmaal door de Geldersen was ingenomen informeerde het Kamper stadsbestuur de stadhouder van Overijssel, Maximiliaan van Egmond, per brief uitvoerig over de gang van zaken. Zij

|pag. 176|

_________________|__________________

hadden hun informatie uit de eerste hand, namelijk van twee bootsgezellen die Amersfoort hadden weten te ontvluchten.11 [11. S.W.A. Drossaers, Het archief van den Nassauschen Domeinraad. Tweede deel: Het archief van den raad en rekenkamer te Breda tot 1581: stukken betreffende de rechten en goederen van Anna van Buren (’s-Gravenhage 1955)), Brieven, regest nr. 1103 en 1111; O.A.K., inv.nr. 417, onder ‘Betaelt aen allerhande onzeker onraedt’.]
Nadat inmiddels het gerucht de ronde deed dat eerst Rhenen en vervolgens Kampen op Van Rossems programma stond, kwamen de Kamper raadsleden te zamen met de Grote en Kleine Meente (vertegenwoordigers van de verschillende wijken) op woensdag 11 juli in spoedzitting bijeen. Besloten werd alles op alles te zetten om de stad tegen de vijanden te beschermen. Desnoods zouden, indien noodzakelijk, de dijken doorgestoken mogen worden. De burgers werden opgeroepen geweer en harnas gereed te houden, om zich bij gevaar direkt bij de hoofdlieden te kunnen melden. Tevens werd een commissie van acht personen ingesteld die een plan voor de aanleg van een extra verdedigingswal moest opstellen. Twee dagen later besloot het voltallige stadsbestuur dat de stad aan de zuidwestzijde bij de Venepoort extra beschermd diende te worden door het graven van een tweede gracht buiten de al bestaande stadsgracht, terwijl met de vrijkomende grond een wal tussen beide grachten opgeworpen zou worden. Verder zou er een bolwerk moeten verschijnen voor de Venepoort, waar immers de weg vanuit Gelre eindigde. De kosten van deze werkzaamheden zouden gedekt worden door elke herenpond die Kamper burgers aan rente of huur uit huizen binnen de stad ontvingen, met een stuiver te belasten. Bovendien werd ermee ingestemd dat ‘die inwoeneren inden Hagen eene wall ende bolwerck tot vestenisse van den Hagen sullen mogen maecken’, volgens een voorstel dat de bewoners van deze buitenwijk zelf met elkaar overeengekomen zouden zijn.12 [12. O.A.K., inv.nr. 21, fol. 96v-97v; Kamper Kronijken II, blz. 138; Nagge, Historie, blz.164; O.A.K., inv.nr. 242, fol. l43v.]

Links de Hagen en rechts de omgeving van de Venepoort (met dubbele gracht en bolwerk); details van de stadsplattegrond van Kampen door Jacob van Deventer, ca 1560 (Rijksarchief in Overijssel, Zwolle).

|pag. 177|

_________________|__________________

De Kamper Magistraat liet het echter niet bij deze maatregelen. Opnieuw werden brieven verstuurd naar stadhouder Maximiliaan. Aangezien men beducht was dat de Geldersen ‘mitten hoop sich alhier voor Campen ergeven ende alhier oir leger voorder stadt nederse[tten] sullen willen (dat Godt verhueden will)’, verzocht men de stadhouder om hulp ‘tot fotissemente ende bescherminge desse stadt’. Expleciet vroeg men hem een vendel soldaten ter verdediging van de stad te sturen, aangezien ‘de meeste paert van onse burgere ter zeewairt getoegen [sint] om oir cost de ve[rdienen] ende wij itzonts [= derhalve] alhier cranck van volcke synt’. Op 17 juli liet het stadsbestuur de stadhouder echter per brief weten dat de Gelderse soldaten het plan om Kampen in te nemen zouden hebben laten varen omdat deze vernomen hadden dat er in de stad gebrek zou heersen en er dus weinig voor hen te halen was; dit in tegenstelling tot Amersfoort, waar de bevolking was gedwongen haar goud, zilver en andere kostbaarheden op het raadhuis aan de Geldersen over te dragen. Toch werd dezelfde dag nog in een tweede brief het verzoek om een vendel soldaten herhaald.13 [13. Drossaers, Nassauschen Domeinraad, Brieven regest nrs. 1112-1115, 1118; O.A.K., inv.nr. 223, blz. 206.] Blijkbaar vertrouwde de magistraat de situatie toch nog niet. Dit bleek duidelijk de volgende dag, toen werd besloten het melaatsenhuis buiten de Venepoort, het Sint Catharinagasthuis, af te breken, zodat de vijand zich er niet in kon verschansen. Toen ’s avonds vervolgens opnieuw het gerucht de kop op stak dat de Geldersen in aantocht waren, liet het stadsbestuur in een paniekreactie het gasthuis in brand steken. Het bericht, volgens de zeventiende eeuwse predikant en kroniekschrijver Wilhelm Nagge in de wereld gebracht door ‘een halfsinnig vrouwmenschen … uijt het Oldebroeck gekomen, huijlende en schrijende roepende, dat Merten van Rossom mit all sijn macht, mit ruijteren en knechten, daer an quam trecken, …. ende wolden Campen beleggen’, bleek de volgende dag daadwerkelijk niet meer dan een gemcht te zijn. ‘Noli credere omnia que audis’, ofwel ‘wil niet alles geloven wat wordt gezegd’, schreef de Kamper stadssecretaris Johan van Breda vermanend neer aan het eind van de beschrijving van deze gebeurtenis in zijn kroniek.14 [14. Kamper Kronijken II, blz. 138; Nagge, Historie, blz. 165.] De schade door de brand aan het gasthuis aangericht moet echter aanzienlijk geweest zijn, gezien de herstelwerkzaamheden die vanaf 1544 büjkens de bewaardgebleven rekening hebben plaatsgehad.15 [15. C.J. Welcker, ‘Het St. Catharina- en Maria Magdalenengasthuis of Melatenhuis te Kampen’, Verslagen en mededeelingen van de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis 47 (1930), 25-168, blz. 48-53; Archieven der Gasthuizen Kampen, inv.nr. 207.]
Inmiddels was het direkte gevaar voor Kampen reeds verdwenen toen op 19 juli het door de stadhouder beloofde vendel soldaten onder leiding van hopman Kartse Pierszn. in de stad arriveerde. De soldaten bleven echter in de stad en werden bij burgers ondergebracht, waartoe eerder al door de magistraat een commissie van twaalf personen was ingesteld.16 [16. Kamper Kronijken II, blz. 139; O.A.K., inv.nr. 21, fol. 97v en 99r.]

