De Vene-, Linde- (of Boekholts) vergadering te Kampen.


DE VENE-LINDE-(OF BOECKHOLTS) VERGADERING TE KAMPEN

behuizing, bewoners en beheer

door Th. M. van Mierlo

1. Inleiding
Bij het woord ‘vergadering’ zal tegenwoordig het merendeel van de Kamper bevolking denken aan een bijeenkomst, niet wetende dat dit woord in deze stad van oudsher ook nog een andere betekenis heeft gehad, namelijk dat van hofje of vrij woning. Vanaf de middeleeuwen ontstonden er huisjes, waarin arme ouden van dagen, meestal vrouwen, hun oude dag konden doorbrengen, zonder dat zij huur verschuldigd waren. Om ‘salicheit der selen’, om ‘Gods willen’ of vanuit weldadigheidszin, lieten vermogende burgers tijdens hun leven of bij testamentaire beschikking één of meerdere huizen of huisjes bouwen, kopen of reserveren ten behoeve van hun arme medemens. Groeiden in sommige steden dergelijke hofjes uit tot kleine dan wel grotere complexen rond een binnenplaats, in Kampen bestonden dergelijke hofjes, hier dus ‘vergaderingen’ genoemd, veelal uit één huis, bestemd voor een beperkt aantal personen. In het bezit van het oudst bekende voorbeeld in Nederland van deze vorm van armenzorg, heeft Kampen sinds 1350 enige tientallen van dergelijke vergaderingen gekend, zij het dat ze uiteraard niet allen gelijktijdig hebben bestaan.

Over deze vergaderingen is al eerder in de Almanak gepubliceerd. In een tweetal artikelen werd een overzicht gegeven van de ons bekende vergaderingen.1 [1. W.A. Fasel, De bestuurlijke verhouding tussen stadsbestuur en geestelijke instellingen te Kampen, in: Kamper Almanak 1967-1968, p. 266-312; J. Grooten, Armenzorg te Kampen, tot het einde van de 16e eeuw, in: Kamper Almanak 1986-1987, p. 157-218; verder wordt het instituut ‘vergadering’ ook behandeld in de inleiding van J. Don, De archieven der Gemeente Kampen: dl. II, gedeponeerde archieven (Kampen 1968) p. VII-XL.] In beide bijdragen beperkten de auteurs zich evenwel tot de meer feitelijke informatie omtrent stichting, behuizing en beheer. Een meer gedetailleerd beeld over het beheer van vergaderingen, de middelen die daarvoor ter beschikking stonden en de leefomstandigheden van de bewoners, ontbreekt tot op heden. In het kader van beide artikelen die slechts het geven van een overzicht beoogden, was dit ook niet mogelijk. Bovendien is het schetsen van een gedetailleerd beeld gezien het beperkte aantal bronnen dat ons ten aanzien van de vergaderingen is overgeleverd, zeker niet eenvoudig.
Van enkele vergaderingen zijn evenwel voor een deel de registers van ontvangsten en uitgaven bewaard gebleven.2 [2. A.A. inv.nr. 265-267 in inv.nr. 656.4: register van ontvangsten en uitgaven 1754-1942 van de Bethlehemvergadering; AA. inv. nr. 271 en inv.nr. 656.1-3: register van ontvangsten en uitgaven 1898-1945 van de Uterwijks-, Toe Boecop-, Vorens-, Vordens- en Budelsvergadering; A.A. inv.nr. 278-279: register van ontvangsten en uitgaven 1700-1835 van de Vene-Linde- of Boeck- holtsvergadering; A.A. inv.nr. 280-281: register van ontvangsten en uitgaven 1751-1829 van de Evert Wittenvergadering; A.A. inv.nr. 282 en inv.nr. 656.5: register van ontvangsten en uitgaven 1792-1945 van de Averenksvergadering; Archief O.L. Vrouwe- of Buitenkerk: II, Uiterwijk Vergaderinge: register van ontvangsten en uitgaven 1607-1617 van de Uterwijksvergadering.] Deze kasboeken bieden ons enigszins de mogelijkheid ten aanzien van sommige vergaderingen iets meer te weten te komen dan enkel zakelijke feiten.

In voorliggend artikel zal evenwel alleen ingegaan worden op de Vene-Lindevergadering.
Niet alleen gaan de kasboeken van deze vergadering het meest ver terug, namelijk tot het jaar 1700, óók geven deze boeken vergeleken met die van de andere vergaderingen, over het algemeen meer informatie bij de posten aan de inkomsten- en uitgavenzijde. Bovendien zijn ons van de Vene-Lindevergadering behalve de rekeningen nog een aantal andere interessante informatiebronnen overgeleverd, die het ons mogelijk maken méér dan bij de andere vergaderingen, een bescheiden blik te werpen achter het gordijn van zakelijke feiten.

|pag. 129|

2. Stichting
Op 4 september 1479 liet Femme van de Linde ‘om salicheit oeren selen’ haar testament opmaken.3 [3. R.A. inv.nr. 54, fol. 3.] Na haar dood zouden kerken, kloosters en gasthuizen in Kampen bedacht worden met een zeker bedrag voor ieder. Uiteraard werd haar echtgenoot, Johan van den Vene, niet vergeten, evenals haar broer Johan van de Linde. Voor ons van groot belang is evenwel dat Femme in haar testament ook liet vastleggen dat het ‘huys opter Borgel gelegen achter ons huys dair sie nu ter tijt inne woent’ na haar dood een vrijwoning moest worden voor ‘vier armen luden’. Bovendien vermaakte zij een jaarlijks bedrag van 10 herenpond per jaar ten behoeve van deze armen.
Femme was zeker niet onvermogend. Naast het in haar testament vastgelegde, schonk zij in 1485 nog een rentebrief aan het op de Sonnenberg te IJsselmuiden gelegen Karthuizer klooster. Ook stichtte zij op een onbekend tijdstip een vicarie ter ere van de evangelist Johannes en St. Laurentius op het altaar van de Eerste Mis in de St. Nicolaaskerk.4 [4. Grooten, Armenzorg, p. 170. Een vicarie kan men omschrijven als een fonds van waaruit vicarissen, priesters die geregeld missen lazen bij een bepaald altaar, werden betaald.] Haar man Johan van den Vene, kwam uit een geslacht dat meermalen leden aan de Kamper magistraat heeft geleverd. Zelf was Johan gemeensman voor het Broederespel geweest van 1475 tot 1483 en raadslid van 1483 tot zijn dood in 1493. Andere functies die hij heeft vervuld waren die van kerkmeester van de St. Nicolaaskerk en van het St. Geertruidengasthuis, memoriemeester van het H. Kruismemorie en waardijn, dit is iemand die was belast met het toezicht op kwaliteit, kwantiteit en kostprijs van lakenprodukten en van produkten van goud- en zilversmeden en de munt.5 [5. K. Schilder, Van Raad tot Municipaliteit (Kampen 1985) dl. 1 p. 222, dl. 2 p. 330.]

Wanneer de door Femme bij testament gestichte vergadering feitelijk in werking is getreden is niet bekend. Het testament werd uiteraard eerst na het overlijden van Femme van de Linde ten uitvoer gebracht. Haar sterfjaar is evenwel onbekend. Wel weten we dat Johan een tweede huwelijk is aangegaan met Beerte van Uterwijk, ongetwijfeld nadat Femme zal zijn overleden.6 [6. De genealogische gegevens betreffende de familie Van den Vene die in dit artikel voorkomen, zijn mij ter beschikking gesteld door dhr. K. Schilder, waarvoor mijn zeer hartelijke dank.] Zoals we reeds hebben gezien schonk Femme nog in 1485 een rente aan het Karthuizer klooster op de Sonnenberg. Zij zal dus tussen 1485 en 1493, het sterfjaar van Johan, zijn overleden. Het feitelijke stichtingsjaar van de vrijwoning voor de ‘vier armen luden’ moet dan ook tussen 1485 en 1493 gezocht worden. Zoals bij de meeste vergaderingen het geval is geweest, werd de vergadering in de 16e eeuw naar de stichter Femme van de Linde vernoemd. Een enkele maal komen we echter ook de naam van haar echtgenoot als benaming tegen, al doet de benaming ‘salige Johan van den Vene’s Vergadering’ zoals die voorkomt in een acte uit 1545, te weinig eer aan de weldaad van de feitelijke stichteres.7 [7. R.A. inv.nr. 58, fol. 61.] Eerst vanaf de 18e eeuw komen we in de schriftelijke bronnen de dubbele benaming ‘Vene-Lindevergadering’ tegen.