Ondanks de afgenomen dreiging werden de werkzaamheden bij de Venepoort wel aangevat. Onderaan de op 17 juli aan de stadhouder gestamde brief had de secretaris ook reeds geschreven ‘dat die selve wal goet haest vollebracht sal worden’.17 [17. Drossaers, Nassauschen Domeinraad, Brieven regest nr. 1118.] Ene Wenemer Jansen werd naar Deventer gestuurd om de aldaar nieuw aangelegde wal te bezichtigen. Vervolgens werd de walmeester van Deventer naar Kampen ontboden om ten aanzien van de wal bij de Venepoort te adviseren. Ook werden uit Deventer houten balken gehaald ten behoeve van de werkzaamheden. Aan de arbeiders die de werkzaamheden uitvoerden werd in totaal een bedrag van 272 herenponden uitbetaald.18 [18. O.A.K., inv.nr. 417, na ‘Geloent den Leyendeckers’.]
Misschien waren Geerloch Bakker en Johan Woltersz. wel twee van deze arbeiders. Zij dienden bij de commissie die de werkzaamheden begeleidde, een verzoek in voor vergoeding van de schade die zij tijdens de aanleg van het bolwerk hadden geleden.19 [19. O.A.K., inv.nr. 21, fol. 99.] De

|pag. 178|

_________________|__________________

commissie was tevens belast met het innen van de belasting ten behoeve van de aanleg van de wal. Alleen al in het jaar 1543 leverde deze belasting 331 herenponden op, in 1544 nog eens vijftig. Eerst in 1552 werd de commissie opgeheven en officiëeel door het stadsbestuur voor haar diensten bedankt.20 [20. O.A.K., inv.nr. 417, onder ‘Ontfangen van allerley onseker porchelen’; inv.nr. 418, onder ‘Ontfangen van allerleye perchelen’; inv.nr. 22, blz.5.]
Veel minder weten we over de werkzaamheden die rond de Hagen werden uitgevoerd.
Het eerder genoemde besluit van 13 juli betreffende de aanleg van wallen en bolwerken bij de Venepoort én bij de Hagen, doet vermoeden dat met betrekking tot de Hagen het initiatief werd overgelaten aan de bewoners aldaar. In de stedelijke rekening van 1543 vinden we ook slechts het kleine bedrag van ruim 11 herenponden verantwoord voor tien mensen die zes dagen hebben gewerkt. Het bedrag wordt in deze post ook omschreven als een bijdrage aan de ‘Hageners …. om hoer wal ’t stercken’.21 [21. O.A.K., inv.nr. 417, na ‘Geloent den Leyendeckers’.] Nu was de Hagen omgeven door een gracht en in ieder geval vanaf het eind van de 15e eeuw ook door een wal.22 [22. Th.M. van Mierlo, De verdedigingswerken van Kampen (vóór de 15e eeuwse stadsuitleg): een reconstructie (Kampen 1986; scriptie R.U.U.), bIz. 100-101.] Waarschijnlijk hebben de werkzaamheden in 1543 dan ook alleen bestaan uit het verbeteren of herstellen van deze reeds bestaande wal. De omstreeks 1560 door Jacob van Deventer gemaakte stadsplattegrond van Kampen, geeft namelijk geen enkele aanwijzing voor ingrijpende werkzaamheden rond de Hagen. Dit in tegenstelling tot de tweede gracht, de wal tussen beide grachten en het bolwerk die in 1543 voor de Venepoort verrezen. Zij betekenden een aanzienlijke verbetering van de verdediging ter plaatse en zijn als zodanig ook duideljk herkenbaar op de plattegrond van Van Deventer.
De nieuw gegraven gracht en het voor de Venepoort aangelegde bolwerk gingen overigens ten koste van kerkelijke bezittingen. In 1545 werd namelijk de pastoor van Kampen een vergoedingsregeling toegezegd voor ‘den schaeden dwelck die pastoor geleden hefft anden hoeven boven die poerte daer die graffte duer gegraven is’. In de eropvolgende vier jaar ontving de pastoor van de stad dan ook steeds tien goudgulden.23 [23. O.A.K., inv.nr. 765, fol. 32v.]

Ter advisering voor de aanleg van de wal voor de Venepoort werd zoals reeds gemeld, de walmeester van Deventer ontboden. In een eerder hoofdstuk is echter aangegeven dat ook Alexander Pasqualini ten aanzien van deze wal geadviseerd heeft. Hij kreeg hiervoor van de stad een vergoeding van 13 herenponden, het dubbele van het bedrag dat zijn Deventer collega had ontvangen. Uit de rekeningpost blijkt dat Pasqualini door stadhouder Maximiliaan van Egmond mee naar Kampen was genomen. Maximiliaan vertoefde in augustus 1543 meerdere keren in de stad om er de vergadering van de Overijsselse Landdag, die bij toerbeurten in Deventer, Kampen en Zwolle vergaderde, bij te wonen.24 [24. Uit brieven geschreven aan en door Maximiliaan, als mede uit verschillende (stads)rekeningen blijkt dat Maximiliaan zich in ieder geval op 1, 8, 13-27 augustus in Kampen bevond: zie Drossaers, Nassauschen Domeinraad, Brieven regest nrs.108211, 1131, 1137; Gemeentearchief Deventer, Cameraarsrekening 1543, onder ‘ridinge’; idem, Reyseboeck der stadt Deventer 1542-1567, p. 59; Gemeentearchief Zwolle, AAZ01, inv.nr. 1908, blz. 63; Rijksarchief in Overijssel, Zwolle: Archief Hollandse rekenkamer, inv.nr. 10, fol. 60, inv.nr. 221B, fol. lr-v.]
Maximiliaan bracht de Landdag op de hoogte van de stand van zaken met betrekking tot de oorlogshandelingen als gevolg van de Gelderse kwestie. Hij was er echter tevens om het keizerlijke verzoek aan Overijssel de strijd tegen hertog Willem V financieel te ondersteunen, kracht bij te zetten. Uiteindelijk gingen Steden en Ridderschap eerst eind augustus accoord met een financiële bijdrage van 15000 carolus gulden.25 [25. Drossaers, Nassauschen Domeinraad, inv.nr. 1069; Gemeentearchief Deventer, Reyseboeck der stadt Deventer, blz. 59.]
Het lijkt waarschijnlijk, dat Maximiliaan van Egmond met in zijn achterhoofd het eerder door het Kamper stadsbestuur aan hem gerichte verzoek om hulp tot ondermeer ‘fortissemente …. desse stadt’, zijn eigen vestingbouwkundige, Alexander Pasqualini, in zijn gevolg naar Kampen heeft laten meekomen om er de mogelijkheden tot verbetering van de verdedigingswerken ter plaatse te onderzoeken. Dat wij in de Kamper stadsrekeningen alleen de vergoeding terugvinden voor zijn adviezen met betrekking tot de wal bij de Venepoort en niet die voor het maken van het ontwerp voor een wal bij de Hagenpoort,

|pag. 179|

_________________|__________________

zal nog nader uiteengezet worden. Dat bovendien ook de verblijfkosten van Pasqualini, evenals die van de stadhouder, in de stedelijke rekening van 1543 ontbreken, kan verklaard worden uit het feit dat de verblijfskosten van de deelnemers aan de Landdag van landswege werden betaald. Zo ontving bijvoorbeeld, blijkens de Deventer stadsrekening van 1543, het Deventer magistraatslid Doetinchem Basters voor het bijwonen van een eerdere vergadering van de Landdag met de stadhouder te Kampen, nog een kleine vergoeding ‘boven die teringe to Campen van eersame landeswegen betaelt’.26 [26. Gemeentearchief Deventer, Cameraarsrekening 1543, onder ‘ridinge’.]

Tijdens de vergadering van de Landdag leefde men volop mee met de strijd van de keizer tegen hertog Willem. Toen een bericht kwam dat de keizer gesneuveld zou zijn, werd in Kampen het zware geschut tevoorschijn gehaald om hem met saluutschoten te gedenken. Nadat de onjuistheid van dit bericht was gebleken en de keizer in het land verscheen na de Gulikse stad Düren ingenomen te hebben, werd het geschut weer in het ‘bussenhuys’ gebracht. Teertonnen werden nu gebrand als vreugdevuur, terwijl er een processie door de stad met het Heilige Sacrament werd gehouden. Nadat de processie weer in de Bovenkerk was gearriveerd ‘hefft men gespoelt opt groot orgell en gesongen in musijcke zeer schonen Te deum laudamus’ aldus stadssecretaris Van Breda.27 [27. O.A.K., inv.nr. 417, onder ‘Betaelt aen allerhande onzekere onraedt’; Kamper Kronijken II, blz. 140.] Toen hertog Willem op 7 september te Venlo zijn knieval voor keizer Karel V had gemaakt en ook Marten van Rossem de keizerlijke genade had ontvangen, schreef dezelfde Van Breda in zijn kroniek ‘Mirabilis est dominus in operis suis’, bewonderenswaardig is de Heer in zijn toewijding!
De vrede werd op 27 september ook in Kampen plechtig voorgelezen, ‘daer van Godt almachtich geloefft, gedanckt en geërt moet wesen’. Inmiddels was de keizer na de ‘groote en goede victorie van den lande van Geller’ naar Frankrijk vertrokken om er te strijde te trekken tegen de Franse koning. ‘Godt almachtich verleene zyn majesteit goede victorie, gracie, procperiteit en geluck, daer durch wij mogen alle to saemen comen tot pijse, ruste, vrede en eendrachticheyt…’aldus de Kamper stadssecretaris, daarmee als gelovig mens de blijdschap weergevende die er in Kampen geheerst moet hebben nu de Gelderse kwestie definitief ten einde was.28 [28. Kamper Kronijken II, blz. 142-143.]

5. Pasqualini’s ontwerp

Naar aanleiding van het gerucht dat Marten van Rossem Kampen dreigde aan te vallen, heeft de stad Kampen in 1543 de meest zwakke plekken in haar verdedigingswerken verbeterd. We zagen hoe voor de Venepoort een tweede gracht werd gegraven en ertussen een aarden wal opgeworpen, terwijl de toegangsweg naar de poort werd beschermd door een bolwerk. Ook hebben we geconstateerd dat Pasqualini tijdens zijn aanwezigheid in Kampen ten aanzien van deze werkzaamheden heeft geadviseerd en hiervoor een honorarium ontving van de stad.
Aan de andere smalle zijde van de stad bij de Hagen, waren de in 1543 uitgevoerde werkzaamheden veel minder ingrijpend. De bestaande wal die de Hagen omgaf werd immers vermoedelijk alleen wat hersteld. En terwijl verdedigingstechnisch de situatie voor de Venepoort een aanzienlijke verbetering had ondergaan, bleef de verdediging tennoordoosten van de stad verre van optimaal. De slecht beschermde Hagen vormde een ideale schuilplek voor een eventuele vijand, terwijl door de bebouwing van deze buitenwijk bovendien het schootsveld vanuit de stad sterk werd vervuild. Maar het stads-

|pag. 180|

_________________|__________________

bestuur wenste blijkbaar de Hagen of een deel ervan niet prijs te geven ten behoeve van een betere verdediging. Een eventuele oplossing diende dus ten noorden van de Hagen óf binnen de stadsmuur gezocht te worden. Op de door Pasqualini vervaardigde kaart van de omgeving van de Hagenpoort is voor de laatste optie gekozen.
Het initiatief tot het maken van het ontwerp moet niet van de stad maar van de Landdag van Overijssel uitgegaan zijn. In augustus 1543 ter vergadering te Kampen bijeen, zijn de leden van de Landdag op de hoogte van de werkzaamheden aan de verdedigingswerken die toen in volle gang geweest moeten zijn. Ook hen zal echter de ‘zwakke plek’ bij de Hagen zijn opgevallen. En de Landdag had er alle belang bij dat de stad Kampen over goede vestingwerken kon beschikken. Immers, Kampen zou voor de Geldersen een ideaal bruggehoofd naar het Overijsselse vormen mochten zij deze stad ooit kunnen innemen. Nu Alexander Pasqualini, een door vele steden gevraagd vestingbouwkundige, zich in het gevolg van de stadhouder te Kampen bevond, lijkt het erop dat de Landdag het probleem van de verdediging rond de Hagen aan hem heeft voorgelegd. Dat het initiatief van de Landdag en niet van de stad is uitgegaan, kan men opmaken uit het feit dat Pasqualini’s ontwerp in 1554 nog onder beheer was van Engelbert van Ensse, de rentmeester van Salland. In zijn eerder aangehaalde brief had de rentmeester het bovendien over het ontwerp ‘t’welck ic hierbevorens … heb doen maicken’. Waarschijnlijk zal Van Ensse, die de vergadering in Kampen ook bijwoonde,29 [29. Rijksarchief in Overijssel, Zwolle: Archief Hollandse rekenkamer, inv.nr. 10, fol. 60 en inv.nr. 221B, fol. lv.] dus op initiatief van de Landdag de contacten met Pasqualini hebben onderhouden. Een ander argument dat ervoor pleit dat Pasqualini zijn ontwerp niet op uitnodiging van het stadsbestuur van Kampen heeft gemaakt, is het feit dat we in de Kamper stadsrekeningen geen vergoeding vinden voor dit werk. Mocht het initiatief wel bij het stadsbestuur gelegen hebben, dan hadden we ongetwijfeld een post in de rekening van 1543 of een der opvolgende jaren aangetroffen, aangezien Pasqualini ook in andere steden rijkelijk voor zijn arbeid werd beloond. Helaas zijn de rekeningen van de Landdag, later de Staten van Overijssel genoemd, eerst vanaf het laatste kwart van de zestiende eeuw bewaard gebleven, zodat deze geen uitsluitsel kunnen bieden.

Alexander Pasqualini geeft zijn ontwerp op de kaart weer ten opzichte van de bestaande stadsmuur die hij in Kampen in de omgeving van de Hagenpoort aantrof. Op deze bestaande situatie zal in het volgende hoofdstuk teruggekomen worden.
Het ontwerp van Pasqualini bestond uit een geschutswal gelegen binnen de muur van de stad, op de kaart in een lichte kleur weergegeven. Vanaf deze wal kon dan met zware kanonnen afstandsvuur gegeven worden. In de visie van Pasqualini kwam de wal los van de stadsmuur te liggen. Hierdoor ontstond er tussen de wal en de muur (links van de Hagenpoort tussen Burgel en muur) vanzelf ruimte voor laag geplaatst geschut (in de vestingbouwkunde bekend onder de naam onderwal of fausse-braye) van waaruit de vijand van dichtbij bestookt kon worden. Slechts op zeer cruciale punten, namelijk op hoeken en daar waar de muur een knik maakt, plande Pasqualini de wal tegen de stadsmuur aan, in de vorm van ‘plateforme’ ofwel platformen. Vanaf deze platformen kon naar alle kanten kanonvuur gegeven worden. Op de kaart zijn ze te vinden rechts bij de IJsseltoren en links van de Hagenpoort achter de Morrentoren. Geheel links is los van de wal ook nog net een platform te herkennen.
Het ontwerp van Pasqualini is nooit uitgevoerd. Er zijn derhalve geen rekeningen of

|pag. 181|

_________________|__________________

(reconstructie: auteur; tekening: Architectenbureau Frans Verweij).