3. Behuizing

3.1 Burgwal
De vrijwoning voor de vier arme mensen bevond zich blijkens Femme’s testament in en pand àchter het woonhuis van Femme en Johan dat aan de Burgwal gelegen was. In 1549 wordt de locatie van de vergadering omschreven als gelegen op de Burgwal bij Meester Engbert Rijnvisch.8 [8. O.A. inv.nr. 242, fol. 161.] Deze woonde in het tweede huis vanaf de St. Jacobsteeg.9 [9. R.A. inv.nr. 58, fol. 78v.: Goosen Thomaesz. en zijn vrouw verkopen een erf gelegen ‘opten Borgel opten hoick van S. Jacopssteghe tusschen die steghe aen die eene zijde ende meester Engbert Rijnvisch aen dander zijde…’ (30 juni 1545).] Het huis van wijlen Femme en Johan van den Vene en dus ook de vergadering zullen zich derhalve op het derde perceel vanaf de St. Jacobsteeg bevonden hebben. Uit de transportregisters

|pag. 130|

is niet op te maken of wij de huizen van genoemde personen ten noorden of ten zuiden van de St. Jacobsteeg moeten situeren. Gezien echter het feit dat Johan van den Vene gemeensman van het Broederespel (tussen St. Jacobsteeg en Houtzagerssteeg) is geweest, lijkt een situering even ten noorden van de huidige St. Jacobstraat het meest voor de hand liggend.
Erg florissant zal de behuizing niet geweest zijn voor de vier oude bewoonsters. Gelegen op het binnenterrein ‘an sijns zalige vaders stal’, zoals de zoon van Femme en Johan de locatie in 1547 omschreef,10 [10. R.A. inv.nr. 58, fol. 135v.] leefden zij waarschijnlijk tamelijk geïsoleerd van het openbare straatleven. In 1549 werd de vrij woning omschreven als ‘dat boufellige huys’. Het is dan ook niet verwonderlijk dat in dat jaar de toenmalige beheerder van de vergadering, de eerder genoemde zoon en naar zijn vader vernoemde Johan van den Vene, de bewoners in een beter onderkomen wenste onder te brengen. Op 20 juli 1549 verleende het stadsbestuur van Kampen aan Johan dan ook toestemming om de vergadering te verplaatsen en de oude behuizing publiekelijk te verkopen.11 [11. O.A. inv.nr. 242, fol 161.]

Gevelsteen Vene-Lindevergadering (Stedelijk Museum Kampen). (afb. 1)

3.2 Koommarkt
De vergadering werd nu ondergebracht in een ‘seeckere huys gelegen bij die Wedeme van Sanct Niclaeskerck’, welk huis groter en beter was dan het vorige pand. De wedeme, welke zich aan de zuidzijde van de Koornmarkt bevond, was de pastorie van de St. Nicolaaskerk. In een acte uit 1564 lezen we dat de vergadering gelegen was op de hoek

|pag. 131|

van de Weedemsteghe.12 [12. Archief O.L.Vrouwe- of Buitenkerk: II, Uiterwijkvergadering 12.] De Wedemesteeg was een steeg even ten oosten van de Venestraat. Thans geeft de steeg toegang tot de Samuel Goudsmithof.
Mogelijk is bij gelegenheid van de verhuizing ook de gevelsteen vervaardigd en aangebracht, die thans nog in het Stedelijk Museum wordt bewaard (afb. 1). De rechthoekige gepolychromeerde steen (36 x 81 cm) wordt in tweeën gedeeld door een op een heuvel geplaatst kruishout, waarvan het bovenste deel buiten de rechthoek van de steen doorloopt in een segmentvormige uitstulping. Bovenaan het kruis bevindt zich het bordje met het opschrift INRI. Links van het kruis is in strakke letters de naam VENE met erboven een wapenschild en rechts van het kruis de naam LINDE met erboven eveneens een wapenschild, uitgehouwen. Het linker wapenschild is een gedeeld schild met op de linkerhelft in rood een zwarte dwarsbalk, vergezeld van drie natuurlijke blokjes, geplaatst 2,1. Op de rechter helft zien we in blauw een zwarte drakekop afgebeeld.13 [13. Voor de beschrijving van de wapens is ondermeer gebruik gemaakt van K. Schilder, Kamper Schepen- en Schoutzegels, in Kamper Almanak 1974-1975 tot en met 1984-1985; zie met name zegel nr. 115 van Johan van den Vene.] De dwarsbalk met blokjes is het wapen van de familie Van den Vene. Sommige leden van deze familie, waaronder Femme’s echtgenoot Johan, kenden als helmteken boven het wapen een drakekop. Op de gevelsteen is het helmteken tezamen met het familiewapen verenigd in één wapenschild. Wij zullen hier te maken hebben met het wapenschild van Johan van den Vene, de echtgenoot van de stichteres, wiens familiewapen dus rechts van het kruis staat afgebeeld. Ook hier gaat het om een in tweeën gedeeld schild met op de linker helft in rood een zwart kruis dat het veld in vieren deelt, met in ieder kwartier twee rechthoekige blokjes naast elkaar. Op de rechter helft bevinden zich in blauw drie dwarsgeplaatste kruisjes, geplaatst 2,1. Ten aanzien van dit wapen van de familie Van de Linde is helaas geen vergelijkingsmateriaal voorhanden. Femme en Johan zelf, vinden we hoogstwaarschijnlijk afgebeeld op de heuvel in het midden van de steen. Knielend, met gevouwen handen en met hun gezicht naar hun eigen wapen gewend, flankeren zij de voet van het kruis.