afbeeldingen op grond waarvan een reconstructie van de wal, indien hij was gerealiseerd, gemaakt kan worden. Toch zal hier aan de hand van Pasqualini’s tekening een voorzichtige poging gedaan worden (zie ook afb. 4). De wal (a) zou indien gerealiseerd, aan de basis ruim tien meter breed geweest zijn. Aan de zijkanten werd de wal, zij het niet over de gehele lengte, versterkt door stenen zijmuren (b). Op de kaart zijn deze te herkennen door een dunne oranje-bruine band. Aan de zijde van de stadsmuur lijkt door Pasqualini een borstwering (c) aangegeven te zijn, waarachter het geschut op de wal opgesteld kon worden. Deze borstwering loopt langs de gehele wal. Bij de platformen zijn ook de zijkanten van een borstwering voorzien. Om toegang te blijven houden tot de muurtorens bij deze platformen, is onder ieder platform een overwelfde gang gepland (op de kaart middels stippellijnen aangegeven). Een zware stenen overwelving treffen we ook aan daar waar de wal de Burgel kruist. De zware bases van deze overwelving zijn door Pasqualini duidelijk oranje-bruin gekleurd.
De hoogte van Pasqualini’s wal werd bepaald door de breedte van de basis met een verhouding van ca. 1:2. Met een basisbreedte van elf tot twaalf meter, zal de wal, indien gerealiseerd, dus een hoogte van maximaal zes meter hebben gehad. Deze hoogte was voldoende om met de kanonnen over de stadsmuur te kunnen schieten. Daartoe moesten wel de kantelen van de stadsmuur verwijderd worden.
De stadsmuur ter weerszijden van de Hagenpoort en aan de landzijde van de stad bestond in tegenstelling tot die langs de IJssel, uit twee delen. In de eerste plaats een massieve buitenmuur met kantelen, de zogenaamde schildmuur (d), met een hoogte van ca. zeven tot acht meter en een dikte van 60 tot 80 cm. Aan de binnenzijde van deze schildmuur bevonden zich gemetselde poeren door bogen met elkaar verbonden, waarover de weergang liep (e). Vanaf deze weergang, ruim anderhalve meter breed en zo’n twee meter onder de bovenzijde van de schildmuur, kon men in de Middeleeuwen de stad

|pag. 182|

_________________|__________________

verdedigen. Met de komst van het geschut, werd de weergang echter overbodig, omdat het geen plaats aan dat geschut kon bieden. Het deel van de schildmuur met de kantelen dat boven de weergang uitstak (f) kon, indien Pasqualini’s geschutswal gerealiseerd was, dan ook zonder meer gesloopt worden.
De onderwal (g), de ruimte tussen stadsmuur en geschutswal, bood eveneens ruimte voor geschut, dat onder de weergangbogen (h) kon worden opgesteld. Daartoe bevond zich, zoals op de kaart van Pasqualini is te zien, om de weergangboog een schietgat in de stadsmuur. Deze schietgaten maakten waarschijnlijk geen deel uit van het ontwerp van Pasqualini, maar behoorden reeds tot de door hem in 1543 aangetroffen situatie.

Zoals reeds geconstateerd, werd het ontwerp van ’s graafs vestingbouwkundige niet uitgevoerd. Redenen hiervoor zijn niet uit de archiefbronnen te destilleren. Feit is echter dat de door Pasqualini gekozen oplossing verdedigingstechnisch zeker niet als afdoende gezien kan worden. Bovendien maakte de Vrede van Venlo tussen keizer Karel V en hertog Willem V aan de Gelderse dreiging een einde, zodat ook de directe noodzaak voor het uitvoeren van een toch kostbaar project niet meer aanwezig was. De aanleg van de wal bij de Hagenpoort vergde namelijk vergeleken met de wal die buiten de Venepoort was opgeworpen, heel wat meer bijzondere aanpassingen.
Het stadsbestuur van Kampen heeft aanvankelijk ook geen belangstelling voor het ontwerp getoond. Dit ondanks het feit dat rentmeester Van Ensse het plan herhaalde malen onder de aandacht van Kamper raadslieden heeft gebracht. In zijn al vaker aangehaalde brief van 7 juni 1554 schrijft hij dan ook: ‘Nu ist dat ic ’t selve (hiermee wordt Pasqualini’s ontwerp bedoeld) dickwels sommige van U.E. raetsfrunden angesacht heb, doch ten lesten so daer nymant up vervolchden, heb ick mijn zwager Johan Kruse ’t selve in bewaring gedaen’.
Hoogstwaarschijnlijk moet de plotselinge belangstelling die de Kamper magistraat in 1554 ineens voor Pasqualini’s kaart toonde, verklaard worden uit de werkzaamheden die dan rond de haven bij de Hagenpoort plaatsvonden. Begin 1552 werd door schepenen en raad van Kampen besloten de haven bij de Hagen, dat wil zeggen de monding van de Burgel tussen Hagenpoort en IJssel, te verbeteren. Er werd een commissie van twaalf personen uit raad en meente ingesteld, die een plan diende op te stellen. Reeds in 1552 werd begonnen met de werkzaamheden in de haven. Blijkens posten in de stadsrekeningen van 1552 en 1553 werden ondermeer kademuren vernieuwd.30 [30. O.A.K., inv.nr. 22, p. 4-8; zie voor de uitgevoerde werkzaamheden: O.A.K., inv.nr. 426 en 427, onder uitgaven passim.] De werkzaamheden vonden echter pas op werkelijk grote schaal plaats in 1554. Op 30 juni van dat jaar besloot het stadsbestuur tot uitvoering van het plan ‘vanden haven ende wall’.31 [31. O.A.K., inv.nr. 22, p. 13.]
Volgens enkele bewaard gebleven archiefstukken over dit project gebeurde dit ondermeer ‘ten versuecke ende tot profijt van den schipperen’. De Kamper schippers hadden reeds te kennen gegeven te willen bijdragen in de kosten die de werkzaamheden met zich zouden meebrengen. Ook werd in overleg met het gilde der schippers, het Sint Anna of Rijnschippersgilde, de aard van de werkzaamheden bepaald.32 [32. O.A.K., inv.nr. 1975.] Verder werd hulp van buiten de stad ingeroepen. Zo bezocht Mr. Wynolt van Breda gedurende een dag Kampen, om aard en omvang van het havenhoofd te bepalen. En Mr Jacob, walmeester van de stad Deventer, verbleef maar liefst vier dagen in de stad ‘om den wall to ordinieren, daervan hij een patroen hefft doen ontwerpen’. Mr. Jacob maakte dus een ontwerp op papier,

|pag. 183|

_________________|__________________

Stadsplattegrond van Kampen van P. Utenwael, 1598 (Frans Walkate Archief). Ter weerszijden van de Venepoort (links) en tussen IJssel en Hagenpoort zijn de aarden wallen tegen de stadsmuur zichtbaar. Voor de poorten aan de landzijde zijn met uitzondering van de Broederpoort, bolwerken verschenen.

|pag. 184|

_________________|__________________

terwijl ook de bekende Kamper schilder Albert Maler een vergoeding ontving voor ‘’t patroen van den wall te trecken’.33 [33. O.A.K., inv.nr. 428, onder ‘betaelt an alreleye onzeeckere oncosten’.]
Hoewel er met name van de werkzaamheden die in het jaar 1554 zijn uitgevoerd zeer uitvoerige rekeningen zijn bewaard gebleven 34 [34. O.A.K., inv.nr. 428: achterin deze stedelijke rekening uit 1554 vindt men een speciaal catern over de werkzaamheden rond de haven; men vindt echter ook posten betreffende de werkzaamheden in de rekening zelf onder ‘betaelt an alreleye onzeeckere oncosten’; de werkzaamheden aan de Welle (de IJsseloever) gaan verder in 1555, blijkens posten in de stedelijke rekening van dat jaar: O.A.K., inv.nr. 429, onder ‘betaelt an alreleyt onzeeckere oncosten’.], krijgt men toch geen volledig beeld van de exacte aard van deze werkzaamheden. Duidelijk is wel dat de haven alsmede de IJsseloever vanaf de haven stroomopwaarts, van nieuwe kademuren werden voorzien.
Verder werd er een nieuw havenhoofd aangelegd. Ook is het niet ondenkbaar dat de haven is vergroot. Waar men echter de wal moet zoeken waarvoor Mr. Jacob uit Deventer en Albert Maler ontwerpen op papier hebben gemaakt, blijft onduidelijk. In dit verband rijst de vraag of het stadsbestuur in 1554 aanvankelijk misschien toch nog de uitvoering van Pasqualini’s ontwerp uit 1543 heeft overwogen en daarom interesse toonde voor zijn kaart die nog onder het beheer was van rentmeester Van Ensse.
In ieder geval lijkt de belangstelling voor Pasqualini’s ontwerp verband te houden met de werkzaamheden die in 1554 rond de haven werden uitgevoerd. Niet onmogelijk is dat de kaart waarop de toenmalige bestaande situatie rond de haven zeer nauwkeurig stond ingemeten, uiteindelijk als schetsplan is gebruikt bij het inwinnen van adviezen door het stadsbestuur ten aanzien van de uit te voeren werkzaamheden. Eenmaal in opdracht van Engelbert van Ensse aan het stadsbestuur overgedragen, is de kaart van Alexander Pasqualini in Kampen gebleven en mogelijk bij de andere stukken betreffende de werkzaamheden aan de haven bewaard.

6. De stadsmuren bij de Hagenpoort

Op de kaart van Pasqualini wordt de voorgestelde geschutswal ingetekend ten opzichte van de in 1543 bestaande verdedigingswerken ter plaatse.
De weergegeven stadsmuur met torens vormde het sluitstuk van de grote stadsuitleg die in de tweede helft van de vijftiende eeuw heeft plaatsgevonden ten westen van de Burgel, toen nog stadsgracht. Met een wijde boog werden om de stad heen een nieuwe gracht gegraven en een stadsmuur met een lengte van ruim twee kilometer gebouwd. Het voltooien van de nieuwe vestingring heeft al met al ruim veertig jaar in beslag genomen.
Tussen ongeveer 1460 en 1465 werd de gracht gegraven. Onderwijl was tevens aangevangen met de bouw van nieuwe stadspoorten. De stadsmuur werd vervolgens in fasen opgetrokken. Begonnen werd met nieuwe muren langs de IJssel vanaf de Koommarkt- spoort zuidwaarts en vanaf de Louwenpoort (voor de Schapensteeg) noordwaarts. Rond 1480 kwam de muur ter weerszijden van de Venepoort gereed, in 1490 het deel tot aan de Cellebroederspoort. Vanaf 1493 werd vervolgens vaart gezet achter de werkzaamheden.
In de omgeving van de Hagenpoort werd de nieuwe muur uiteindelijk in 1505 voltooid.35 [35. Van Mierlo, ‘Verdedigingswerken’, blz. 120-121.]
Zoals bij het bespreken van Pasqualini’s geschutswal reeds is aangegeven, bestond de nieuw gebouwde stadsmuur uit een schildmuur met daarachter een door poeren gedragen weergang. Dit kan worden opgemaakt uit zowel schriftelijke bronnen en afbeeldingen als uit in de Kamper bodem aangetroffen stukken stadsmuur.36 [36. Op 14 sept. 1494 wordt door het stadsbestuur de breedte van de weg langs de nieuwe stadsmuur vastgesteld, te meten van de ‘pielres’ (=de poeren) van de nieuwe stadsmuur: O.A.K., inv.nr. 242, fol. 48; in 1543 wordt iemand betaald voor het schoonmaken van de ‘ommeganck van den stadtmuren’, waarmee de weergang bedoeld wordt: O.A.K., inv.nr. 417, onder ‘Allerhande onzeker onraedt’; de bogen van de weergang zijn ook duidelijk herkenbaar op de plattegrond van Paulus Utenwael uit 1593, terwijl tekeningen van Hendrick en Barent Avercamp eveneens het bestaan van een weergang bevestigen: zie Th.M. van Mierlo, ‘De Avercamps en hun betekenis voor de topografische kennis over Kampen’, IJsselakademie, jg. 12 nr. 1, 6-13, blz. 10; verder zijn tijdens grondwerkzaamheden delen van de 15e eeuwse stadsmuur aangetroffen waarbij de poeren eveneens werden geconstateerd: 1921 by Vloeddijk tussen Bolwerk en Hagenbrug (G.A.K., top. verz. nr. 318) 1974 onder de 3e Ebbingestraat ter hoogte van de Dam (Gemeentewerken Kampen, afd. Monumenten en archeologie, tek.nr. MO-009) en 1985/86 bij de saneringswerkzaamheden op het terrein van de voormalige gasfabriek.] Maar ook op de kaart van Pasqualini zijn de poeren tegen de binnenzijde van de stadsmuur duidelijk herkenbaar.
In tegenstelling tot de zuidoostzijde van de stad, waar de nieuwe stadsgracht zo’n 200 meter ten zuiden van de Burgel in de IJssel uitmondde, vloeiden aan de noordwestkant