Hoewel vergelijkingsmateriaal met 16e eeuwse gevelstenen schaars is, doet de zware geprofileerde, zwarte rand die de gehele steen omgeeft, een datering in de 16e eeuw sterk vermoeden, ook al komen we de dubbele benaming voor de vergadering in de schriftelijke bronnen dan nog niet tegen.14 [14. Zie J.R. Schiltmeyer, De gevelstenen spreken (Amsterdam, z.j.) en G.A.M. Offenberg, Gevelstenen in Nederland (Zwolle 1986) passim. Ook de stichtingssteen van het ‘Soete-Naeme-Jhesus’ weeshuis uit 1539 (50×110 cm), eveneens aanwezig in het Stedelijk Museum van Kampen, heeft een zware geprofileerde rand. Een waarschijnlijk eveneens 16e eeuwse gevelsteen bevindt zich in de achtergevel van de Bethlehemvergadering in de Buitennieuwstraat. Deze vierkante steen (33,5×33,5 cm) met afgeronde bovenzijde en een voorstelling van de aanbidding der herders, heeft een weliswaar eenvoudige doch wel zware profielrand. Ook een zware profielrand heeft een in Kampen nagenoeg onbekend zijnde gevelsteen, welke zich bevindt in de tuin van het pand Oudestraat 160. De in de scheidingsmuur tussen genoemde tuin en de binnenplaats van het Gotische Huis ingemetselde steen is segmentvormig (max. hoogte 33 cm, basis 60 cm) en heeft als afbeelding het borststuk van een manspersoon, een apostel?, met hoofddeksel en een mantelkleed over de rechter schouder.] De verhuizing naar het nieuwe onderkomen aan de Koornmarkt lijkt dan het meest voor de hand liggende motief voor het aanbrengen van deze zeer fraaie steen. Vermeldenswaardig is dat zich nog een tweede gevelsteen in het Stedelijk Museum bevindt, die veel overeenkomst vertoont met de steen van de Vene-Lindevergadering. Deze ook rechthoekige steen van nagenoeg gelijke grootte (41 x 80 cm) is eveneens in tweeën gedeeld door een op een heuvel geplaatst kruishout. Ook hier loopt het kruis aan de bovenzijde buiten de rechthoek van de steen door in een segmentvormige uitstulping. Het kruis zelf is evenwel fijner weergegeven, terwijl de heuvel groter is. Zowel het bordje met opschrift als beide figuren onder aan het kruis, ontbreken. Links van het kruis leest men in strakke letters WTERWYC, rechts VENE. De bijbehorende wapenschilden die zich boven de namen bevonden hebben, zijn weggehakt. Evenals de steen van de Vene-Lindevergadering wordt ook de steen van de Uterwijksvergadering omgeven door een zware geprofileerde rand.
De overeenkomst tussen beide stenen is frappant. Zij bevestigen mijns inziens niet alleen de familierelaties die er tussen de families Van den Vene en Uterwijk hebben bestaan,15 [15. Zo heet de tweede vrouw van Johan van den Vene Beerte Uterwijk, dochter van Mr. Henric van Uterwijk en Geertruidt Stelling. Johan’s zuster Stijne van den Vene was getrouwd met Herman van Uterwijk, zoon van Herman van Uterwijk, een van de stichters van de Uterwijkvergadering, en Beerte van Rees.] maar duiden er zeker ook op dat beide stenen omstreeks dezelfde tijd moeten zijn

|pag. 132|

gemaakt. Vier jaar na de verhuizing van de Vene-Lindevergadering werd in 1553 een rente verkocht waarvan de koopsom bestemd was ‘tot reparatie ende tymmeringe’ van de Uterwijksvergadering.16 [16. Grooten, Armenzorg, p. 167.] Zou nu als bekroning van deze renovatie ook niet een fraaie gevelsteen aangebracht kunnen zijn, naar voorbeeld van de Vene-Lindevergadering? Een argument dat hier eveneens voor kan pleiten is het feit dat de toenmalige beheerder van de Uterwijksvergadering, zoals in 5.1 nog ter sprake zal komen, ook gedurende enige jaren het beheer van de Vene-Lindevergadering heeft waargenomen.

Behalve dat de bouwkundige staat van het nieuwe onderkomen veel beter was en de vrouwtjes nu aan de openbare weg in plaats van op een binnenterrein kwamen te wonen, kregen de vier bewoonsters aan de Koornmarkt ook meer ruimte tot hun beschikking. We kunnen van de vergadering aan de Koornmarkt nog een indruk krijgen, aangezien het pand, zij het ongetwijfeld niet meer in zijn 16e eeuwse staat, eerst rond 1940 is gesloopt (afb. 2). Een foto van kort voor de sloop toont ons een breed pand met lage verdieping en een dubbele deur. Hoe het huis er oorspronkelijk ook uitgezien zal hebben, het zal op de begane grond zeker plaats geboden hebben aan een kamer voor elk van de vier bewoners, twee voor en twee achter. De bovenverdieping was wellicht bestemd voor gezamenlijk gebruik.
Uiteraard moest dit pand onderhouden worden, wilde men het niet zoals het vorige huis, laten verworden tot een bouwvallig huis. In de kasboeken van de vergadering vinden we de gemaakte kosten voor onderhoud in de 18e eeuw terug. Jaarlijks komt men wel, meestal in het eerste kwart van het jaar, kleine uitgaven van enkele guldens tegen voor veelal klein onderhoud. Vergoedingen voor wat spijkers, een enkele plank, een nieuw slot of een nieuw ruitje. In 1729 werd ruim 8 gulden betaald voor het leggen van een nieuwe vloer ergens in het pand. In 1730 vond er blijkbaar een grootscheepse renovatie van het pand plaats. Want voor metsel-, timmer- en schilderwerk werd in totaal een bedrag van zo’n 136 gulden uitgegeven. Een niet onaanzienlijk bedrag als men bedenkt dat dit nagenoeg overeenkomt met het jaarsalaris dat de stadskarremakers en de vroedvrouw Trijntje Poelenburg in datzelfde jaar van het stadsbestuur ontvingen.17 [17. O.A. inv.nr. 598.]
Na deze grote opknapbeurt in 1730 vonden er naast het jaarlijkse kleine onderhoud periodiek wat grotere onderhoudswerkzaamheden plaats. Zo werd in 1736 23 gulden aan timmerman, metselaar en schilder uitbetaald. In 1759 bijna 17 gulden, in 1763 14 gulden en in 1783 ruim 22 gulden. Nog in februari 1789 kreeg metselaar Kroon 10 gulden voor verrichtte werkzaamheden aan de vergadering. Ondanks dit geregelde doch waarschijnlijk toch ook summiere onderhoud, konden de beheerders van de Vene-Lindevergadering, de Bedienaren der Armen, niet voorkomen dat het pand aan de Koornmarkt sterk achteruit ging. In het voorjaar van 1789 vond men de staat waarin de vergadering verkeerde zelfs zodanig, dat men verkoop van het pand en verhuizen naar een nieuwe onderkomen meer verantwoord achtte, dan het gebouw opnieuw voor een aanzienlijk bedrag op te knappen. Dat de vergadering er toen inderdaad niet meer al te fraai bijgestaan moet hebben, kan ondermeer opgemaakt worden uit een verzoek aan het stadsbestuur van de aspirant-koper van de vergadering aan de Koornmarkt, meester Guirinus Bruinier, doctor in de rechten en jarenlang gemeensman.18 [18. Schilder, Municipaliteit, dl. 2, p. 47.] Indien hij de ‘oude woning genaamd Veene ende Lynden Vergadering’ zou kunnen kopen, was hij voornemens het te repareren en weer tot een bewoonbare woning te maken, zodat het weer in

|pag. 133|

een ‘zeer goed aanzien zoude kunnen worden toegebragt’ en het ‘tot merkelyke sieraad voor de stad’ kon worden.19 [19. O.A. inv.nr. 42, 28 april 1789.] Op 28 april 1789 verleenden Schepenen en Raden de Bedienaren der Armen toestemming om de vergadering aan de Koornmarkt te verkopen aan Guirinus Bruinier voor een bedrag van 250 gulden. Tevens stemden zij ermee in dat als nieuw onderkomen voor de bewoners van de vergadering, voor hetzelfde bedrag een pand aan de Buitenhofstraat werd gekocht.20 [20. Ibidem.] Dit pand met erf, eigendom van Hendrik van Wijk en zijn vrouw Dirkje Contant, lag aan de westzijde van de Buitenhofstraat, dicht bij de Kerkstraat.