|pag. 185|

_________________|__________________

van Kampen de oude en nieuwe stadsgracht samen. Dit is op Pasqualini’s kaart duidelijk te zien. De reden hiervoor moet gezocht worden in de aanwezigheid van de woonwijk de Hagen. Deze werd waarschijnlijk niet bij de stadsuitleg betrokken omdat zij geen ruimte bood voor nieuwe agrarische activiteiten en grootschalige nijverheid, de reden waarom de grote stadsuitbreiding vermoedelijk juist heeft plaatsgevonden.37 [37. Chr.J. Kolman, ‘De verstedelijking van Kampen in de late Middeleeuwen’, Kamper Almanak 1990, 145-177, blz. 150-153.] De uit het midden van de veertiende eeuw daterende Hagenpoort, die centraal op Pasqualini’s kaart staat afgebeeld, werd dan ook niet gesloopt maar in de nieuw gebouwde stadsmuur opgenomen. Op cruciale punten werden in de nabijheid van de Hagenpoort drie zware muurtorens gebouwd: de Hagentoren voor de Hagenpoort, de IJsseltoren op de hoek bij de IJssel en de Morrentoren links van de Hagentoren bij een knik die de stadsmuur richting Kalverhekkenpoort maakte. Het waren forse ronde torens met een diameter van meer dan tien meter buitenwerks en met muren van ruim twee meter dik. Afgaande op schilderijen en tekeningen waarop de torens staan afgebeeld, moeten zij een hoogte van ca. veertien meter hebben gehad. Zoals Pasqualini op de kaart aangeeft, waren de torens voorzien van schietgaten ten behoeve van het er in op te stellen geschut.38 [38. Dat dit ook werkelijk gebeurde blijkt ondermeer uit Rechterlijk Archief Kampen (hierna te noemen: R.A.K.), inv.nr. 18, fol, 127v, waarin iemand verklaart tijdens de belegering van Graaf van den Berg in 1572 bij de IJsseltoren geholpen te hebben ‘omme dat geschut onder inden toerne toe brengen’.] Morrentoren en IJsseltoren boden niet alleen bescherming voor de stad. Door hun situering net buiten de grenzen van de Hagen, kon ook deze woonwijk min of meer vanaf de torens beschermd worden.
De Hagentoren diende als extra bescherming voor de hoek, die de stadsmuur ter hoogte van de Hagenpoort maakte. Bovendien bood het extra bescherming voor de poort. De Hagenpoort zelf kon worden afgesloten met zware houten deuren, aan de binnenzijde in gesloten toestand verstevigd met houten balken. Daarnaast was de poort voorzien van een valhek. Zowel deuren als valhek werden in 1527 en 1528 ingrijpend vernieuwd.39 [39. O.A.K., inv.nr. 2347, onder ‘Onkosten van de hameyede ende van de scotpoortte op de Hagenbrugge’; O.A.K., inv.nr. 408, 1527 onder ‘Allerhande onseecker onraedt’ en inv.nr. 409, onder ‘Allerleye onseecker onraedt’.]
Hagenpoort en Hagentoren waren, zo blijkt ondermeer uit Pasqualini’s kaart, met elkaar verbonden door een stenen brug over de Burgel. Een sluis onder deze brug sloot de

Hagenpoort en Hagentoren, links op de kaart van Pasqualini (1543), rechts op de stadsplattegrond van Utenwael (1598).

|pag. 186|

_________________|__________________

gracht binnen de stadsmuren van de IJssel af.40 [40. De sluis wordt ondermeer genoemd in O.A.K., inv.nr. 411, onder ‘Betaelt an allerhande onseker onraedt’(1535) en inv.nr. 423, onder ‘Betaelt aen allerhande onraedt ende perchelen’(1549).] Ook de nieuwe stadsgracht was van de IJssel afgesloten, zij het niet door een sluis maar middels een zware beer tussen de Hagentoren en de Hagen zoals duidelijk zichtbaar op de kaart uit 1543. Het was een hoog boven het water uitrijzende stenen muur, waarvan de bovenkant was voorzien van een ezelsrug zodat er niet over gelopen kon worden. In de monding van de stadsgracht aan de zuidoostzijde van de stad bij de Venepoort, heeft zich waarschijnlijk een sluis bevonden.
Zo kon de waterstand in de gracht ook bij laag water in de IJssel op peil gehouden worden. De brug tussen Hagenpoort en Hagentoren was extra beveiligd door hoogopgaande zijmuren. Deze situatie vindt men duidelijk weergegeven op de topografisch zeer betrouwbare plattegrond van Kampen die in 1598 werd vervaardigd door Paulus Utenwael. Via doorgangen in de zijmuren kon de onderwal achter de stadsmuur ter weerszijden van de Hagenpoort bereikt worden. Vanaf de Hagenbrug was vanuit de stad de Hagen bereikbaar via een gebogen houten brug bestaande uit planken op liggers. Interpreteren we de door Pasqualini weergegeven situatie goed, dan was deze brug aan de stadszijde voorzien van een val. Aan de overzijde bij de Hagen zijn twee schipdelen herkenbaar die bij dreigend gevaar uit de brug gevaren konden worden, zodat de Hagenpoort via de brug onbereikbaar werd. De wijze waarop de brug is aangelegd illustreert overigens hoe de komst van geschut en andere vuurwapens de toepassing van bepaalde middeleeuwse verdedigingsprincipes overbodig maakte. Gebruikelijk in de Middeleeuwen was dat een soldaat in de linker hand zijn schild, in de rechter zijn wapen hield. Een weg of brug vlak buiten de stadspoort werd dan ook veelal zo aangelegd dat de daarover naderende vijand automatisch zijn onbeschermde zijde naar de verdedigers moest keren. In de Kamper situatie zou de vanuit de Hagen komende vijand echter zijn beschermde linker zijde naar de stad toe wenden. Vanuit de middeleeuwse optiek had de brug dan ook niet rechts maar links van de Hagenpoort moeten liggen. Maar de komst van vuurwapens had bovenbeschreven situatie overbodig gemaakt. Immers de vijand kon nu reeds op een veel grotere afstand belaagd worden. Bovendien had men bij het bedienen van de vuurwapens beide handen nodig, zodat het dragen van een beschermend schild onmogelijk was geworden. Daarmee kon de brug dan ook gerust in de monding van de grachten gelegd worden.

De stadsmuren en torens zijn door Pasqualini in een oranje-bruine kleur weergegeven.
Tussen Hagenpoort en IJsseltoren heeft de architect binnen de stadsmuur echter nog een ander muurwerk getekend in een duidelijk van de rest afwijkende grijsachtige kleur.
Het betreft hier restanten van de veertiende-eeuwse stadsmuur die Pasqualini aldaar aantrof (zie afb.7). Hij heeft ze waarschijnlijk in een afwijkende kleur weergegeven omdat ze plaats dienden te maken voor de door hem voorgestelde geschutswal.
Het is een stuk stadsmuur met een lengte van bijna zeventig meter met daarin een kleine ronde toren en aan het einde een grote vierkante hoektoren. Deze hoektoren met een doorsnede van ruim tien meter was de Wiltvang, de stadsgevangenis van Kampen die in de literatuur vaak verward wordt met de er vlakbij gelegen ronde IJsseltoren.41 [41. Van Mierlo, Verdedigingswerken, blz. 54-57.] De functie van stadsgevangenis is wellicht een van de redenen dat onder meer deze toren na voltooiing van de stadsuitleg niet werd gesloopt. Een tweede reden kan zijn dat de oude muur tussen Wiltvang en Hagenpoort tevens een extra bescherming vormde voor deze verdedigingstechnisch zo kwetsbare hoek van de stad. Rond de Wiltvang ziet men op de

|pag. 187|

_________________|__________________

Stadsmuren in de omgeving van de Keizerstraat.
(tekening: Bureau Monumentenzorg Gemeente Kampen; bewerking: auteur).