3.3. Buitenhofstraat
Nadat op 26 mei 1789 de verkoop van het pand aan de Koornmarkt met Bruinier was gesloten en van hem het geld ontvangen was, kon een dag later op 27 mei, de koop van het nieuwe onderkomen van de Vene-Lindevergadering met het echtpaar Van Wijk gesloten worden.21 [21. R.A. inv.nr. 73, fol. 98.] Men liet er geen gras over groeien. Ruim anderhalve week later werden de persoonlijke eigendommen van de twee vrouwen die op dat moment in de vergadering aan de Koornmarkt woonden, overgebracht naar de Buitenhofstraat. In het kasboek van de vergadering wijst niets erop dat er nog enige verbeteringen aan de nieuwe behuizing zouden zijn aangebracht. Blijkbaar hadden de vorige eigenaren het pand in goede en bruikbare staat achtergelaten. Eerst in 1791 werd er op grote schaal verbouwd. In totaal werd er in dat jaar ruim 127 gulden uitbetaald voor werkzaamheden verricht door metselaar, timmerman, loodgieter en smid.
In ruimte moeten de bewoners van de vergadering er beduidend op achteruit zijn gegaan.
Dit gold temeer, aangezien men zeker vanaf het begin van de 18e eeuw het pand aan de Koornmarkt steeds met ten hoogste drie vrouwen had bewoond. Het nieuwe onderkomen aan de Buitenhofstraat bestond in feite uit twee huisjes (afb. 3). Het rechter deel bezat op de begane grond waarschijnlijk twee kleine kamers achter elkaar, met erboven een zolder. In de voorgevel van dit deel, bevond zich ook de gevelsteen van de vergadering, die van de Koornmarkt naar de Buitenhofstraat was meeverhuisd. De toegang tot de vergadering bevond zich in het bredere maar ook lagere linker deel, met links van de gang één ruime kamer en erboven eveneens een zolder. Behalve dat de drie vrouwen nu een kamer minder hadden, gaven de vergeleken met het pand op de Koornmarkt, beduidend kleinere en lagere zolders aanzienlijk minder gebruiksmogelijkheden.

De manier waarop het onderhoud aan de nieuwe huisvesting van de vergadering plaatsvond, week aanvankelijk nagenoeg niet af van de wijze van onderhoud voor 1789. Ook nu vond er naast jaarlijkse kleine herstelwerkzaamheden, periodiek enig groot onderhoud plaats. Wel opvallend is dat in de jaren 1800 tot en met 1807 er verhoudingsgewijs meer aan onderhoud van de vergadering werd uitgegeven dan de jaren ervoor en erna.
Blijkbaar bezat Volkert Brouwer die gedurende deze jaren als boekhouder van de Bedienaren der Armen het beheer over de vergadering voerde, meer verantwoordelijkheidsgevoel ten aanzien van de behuizing van de vrouwtjes, dan zijn voorgangers en zijn opvolgers, ook al leidde dit beleid tot een aanzienlijk kastekort. Toch kon ook zijn ijver niet verhinderen dat de kwaliteit van de vergadering achteruit ging. Opvolger Moulin liet in 1818 nog voor zo’n 28 gulden aan de vergadering vertimmeren. Daarna vinden we bij de uitgaven op één enkele uitzondering na, in het geheel geen spoor meer van enig

|pag. 134|

onderhoudswerk, ook al omdat de financiën geen al te grote uitgaven toelieten. In 1822 omschreef het stadsbestuur in het kader van een provinciale inventarisatie van instellingen van weldadigheid, het gebouw van de Vene-Lindevergadering als oud en slecht, terwijl het ‘zoo min kostbaar mogelijk onderhouden (moet) worden daar de kas zeer bekrompen uitkomt’. Wel constateerde men dat de inwendige inrichting ‘aan het oogmerk voldoende is’.22 [22. N.A. inv.nr. 2914.]
Uiteindelijk zal de staat van onderhoud mee een van de motieven zijn geweest om het stadsbestuur toestemming te vragen tot opheffing van de Vene-Lindevergadering. Deze toestemming ontving het college van Administrateuren van de Algemene Onderstand, de opvolgers van de Bedienaren der Armen, bij besluit van het College van Burgemeesters en Wethouders van 7 januari 1836.23 [23. N.A. inv.nr. 152.] Formeel hield de Vene-Lindevergadering daarmee op te bestaan. Maar feitelijk bleef zij voortbestaan tot het overlijden van de laatste bewoonster in februari 1841.
De gebouwen van de Vene-Lindevergadering bleven evenwel nog als armenhuisjes in eigendom van het Burgerlijk Armenbestuur tot in het jaar 1891, toen zij uiteindelijk verkocht werden.24 [24. Gemeente-archief Kampen: Notarieel Archief Kampen, inv.nr. 11-380, acte nr. 1792.] In 1912 tekende A.J. Reyers de toen nog bestaande en waarschijnlijk nog min of meer oorspronkelijke eind 18e eeuwse, situatie (afb. 3 en 4). Kort daarna, doch in ieder geval voor 1922, werd de ingang van de voormalige vergadering van het lage linker deel gescheiden, opgehoogd en bij het rechter deel getrokken. Er vond toen tevens een kadastrale scheiding plaats. Het restant van het linker deel werd een bergplaats.25 [25. N.A. inv.nr. 2627, kad. sectie F nr. 528/529. In 1922 wordt een bouwvergunning verleend voor de verbouw van het perceel Buitenhofstraat 38. Uit de bijbehorende tekening blijkt dat in de dan bestaande situatie de gang reeds bij het voormalige rechter deel van de vergadering is getrokken en is gescheiden van het linker deel: N.A. inv.nr. 2832, 1922 nr. 19.] In 1924 verrees op de plek van deze bergplaats een sigarenfabriekje van B. Verstraete, dat in 1977 werd gesloopt.26 [26. N.A. inv.nr. 2834 nr. 99.]
Het huidige pand Buitenhofstraat 38 (afb. 5), het vroegere rechter deel van de vergadering, aangevuld met de ingang, vormt thans tezamen met de gevelsteen in het Stedelijk Museum, nog de enige zichtbare herinnering aan de voormalige Vene-Lindevergadering.

4. Bewoners

4.1 Bewoners
De vergaderingen of vrijwoningen werden zoals aan het begin van dit artikel reeds vermeld, gesticht om oude, arme mensen gratis onderdak te verschaffen. In de praktijk waren dat nagenoeg altijd vrouwen. Bij sommige vergaderingen, zoals bij de Johanna de Wildevergadering, de Bethlehemvergadering, de Voysvergadering en de Hans Mulertsvergadering werden de ‘schaemelen vrouwen’ ook nadrukkelijk als gebruikers van de vergadering aangewezen. En hoewel de Brantsvergadering in 1528 werd gesticht ten nutte van een zestal oude vrouwen of mannen, zullen het ook hier vooral vrouwen zijn geweest die in deze vergadering onderdak hebben gevonden.27 [27. Grooten, Armenzorg, p. 162-181.]
Voor de Vene-Lindevergadering was het niet anders. In haar testament had Femme van de Linde het achterhuis na haar dood ter beschikking gesteld ‘tot behoeff vier armen luden’, zonder dat duidelijk werd of zij daarmee op mannen en/of vrouwen doelde. Maar vanaf het moment dat wij in de 16e eeuw voor het eerst van het feitelijke bestaan van de vergadering vernemen, blijken er zeker tot het einde van die eeuw steeds vier en later drie vrouwen in de vergadering gewoond te hebben. Hoeveel vrouwen de vergadering in de 17e eeuw heeft geteld is vanwege het ontbreken van informatie daaromtrent, onbekend.
In ieder geval vanaf 1700, wanneer de bewaard gebleven kasboeken aanvangen, blijken er steeds drie vrouwtjes in de vergadering gewoond te hebben. Met behulp van deze

|pag. 135|

Koommarkt 7 tot en met 11 in 1938. Het witte gebouw links is de voormalige Vene-Lindevergadering op de hoek van de Whemesteeg, gesloopt omstreeks 1940 (Foto Frans Walkatearchief).          (afb. 2)

kasboeken en enkele andere informatiebronnen, zijn de namen achterhaald van 42 vrouwen die tussen 1700 en 1836 in de vergadering gewoond hebben (Bijlage 1). De oudst bekende naam dateert evenwel uit 1598, toen Schepenen en Raad ermee instemden dat de weduwe van zalige meester Joriaan Barbier een plaats in de vergadering werd gegund.28 [28. O.A. inv.nr. 23, fol. 89.]
Onbemiddeldheid en ouderdom waren de twee belangrijkste criteria om tot de vergadering toegelaten te worden. Daarnaast werd in de beschrijving die het stadsbestuur in 1822 over de vergadering aan het Provinciaal bestuur gaf, ook ‘goed redelijk gedrag’ als toelatingsvoorwaarde genoemd.
Onbemiddeld moest men zo wie zo zijn, wilde men een plaats in een vergadering verwerven. Echter, van maar slechts een zeer beperkt aantal bewoners van de Vene-Lindevergadering is ook in andere bronnen hiervan een bevestiging aangetroffen. De echtgenoten van de weduwe Claret, van Magteld Alberts, van Anna Stijlties en van Anna Fidder komen in ieder geval voor in het Hoofdgeldkohier van 1764, en de laatste twee personen ook in respectievelijk die van 1765 en 1767, als onbemiddeld, dat wil zeggen in het bezit van een vermogen kléiner dan 500 gulden.29 [29. Rijksarchief in Overijssel te Zwolle; Statenarchief, inv.nr. 2690, 2693 en 2696.]
Ouderdom was zeker ook een niet onbelangrijk criterium, al werd hiervan waarschijnlijk wel eens afgeweken. Hoewel van slechts weinig bewoners de leeftijd bij binnenkomst bekend is, kan men niet aan de indruk ontkomen dat weduwen op relatief jongere leeftijd in de vergadering opgenomen werden, dan ongehuwd gebleven vrouwen. Mietje Knogh was 56 jaar toe ze in 1818 in de vergadering overleed, vier jaar na het overlijden van haar man. Magteld Idenburg, sinds 1801 weduwe van Hendrik Westerhof, werd in 1813 op 57-jarige leeftijd in de vergadering toegelaten. Opvallend is dat toen haar 23-jarige

|pag. 136|

dochter mogelijk met haar moeder mee, in de vergadering is komen wonen, ook al maken de kasboeken hier geen expleciete melding van. Wel werd bij het overlijden van dochter Ida in 1829, als woonadres het wijknummer van de Vene-Lindevergadering (Wijk IV, nr. 183) in de overlijdensacte genoemd.30 [30. Ida Westerhof, geboren 23-8-1789, als dochter van Hendrik Westerhof en Magteld Idenburg, overleden op 20-12-1829. Zie voor huis- en kadasternummers Vene-Lindevergadering (thans Buitenhofstraat 38): H.W. van den Hoven, Concordantie op de huisnummers van de binnenstad van Kampen (Kampen 1987).]

4.2 Uitdelingen
In principe moesten de bewoonsters van de vergadering zelf in hun onderhoud voorzien. Tot het verrichten van werkzaamheden waren zij, dit in tegenstelling tot de kostgevers in de gasthuizen, niet verplicht. Wel konden de vrouwen naast vrije inwoning, rekenen op enkele periodieke uitdelingen. In het al vaker genoemde verslag aan de Provincie uit 1822, meldt het stadsbestuur dat de bewoners van de vergadering konden rekenen op ‘ene uitdeling in geld, bestaande uit ƒ 20,25 s’jaars, het welk op paaschen, pinksteren en kermis wordt uitgedeelt’. Deze ƒ 20,25 betrof het totaalbedrag aan uitdelingen in geld aan de drie vrouwtjes gezamelijk. Volgens de kasboeken van de Vene-Lindevergadering kreeg ieder van hen met pinksteren 4½ gulden en met kerstmis ƒ 1,25. Ten behoeve van brandhout kon een ieder nog eens op 1 gulden extra rekenen. Opvallend is, dat de bedragen die met pinksteren en kerstmis werden gegeven vanaf 1700 tot aan de opheffing van de vergadering in 1836, onveranderd zijn gebleven. En dat terwijl de koopkracht van met name de laagste bevolkingslagen vooral vanaf het laatste kwart van de 18e eeuw, er flink op achteruit was gegaan. Ook de prijzen van vooral eerste levensbehoeften waren gedurende de perioden 1785-1800 en 1810-1814 enorm gestegen.31 [31. L. Noordegraaf, Sociale verhoudingen en structuren in de Noordelijke Nederlanden 1730-1813, in: Algemene Geschiedenis der Nederlanden, dl. 10 (Haarlem 1981) p. 379/380; I.J. Brugmans, Paardenkracht en Mensenmacht. Sociaal-economische geschiedenis van Nederland 1795-1940 (’s-Gravenhage 1976, herdruk) p. 61-65.] Genoemde uitdelingen, in totaal dus ƒ 6,75 per persoon per jaar, zullen voor de bewoonsters van de Vene-Lindevergadering zeker in de 19e eeuw, dan ook geen echte zoden aan de dijk hebben gezet. Vergeleken met die van sommige andere vergaderingen in de eerste helft van de 19e eeuw, was de uitdeling in de Vene-Linde-vergadering ook aan de lage kant. Zo kregen de bewoners van de Evert Wittenvergadering ieder ƒ 10,75 per jaar, terwijl die van de Averenckvergadering jaarlijks ƒ 13,25 ontvingen. Het meest riant stonden de twee bewoonsters van de Bethlehem-vergadering ervoor. Zij kregen ieder maar liefst 16 gulden per jaar, zowel in contanten als in natura.32 [32. A.A. inv.nr. 280, 282 en 267.]
De 4½ gulden die de vrouwen in de Vene-Lindevergadering met pinksteren ontvingen werd oorspronkelijk in natura, en wel in de vorm van boter uitgedeeld. Maar reeds met de aanvang van de kasboeken in 1700, gebeurde dit niet meer en ontving men daarvoor in de plaats een financiële bijdrage. Het brandhout werd aanvankelijk door de voorstander, de beheerder van de vergadering, voor alle drie vrouwtjes tezamen ingekocht. Jaarlijks vinden we in de 18e eeuw een bedrag van ca. 3½ gulden in de kasboeken terug ten behoeve van 36 bossen eikenhout. Eerst vanaf 1786 gingen de voorstanders ertoe over iedere bewoner 1 gulden in contanten uit te betalen ten behoeve van brandhout. Vóór dat jaar werd jaarlijks naast brandhout ook 36 zakken turf voor de bewoners aangeschaft. In de eerste helft van de 18e eeuw bedroegen de kosten daarvan ca. 5½ gulden. Vanaf 1746 is de prijs voor dezelfde hoeveelheid turf evenwel verdubbeld. Wellicht was dit een van de redenen om de aanschaf van turf vanaf 1786 te beëindigen. Maar in tegenstelling tot bij het brandhout kregen de bewoners voor het wegvallen van de turfuitdeling géén financiële tegemoetkoming.

|pag. 137|

Tekening door A.J. Reijers van de voormalige Vene-Lindevergadering in de Buitenhof straat, 1912
(Frans Walkate-archief).          (afb. 3)

Bij sommige extra uitgaven konden de vrouwen waarschijnlijk op een financiële tegemoetkoming van de kant van de beheerder van de vergadering rekenen. De 15 stuivers die Aaltje van Vene in 1745 aan reisgeld voor een reis naar Amsterdam ontving, doet dit tenminste vermoeden.
Was men te oud of te ziek om in eigen onderhoud te kunnen voorzien, dan kon het betreffende vrouwtje zeker op een extra ondersteuning rekenen. Zo kreeg ene Annegien ‘heel oud en gebrekkelijk en buiten staat van iets te kunnen winnen’ in april 1722 éénmalig een tegemoetkoming van 2 gulden. Ook voor verzorging tijdens ziekte werd door de voorstander gezorgd. In januari 1761 ontving bijvoorbeeld ene Lysbeth 12 stuivers voor het oppassen bij de zieke Marie Joosten, die nog dezelfde maand zou komen te overlijden. En Anna Stijlties, de weduwe van Aart Hendrik Zuidloo, kon behalve op verzorging tijdens haar twee jaar durende ziekbed, ook rekenen op extra kleding, zoals een jak en een hemd. Dat die extra ondersteuning soms ook langer dan twee jaar kon duren, laten ons andere voorbeelden in de kasboeken van de Vene-Lindevergadering zien. In januari 1740 kreeg de toen reeds 89 of 90 jaar oude Anneke van Weesop wegens de strenge koude ƒ 1,25 extra. Een bedrag dat haar twee medebewoonsters dus niet kregen. Om dezelfde reden kreeg zij in februari nog eens zo’n bedrag en opnieuw in november, maar dan vanwege de dure tijden. In maart 1741 ontving ze wederom een

|pag. 138|

extra tegemoetkoming. Vanaf maart 1742 blijkt uit de rekeningen dat Anneke zo ziek moet zijn, dat ze verzorging nodig had. En naast opnieuw verschillende extra bijdragen, vinden we in dat jaar ook verschillende vergoedingen aan haar verzorgster in het kasboek terug. Hetzelfde geldt voor het jaar 1743, tot het moment dat zij, waarschijnlijk in oktober van dat jaar, op 96- of 97-jarige leeftijd is komen te overlijden.