kaart in een vierkant een muur getekend. Deze muur omsloot een bij de gevangenis behorende plaats. Op deze binnenplaats bevond zich in de 16e eeuw ook nog een schuur die door de stad aan particulieren verhuurd werd. Hierbij werd wel bepaald dat indien de stad de schuur ten behoeve van oorlogshandelingen nodig had, men deze diende te ontruimen. Tijdens de oorlogsdreiging die in 1538 leek te ontstaan, nadat het hertogschap van Gelre in handen van hertog Willem van Gulik, Kleef en Berg was gekomen, moest de toenmalige huurder van de schuur bij de Wiltvang, Tymen van den Vene, deze dan ook op last van de stad voor de helft ontruimen. Het stadsbestuur stelde hem hiervoor wel schadeloos. In 1543 werd Tymen het gebruik van de schuur opnieuw tijdelijk ontnomen. Echter nu om er de paarden van stadhouder Maximiliaan en zijn gevolg te kunnen stallen.42 [42. Ibidem, blz. 57-58; O.A.K., inv.nr. 417, onder ‘Allerhande onzeker onraedt’.]
De oude 14e eeuwse stadsmuur langs de IJssel sloot aanvankelijk aan op de Wiltvang. In 1984 werd een deel van deze oude muur met daarin een rondeel na sloop van enkele

|pag. 188|

_________________|__________________

huizen aan de oostzijde van de Keizerstraat teruggevonden (zie afb.7). Dit stuk stadsmuur was echter reeds in 1475 vervangen door een nieuwe muur langs de IJssel. Deze begon bij de ronde IJsseltoren en sloot ter hoogte van het huidige Van Heutzsplein weer op de oude stadsmuur aan.43 [43. Ibidem, blz. 42 en 54.] Ook in dit stuk stadsmuur waren twee zware ronde muurtorens opgenomen, vergelijkbaar met de torens op Pasqualini’s kaart. Aan hun benamingen, de Keizer en de Keizerinne, ontleent de huidige Keizerstraat zijn naam.

Tot slot nog kort enkele opmerkingen over het door Pasqualini weergegeven stratenpatroon. Uit het bovenstaande kan reeds opgemaakt worden dat de vestingwerken door de architect zeer nauwkeurig zijn afgebeeld. Dit is natuurlijk niet verwonderlijk aangezien het ontwerp ook in relatie stond tot deze vestingwerken. Het stratenpatroon was in dit verband van ondergeschikt belang. Hierin moet dan ook de reden gezocht worden voor het feit dat de straten zowel binnen als buiten de Hagenpoort slechts schetsmatig op de kaart zijn weergegeven. Uiteraard valt de Oudestraat, die door de Hagenpoort wordt afgesloten, direkt op. De Nieuwstraat daarentegen is slechts afgebeeld als een kleine straat die vanaf de Hagenkade doodloopt tegen de Buitenkerk, die in het midden onderaan ten dele staat afgebeeld. Deze situatie komt niet overeen met de in 1543 bestaande situatie. Reeds vanaf de veertiende eeuw volgt de Buitennieuwstraat zijn huidige loop. Ook de scherpe bocht naar links die de Burgel op de tekening vanaf de Kalverhekkenbrug links van de Kerkstraat maakt is niet overeenkomstig de werkelijkheid. Uit deze voorbeelden blijkt het ondergeschikte belang die de straten en bebouwing in de context van deze kaart innemen. Aan het door Pasqualini weergegeven stratenplan en de aangegeven perceelscheidingen erlangs, moet dan ook zeker geen waarde gehecht worden.

7. Veranderingen rond de Hagenpoort

De door Alexander Pasqualini voorgestelde geschutswal binnen de stadsmuur werd nooit gerealiseerd. Toch zouden er in de volgende decennia talrijke veranderingen rond de Hagenpoort gaan plaats vinden.
Zo werden de Wiltvang en de oude 14e eeuwse stadsmuur naar de Hagenpoort, die in Pasqualini’s visie plaats moesten maken voor de wal, uiteindelijk zo’n tien jaar later alsnog gesloopt. Begonnen werd in 1552 met het afbreken van het kleine ronde ‘thorentken bij den Wiltfanck’ en de stadsmuur. Twee jaar later volgde de stadsgevangenis zelf.
Het juiste tijdstip waarop de werkzaamheden een aanvang namen is zelfs uit de rekening bekend, namelijk ‘den 19e aprilis (1554) … des naemiddage …’.44 [44. O.A.K., inv.nr. 426, onder ‘Betaelt an allerleye onzeecker onraedt’ bij ‘Leyendeckers’, ‘Timmerluden’ en ‘Messelers’; O.A.K., inv.nr. 428 bijlage achterin (zie noot 5); zie ook Van Mierlo, Verdedigingswerken, blz. 55.] De tienduizenden vrijkomende stenen werden schoongemaakt om hergebruikt te worden, vermoedelijk voor de nieuwe kademuren van de haven en de IJsselkade.
Met de sloop van de Wiltvang moest het stadsbestuur een nieuwe ruimte tot stadsgevangenis inrichten. Deze werd nu ondergebracht in de Morrentoren, door Pasqualini op zijn kaart links van de Hagenpoort weergegeven. Alvorens de houten gevangeniscellen die uit de oude Wiltvang waren verwijderd in het nieuwe onderkomen ondergebracht konden worden, dienden eerst nog enkele werkzaamheden te worden uitgevoerd. Zo werd ondermeer het ‘gewolfte’, de kelder, van de toren met puinafval volgestort en de toren zelf van nieuwe ramen en deuren voorzien. Mr. Goesen, timmerman, en Mr. Hans,

|pag. 189|

_________________|__________________

metselaar, werkten dan ook beiden meerdere dagen met hun knechten in de Morrentoren. Eenmaal als gevangenis in gebruik, komen we naast de naam Morrentoren in de schriftelijke bronnen ook de naam Nieuwe Wiltvang voor deze toren tegen.45 [45. O.A.K., inv.nr. 428, onder ‘Betaelt an alreleye onzeeckere oncosten’ bij ‘Stratemaker’, ‘Welle’, ‘Tymmerman’, ‘Kaerman’, en bijlage achterin; Van Mierlo, Verdedigingswerken, blz. 122.]
Tegelijkertijd met de sloopwerkzaamheden binnen de stadsmuur werd de haven buiten de muur ingrijpend verbeterd, zoals we reeds hebben geconstateerd. In 1573 werd vermoedelijk de stenen brug tussen Hagentoren en Hagenpoort vervangen door een houten ophaalbrug. Ook werd toen waarschijnlijk de gebogen houten brug in de haven vervangen door een kademuur die echter de loop van de vroegere brug bleef volgen. De ruimte tussen deze muur en de stenen beer tussen Hagentoren en Hagenpoort werd vervolgens gedempt.46 [46. O.A.K., inv.nr. 442, onder ‘Oncosten uuth bevel des E. Raidtz anno 1673 an die Hagenbrugge gedaen’.] De gebogen kademuur rond de Hagentoren is niet alleen duidelijk zichtbaar op de plattegrond van Paulus Utenwael uit 1598, maar was nog tot aan de demping van de Buitenhaven in 1961 als zodanig te herkennen.