Als het meest sprekende voorbeeld, wil ik u tenslotte het levensverhaal van Geertruit niet onthouden. In maart 1728 kreeg zij als ‘een heel oud bessien’ van de voorstander van de vergadering maar liefst 2 gulden extra. Een maand later kreeg ‘d’oude Geertruit wegens haar zware beroerte extra tot haar onderhout’ wederom 2 gulden. Zij moet toen reeds begin negentig zijn geweest. Gedurende de jaren daarna komen we in het kasboek steeds weer extra giften tegen voor onze Geertruit, ‘beroert ende ziek sijnde’.
Vergoedingen voor een verzorgster komen we evenwel niet tegen. We zullen dus moeten aannemen dat haar medebewoonsters de verzorging op zich genomen hadden. In 1732 moest Jan Trijp, chirurgijn, zich ontfermen over Geertruit. Hij ontving voor zijn bewezen diensten van de voorstander 3½ gulden. Maar ondanks haar hoge leeftijd, was Geertruit het leven nog niet moe. Tot in het jaar 1737, inmiddels was Geertruit 101 jaar geworden!, ontving ze extra tegemoetkomingen. Pas aan het eind van dat jaar, moet ze zo ziek zijn geworden dat voor de verzorging hulp van buiten de vergadering werd ingeroepen, in de persoon van de weduwe van Harmen Wilmsen. Kort daarop verruilde Geertruit het tijdige voor het eeuwige leven. Dat uiteindelijk de extra giften Geertruit geen windeieren hadden gelegd, blijkt als we bij de inkomsten van de vergadering over het jaar 1737 kijken en er lezen: ‘Bij Geertruyd, het oude bessie over d’honderd jaren out, naar haar overlijden bij haar aan geld gevonden 27 gulden en 9 stuivers’. Een niet onaanzienlijk bedrag voor een bewoonster van een vergadering, zoals nog duidelijk zal worden.

De leeftijd van Geertruit en ook die van Anneke van Weesop met haar 96 of 97 jaren, bewijzen nog maar weer eens dat ook in vroeger eeuwen mensen een hoge leeftijd konden bereiken. Van veertien bewoonsters van de Vene-Lindevergadering is de leeftijd bij hun overlijden bekend. Tien van hen waren toen 75 jaar of ouder. De veronderstelling dat men tegenwoordig ouder wordt dan vroeger is dus maar betrekkelijk. Meer overeenkomstig de werkelijkheid lijkt de constatering dat tegenwoordig slechts méér mensen dan vroeger een hoge leeftijd bereiken.

4.3 Overlijden en welstand
Was een bewoner van de vergadering overleden, dan werd de begrafenis bekostigd uit de kas van de vergadering. Voor de kist, het afleggen van de dode, de doodgraver en de dragers was de voorstander in de 18e eeuw gemiddeld een bedrag van 5 à 6 gulden kwijt.
In de 19e eeuw lag dit bedrag aanzienlijk hoger, namelijk rond de 10 à 12 gulden. Het definitieve kostenplaatje van de begrafenis van Geert Rierink in 1805, dat ruim 23 gulden bedroeg, is echter een uitzonderlijk voorbeeld. Kregen de dragers normaliter gezamelijk voor ongeveer 1½ gulden aan bier, zij die Geert Rierink ten grave hadden gedragen, konden rekenen op een hoeveelheid bier ter waarde van maar liefst 4½ gulden, naast ook nog een financiële vergoeding. Een reden voor deze royale uitbetaling, geeft ons de bewaard gebleven nota niet.33 [33. Archief O.L.Vrouwe- of Buitenkerk: II, V. Boekholtvergadering.]

|pag. 139|

De vrouwen werden begraven in één van de Kamper kerken, de Boven- of de Buitenkerk.
In hoeverre zij indien zij weduwe waren, bij hun echtgenoot werden begraven of misschien in een graf van de Armenkamer of van de vergadering zelf, is onbekend. Slechts van Tye Jans die in 1702 overleed, weten we dat zij op eigen verzoek, bij haar man zaliger in IJsselmuiden is begraven. Haar familie die de begrafenis had geregeld kon desondanks rekenen op het bedrag dat de vergadering gemiddeld voor een begrafenis uitgaf.
Gemeld zij nog de waarschijnlijk tragische doodsoorzaak van de weduwe Jagers in 1770.
We lezen hierover: ‘betaelt voor het uytwassen van het wollen goed van d’overledene weduwe Jagers, die uyt ’t water gehaald is’. Zij lijkt dus de verdrinkingsdood gestorven te zijn!

De bezittingen van de bewoners van vergaderingen vervielen bij hun overlijden aan de betreffende instellingen, zo was bij resolutie van Schepen en Raden van 24 januari 1598 bepaald.34 [34. Don, Archieven, dl. II, p. XXI.]
In de kasboeken van de Vene-Lindevergadering vinden we bij de inkomsten dan ook regelmatig de opbrengst terug van de verkochte goederen van een overledene. De opbrengsten geven ons enigszins een indruk van het verschil in welstand van de verschillende bewoners. Van in totaal 24 bewoners is ons de opbrengst van hun verkochte bezittingen overgeleverd (zie bijlage 1).

Opbrengsten van boedelverkopen, gerelateerd aan het aantal bekende boedelopbrengsten.

Zoals ook op de hierboven afgebeelde staafdiagram valt af te lezen, was de helft van de bekende opbrengsten lager dan 20 gulden. In zeven gevallen bedroeg de opbrengst tussen de 20 en 50 gulden. De opbrengst van de verkochte goederen van Maria Hillerink, bijna 110 gulden, en de bijna 288 gulden die de goederen van de weduwe Bommene opbrachten, zullen zeker als uitzonderingen beschouwd dienen te worden. Overigens krijgt men uit de omschrijving in het kasboek de indruk dat de zeer hoge opbrengst van de nalatenschap van weduwe Bommene gezocht moet worden in een aantal waarschijnlijk fraaie meubels, die de prijs tot een dergelijk niveau opgedreven hebben.

|pag. 140|

Een bescheiden indruk van de samenstelling van de nagelaten inboedels kunnen we krijgen doordat van drie bewoners van de Vene-Lindevergadering een boedelbeschrijving mèt opbrengsten bewaard is gebleven.35 [35. Boedelbeschrijving van de weduwe Van de Renne (1826) en Aaltje van der Weerd (1826): A.A. inv.nr. 283; Boedelbeschrijving van weduwe Voogd (1805): Archief O.L.Vrouwe- of Buitenkerk: II, V. Boekholtvergadering.] Die van weduwe Van de Renne uit 1826, met een netto opbrengst van ƒ 34,95, is als bijlage 3 achter dit artikel opgenomen. Bekijkt men deze beschrijving dan blijkt het naast enkele meubelstukken zoals een tafel met stoelen, een bed en een kast, vooral te gaan om kleine artikelen zoals serviesgoed, keukengerei, beddegoed, onder- en bovenkleding. De hogere opbrengsten van de boedelverkopen van de weduwe Voogd in 1805 (ƒ 79,50) en van Aaltje van der Weerd in 1826 (ƒ 41,65) zijn vooral een gevolg van meer kleding van bovendien betere kwaliteit en vooral verschillende bijzondere bezittingen zoals een spinnewiel, een fraaie klok en schilderijen. Toch hebben we ook hier nog te maken met eenvoudige inboedels, hetgeen niet zo verwonderlijk is, als men aan de toelatingseisen van de vergadering denkt. En dan te bedenken dat de bezittingen van vele vrouwtjes bij verkoop maar de helft of zelfs een kwart opbrachten van de opbrengst van weduwe Van de Renne’s nalatenschap! De ongetwijfeld iets betere welstand van dié vrouwen wier goederen méér dan 60 gulden opbrachten, moet binnen een vergadering dan ook zeker merkbaar geweest zijn. In dit licht bezien, mag ook de 27½ gulden die bij de oude Geertruit aan contanten werd aangetroffen, nog een redelijk bezit genoemd worden.