In 1543 werd het uiteindelijk niet noodzakelijk geacht de vestingwerken rond de Hagenpoort te verbeteren. De verdwenen dreiging nadat Willem V van Gulik, Kleef en Berg door Karel V was verslagen, zal hierbij zeker van invloed zijn geweest. De noordzijde van de stad bleef verdedigingstechnisch echter een zwakke plek. Toen de stad in 1572 belegerd dreigde te worden door de Staatse troepen onder leiding van graaf Willem van den Bergh, een zwager van Willem van Oranje, werden alsnog maatregelen genomen. Vooruitlopend op het reeds verwachte beleg werden, zoals de plattegrond van Paulus Utenwael (afb.5) ons laat zien, aan de smalle noord- en zuidzijde van de stad aan de binnenzijde van de stadsmuren aarden wallen opgeworpen. Er ontstond zo meer ruimte voor het plaatsen van zwaar geschut, dat door de hogere plaatsing ook een grotere reikwijdte kreeg. In de stadsrekening van 1572 kunnen we lezen hoe raadsleden bij de Venepoort de wal en stadsmuur hebben bekeken om te bepalen waar men ‘gateren solde breecken durch den muyren om ’t groeve geschut daervoer te zetten’. Ook bij de Hagenpoort werden de plaatsen bepaald van in de muur aan te brengen gaten, ‘daer durch den Haegen ende Bronnope in den tijt van noot te kunnen beschieten’. Uit getuigenissen in het jaar 1573 door burgers voor het stadsbestuur afgelegd, blijkt dat tijdens de belegering van Van den Bergh ook daadwerkelijk geschut op de wallen geplaatst is geweest.47 [47. O.A.K., inv.nr. 445, onder ‘Betaelt an reisen ande boedenloen’ en onder ‘kaerman’; O.A.K., inv.nr. 446, onder ‘Timmerluden’; R.A.K. inv.nr. 18, fol. l27v, 132v, 134r-135r.]
Het aanleggen van de wallen tegen de binnenzijde van de muur was in feite een vereenvoudigde uitvoering van het plan van Pasqualini. Weliswaar werd de muur door de aarden wal aanzienlijk verstevigd. Maar door de aarde tégen de muur op te werpen verdween de mogelijkheid van de onderwal, in het ontwerp van Pasqualini wel aanwezig, van waaruit de vijand op korte afstand beschoten kon worden. Men maakte het daarmee voor de soldaten van Van den Bergh mogelijk zich in de Hagen te verschansen. Dit gebeurde dan ook inderdaad. Toen Van den Bergh zijn kamp voor de Venepoort vanwege beschietingen vanuit de stad en vanaf het in 1543 opgerichte bolwerk voor de poort, moest opbreken, werd de aanval op de stad vanuit de Hagen voortgezet. Nadat een gat in de stadsmuur was geschoten, er brand in de Hagenpoort uitbrak (welke uiteindelijk geblust kon worden) en de belegeraars kruit onder de poort wisten aan te brengen en met het opblazen van het bouwwerk dreigden, restte het stadsbestuur niets anders dan de stad over te geven.48 [48. Zie voor een verslag van de belegering: Uittreksels uit het Dagboek van Arent toe Boecop volgens een handschrift van de XVIIde eeuw (Deventer 1862), blz. 114-128; C.N. Fehrmann, ‘De Kamper burgemeester Arent toe Boecop en zijn tijd’, Kamper Almanak 1970-1971, 145-173, blz. 163-165; R.A.K. fol. 134-135.] De onwil om de Hagen of een deel ervan op te offeren voor een goede verdediging van de stad had in 1543 nog geen gevolgen met zich meegebracht maar had de stad nu parten gespeeld.

|pag. 190|

_________________|__________________

Eerst nadat de stad in het voorjaar van 1578 opnieuw door de staatse troepen was belegerd en zich had moeten overgeven en de omgeving van de Hagenpoort wederom de zwakste plek in de verdediging bleek, werd tot een werkelijke verbetering van de vestingwerken besloten. Medio 1579 werd de Alkmaarse burgemeester en beroemde Nederlandse vestingbouwkundige Mr. Adriaen Anthonisz. door het stadsbestuur benaderd en uitgenodigd naar Kampen te komen om de vestingwerken in ogenschouw te nemen en te bespreken op welke manier een en ander verbeterd kon worden.49 [49. O.A.K., inv.nr. 226, fol. 218-219, brief d.d. 6 juli 1579 in antwoord op een brief van Anthonisz. d.d. 24 juni 1579.] Van 25 tot en met 27 juli verbleef Anthonisz. vervolgens in Kampen om ‘fortressen ofte bolwercken tot fortificatie deser stadt to ordineren, daervan hij zeker patroen ofte ontwerp gemaecket heft’.50 [50. O.A.K., inv.nr. 452, onder ‘Betaelt an allerley onseker parcelen’ bij ‘wallmeister’.] In de erop volgende jaren werden bolwerken aangelegd voor ondermeer de Venepoort, de Cellebroederspoort en de Kalverhekkenpoort, zoals ook te zien valt op de plattegrond van Utenwael. Hiermee belanden we echter op een terrein dat buiten het bestek van deze bijdrage gaat. Wat echter nog wel belangrijk is om te vermelden, is het feit dat de Kamper Magistraat nu wèl de consequenties aanvaardde die een goede verdediging eenmaal met zich meebrengt. Uiteindelijk werd nu wèl een deel van de Hagen opgeofferd voor de aanleg van een bolwerk voor de Hagenpoort. Zo vond in 1584 de onteigening plaats van 5½ roede land van Albert Dircksz. Brouwer gelegen buiten de Hagenpoort, dit ‘tot erectie van den bolwercke aldaer’.51 [51. O.A.K., inv.nr. 1117; J. Don, De archieven der gemeente Kampen, dl. 1 Het Oud Archief (Kampen 1963), blz. 268, regest 523.] Wat Pasqualini veertig jaar tevoren nog niet was gelukt, een werkelijke goede oplossing van het verdedigingsprobleem rond de Hagenpoort, was nu eindelijk waarheid geworden. Zijn thans uniek te noemen ontwerp waarbij de oplossing nog binnen de stadsmuur was gezocht, moet toen echter al als achterhaald in de archiefladen van de stadssecretaris hebben gelegen.
Thans kan het Kamper Gemeentearchief er trots op zijn zo’n uniek document in haar collectie te hebben. Een document, dat ons direkt en indirekt veel heeft kunnen vertellen over de verdediging van de stad Kampen in de 16e eeuw.

NOTEN

Noten op pag. 191 t/m 193 zijn in de tekst opgenomen als zijnoten.

Ten slotte past hier een woord van dank aan de gemeente-archivaris, de heer J. Grooten, en zijn medewerkster, mej. D. Haze, en voorts aan de heren H.C. Diender, T.J. Hoekstra, Ch.J. Kolman en R.J. Kolman voor alle adviezen, aanwijzingen en praktische wenken en de heren J. Mik en F.B. Verweij voor het vervaardigen van de reconstructietekening (afb. 4).
Een bijzonder woord van dank ook aan de Gemeente Kampen, die het opnemen van de kaart uit 1543 in kleur, financieel mogelijk heeft gemaakt.

– Mierlo, Th.M. van (1992) Historie rond een kaart uit 1543. Kamper almanak, 1992, 169-193.

Category(s): Kampen
Tags: , , ,

Comments are closed.