4.4 Opheffing
Zoals bij de beschrijving van de behuizing van de vergadering reeds is gebleken, werd de vergadering bij besluit van 7 januari 1836 officieel opgeheven. Ook werd toen reeds duidelijk dat de vergadering feitelijk bleef voortbestaan tot het moment dat de laatste oorspronkelijke bewoner kwam te overlijden. Bij de opheffing was namelijk bepaald dat de bewoners van dat moment tot aan hun dood konden blijven genieten van de voordelen zoals die hen bij hun opneming in de vergadering waren toegezegd. In de rekeningen van de Armenkamer vinden we de betalingen aan de vrouwen, ƒ 4,50 met pinksteren, ƒ 1,- voor brandhout en ƒ 1,25 met kerst, dan ook terug.36 [36. A.A. inv.nr. 543-548.]
Op het moment van de opheffing was de vergadering met drie inwonende vrouwen nog volledig bezet. Na het overlijden van Elizabeth Koning in juni 1836, werd in haar plaats Sanne Koopmans, de weduwe Hoffman, toegelaten. Zij kon evenwel niet meer rekenen op de voordelen verbonden aan de Vene-Lindevergadering in de vorm van de eerder genoemde uitbetalingen, aangezien zij formeel niet meer de vergadering, maar een armenhuisje bewoonde. In maart 1837 overleed de tweede bewoner van de vergadering, Elisabeth Roggen. Met het overlijden van de laatste bewoner op 1 februari 1841 in de persoon van Wilhelmina Beyer, kwam er aan het bestaan van de Vene-Lindevergadering definitief een einde.
Ook als armenhuisje werd de voormalige vergadering bewoond door meestal drie vrouwen. Echter, ook vaderloze arme gezinnen hebben er in de tweede helft van de 19e eeuw onderdak gevonden, totdat het huisje in de Buitenhofstraat in 1891 in particuliere handen overging.37 [37. Zie N.A. inv.nr. 1154, 1197, 1221 en 1247.]

5. Beheer
Aanvankelijk werden de meeste vergaderingen na hun stichting soms in opeenvolgende geslachten, beheerd door naaste bloedverwanten van de stichter. Deze voorstanders,

|pag. 141|

Tekening door A.J. Reigers van de westzijde van de Buitenhofstraat, gezien in de richting van de Kerkstraat. Links de voormalige Vene-Lindevergadering (Frans Walkate-archief). (afb. 4)

zoals de beheerders genoemd werden, beheerden de gelden en gebouwen, en bepaalden wie er in de vergadering mochten wonen. Zeker tot het einde van de 16e eeuw bezaten de vergaderingen in Kampen een grote mate van zelfstandigheid, al kan niet ontkend worden dat de voorstanders niet in alles de vrije hand hadden. Zo vroeg Johan van den Vene immers in 1549 toestemming aan het stadsbestuur voor verplaatsing van de Vene-Lindevergadering. Ook na 1598, toen de raad door instelling van een stadsarmenkamer een belangrijk deel van de tot dat jaar door verschillende instellingen gevoerde armenzorg naar zich toe trok, konden de vergaderingen daarentegen een zekere mate van zelfstandigheid bewaren.38 [38. Grooten, Armenzorg, p. 162-163, 203.] Wel bemoeide het stadsbestuur zich meer met de benoeming van de voorstanders, vooral wanneer er geen familielid meer was die het beheer op zich kon nemen, of wanneer er sprake was van wanbeheer. Ook bepaalden Schepenen en Raad in 1598 dat niemand zonder toestemming van de magistraat in een vergadering opgenomen mocht worden, terwijl zoals we reeds zagen, tevens bepaald werd dat bij het overlijden de bezittingen van een bewoner aan de betreffende vergadering vervielen.39 [39. Don, Archieven, dl. II, p. XXI.]
Misschien is de oudst bekende bewoonster van de Vene-Lindevergadering, de weduwe van Joriaan Barbier, wel de eerste vrouw geweest die volgens dit besluit in mei 1598 met toestemming van de Raad tot de vergadering werd toegelaten.

5.1 Voorstanders
Ook de Vene-Lindevergadering is tot het begin van de 17e eeuw steeds door bloedverwanten van Femme van de Linde en Johan van den Vene beheerd geweest. In 1545 blijkt burgemeester Timan van den Vene, een oomzegger van Johan en Femme, de vergadering te beheren.40 [40. R.A. inv.nr. 58, fol. 61.] Zeker in 1549, doch mogelijk ook al eerder, in 1547, komen we

|pag. 142|

Johan van den Vene, de zoon van de stichteres, als voorstander tegen.41 [41. 1549: O.A. inv.nr. 242, fol. 161; 1547: R.A. inv.nr. 58, fol. 135 v.] Wellicht verbleef hij als kanunnik van de Domkerk in Utrecht zo vaak buiten de stadsmuren van Kampen, dat hij het dagelijks beheer van de vergadering moest overlaten aan een bewindvoerder.
In 1570 wordt namelijk als voorstander de priester Hendrik van Heerde genoemd, iemand die in het geheel geen familierelaties had met zowel de familie Van den Vene als de familie Van de Linde. Waarschijnlijk vervulde Hendrik de functie van voorstander ook al in 1564, toen Peter van Tolsende een rente aan de Vene-Lindevergadering schonk.
Achterop de bewaard gebleven schenkingsacte met fraai zegel van Peter, lezen we echter: ‘Dessen breeff mit sijn gerechticheit, hebbe ich heer Henrich van Heerde mit consent des E. Claes Witten schulten van Campen, gecoft tot profijt van die Uterwijcksche vergaderinge, want die daer meer an die selffde tinsen hadden. Actum anno 64 den 28. january.”. Een dergelijke transactie zal alleen plaatsgevonden kunnen hebben, omdat Hendrik van Heerde naast zijn functie van voorstander van de Uterwijksvergadering, welke functie hij tussen 1546 en 1572 heeft uitgeoefend, ook reeds het beheer over de Vene-Lindevergadering zal hebben gehad.42 [42. Grooten, Armenzorg, p. 168, 172; 1564: Archief O.L.-Vrouwe- of Buitenkerk: II, Uiterwijk Vergadering 12; 1570: R.A. inv.nr. 60, fol. 79.]
In 1581 voerde Margrete van den Vene, een nichtje van de eerder genoemde Timan van den Vene, het bewind over de vergadering.43 [43. R.A. inv.nr. 82, fol. 8.] Via haar echtgenoot Hendrik van Erp, moet het beheer van de vergadering overgegaan zijn naar de familie Van Bucholtz. In 1598 blijken namelijk Jorgen van Bucholtz en Wilhelmina van Erp voorstanders van de vergadering te zijn.44 [44. R.A. inv.nr. 62, fol. 19v.-20.] De vergadering werd toen ook naar hen vernoemd. Want de al reeds eerder genoemde weduwe van Joriaan Barbier werd in 1598 een plaats gegund in de ‘Buecholts Vergaderinge’.45 [45. In tegenstelling tot wat Fasel (Fasel, Bestuurlijke verhouding, p. 296) veronderstelt, hebben wij hier dus niet te maken met een samenvoeging van twee verschillende vergaderingen. De vergadering onderging slechts een naamsverandering, vernoemd zijnde naar de voorstanders. In de 18e eeuw werd de vergadering veelal de Vene- Linde- of Boeckholtvergadering genoemd.] Lang heeft de familie Van Bucholtz het beheer over de Vene-Lindevergadering niet gevoerd. Want tussen 1611 en 1619 komen we als voorstander de naam tegen van de Kamper burgemeester Goert Piettersen, die zeer waarschijnlijk geen familierelaties had met de Van Bucholtzs. Desondanks bleef de naam van de familie Van Bucholtz gedurende de hele 17e eeuw aan de vergadering verbonden. Ook Roelof Benier die in ieder geval vanaf 1633 tot 1663 voorstander was, had geen relaties met de familie Van Bucholtz.46 [46. AA. inv.nr. 342-380.] Nadat vanaf 1663 Jan Benier, mogelijk een zoon van Roelof, het beheer over de vergadering voerde, besloten Schepenen en Raden op 3 september 1664 de vergadering in beheer te geven van de Armenbedienaren. Reden hiertoe was het feit dat reeds gedurende enige tijd niemand meer in Kampen woonachtig was, die erfelijk het recht had op de functie van voorstander van de ‘Boeckholtsvergadering’.47 [47. O.A. inv.nr. 29, fol. 85.]

Blijkbaar heeft zich na 1664 nooit meer iemand gemeld die meende als bloedverwant in directe of indirecte lijn van de stichteres, het beheer van de Vene-Linde- of Boeckholtsvergadering te moeten opeisen. De vergadering is namelijk tot de opheffing in 1836 onafgebroken in beheer gebleven van de Armenkamer. Als voorstanders traden de dienstdoende boekhouders van de Bedienaren der Armen, de officiële naam van de Armenkamer, op (zie bijlage 2). In het algemeen waren dit aanzienlijke burgers. Vele oud-voorstanders van de vergadering hebben ook gedurende enige jaren het burgemeestersambt uitgeoefend of maakten deel uit van de Raad. Vanaf het begin van de 18e eeuw lijkt het aanvankelijk gebruikelijk geweest te zijn dat de boekhouders steeds voor twee jaar voorstander van de vergadering waren. Aan het eind van die twee jaar legde men rekening en verantwoording af aan de provisoren, het bestuur van de Bedienaren der

|pag. 143|

Buitenhofstraat 38, restant van de voormalige Vene-Lindevergadering (het rechter deel van het gebouw op afb. 3 met de verhoogde ingang van het linker deel). (afb. 5)

Armen, waarna de boekhouding en het beheer van de vergadering aan de opvolger werd overgedragen. Uit de kasboeken van de vergadering blijkt echter dat in de loop van de eerste helft der 18e eeuw de boekhouders net als voor 1700, steeds langer als voorstander aanbleven. Jan Bundes vervulde deze functie vanaf 1746 zelfs gedurende 23 jaar, totdat hij in 1768 kwam te overlijden. Wellicht stelden de provisoren daarna dergelijke lange zittingsperioden niet meer op prijs. Na 1768 werden de perioden dat de voorstanders aanbleven namelijk aanzienlijk korter, al varieerde het nog wel van vier tot elf jaar. Al die tijd werd er steeds eerst aan het einde van de betreffende periode door de voorstander rekening en verantwoording afgelegd. Van een al te strikte controle was dus zeker geen sprake.
Vanaf 1788 voerden de boekhouders behalve als voorstander van de Vene-Lindevergadering, ook het beheer over de Averencksvergadering (thans Vloeddijk 115/116), welke bij resolutie van 22 september 1788 door het stadsbestuur aan de Armenbedienaren was overgedragen.48 [48. O.A. inv.nr. 42. Grooten, Armenzorg, 203-204, vermeldt dat bij besluit van 30 juni 1977 ook de Bethlehemvergadering door de Magistraat onder beheer van de Bedienaren der Armen wordt geplaatst. Opvallend is evenwel, dat deze vergadering niet wordt genoemd bij de overdracht van vergaderingen, welke plaats vond krachtens het besluit van 29 december 1818.]
Als gevolg van een Koninklijk Besluit van 28 november 1818 inzake de armenzorg, werden de Bedienaren der Armen bij besluit van Burgemeester en Wethouders van 29 december 1818 van hun taak ontheven en vervangen door het College van Administrateuren van de Algemene Onderstand. Ook het beheer van de beide vergaderingen, de Vene-Lindevergadering en de Averencksvergadering, werd aan het nieuwe College overgedragen. Vanaf dat moment werd het beheer waargenomen door de zittende president van de Algemene Onderstand, die daarvoor ‘gene bezoldiging’ ontving, zo meldde in 1822

|pag. 144|

het stadsbestuur aan het provinciaal bestuur. Aanvankelijk legde de president jaarlijks rekening en verantwoording af voor het beheer van beide vergaderingen ten overstaan van Burgemeester en Wethouders. Vanaf 1824 gebeurde dit evenwel om de twee jaar.

5.2 Financieel beheer
Voor het beheer van een vergadering had men uiteraard inkomsten nodig. Niet alleen kostte het onderhouden van het pand geld, ook hadden de bewoners recht op enkele periodieke uitkeringen. De inkomsten verkreeg men hoofdzakelijk uit renten en eenmalige schenkingen aan de vergadering.
Reeds in haar testament vermaakt Femme van de Linde in 1479 10 herenpond jaarlijks aan de vier armen die in de na haar dood te stichten vergadering zouden wonen. Uit de 16e eeuw zijn ons eveneens enkele schenkingen bekend. Zo schonk de voorstander Johan van den Vene in 1547 ‘den 4 armen vrouwen’ een rente van 5 goudgulden jaarlijks uit een perceel land buiten de Broederpoort. Peter van Tolsende schonk in 1564 een rente aan de Vene-Lindevergadering. Zoals we reeds zagen kwam deze rente evenwel uiteindelijk ten goede aan de Uterwijksvergadering. In 1610 vermaakte Hillebrant Telvoren zijn hele vermogen aan de Armenkamer en bestemde daarbij voor elk van de 11 toen bestaande vergaderingen in Kampen een bedrag van 100 goudgulden, welk bedrag door belegging een jaarlijkse rente opleverde. Nog tot aan de opheffing in 1836, ontving de voorstander van de Vene-Lindevergadering jaarlijks deze ‘Telvoorensrente’ vanuit de Armenkamer.49 [49. 1547: R.A. inv.nr. 58, fol. 135v.; 1564: Archief O.L.Vrouwe- of Buitenkerk: II, Uiterwijkvergadering 12; 1610: Don, Archieven, dl. II, p. XX-XXI.]

Ook werden er door de voorstanders zelf renten gekocht om zich zo van jaarlijks terugkerende inkomsten ten behoeve van de vergadering te verzekeren. Zo verwierf men in 1545 een rente van 3 herenpond per jaar uit een huis op de Oort in Brunnepe en in 1570 een rente van 1 herenpond uit nog een ander huis in Brunnepe. In 1598 werd van Remmelt Jaspersz. en zijn vrouw Stijne Lamberts, nog een rente van 2 goudgulden gekocht uit hun huis dat aan de Korte Hofstraat gelegen was.50 [50. 1545: R.A. inv.nr. 58, fol. 61; 1570: R.A. inv.nr. 60, fol. 79; 1598: R.A. inv.nr. 62, fol. 19v.-20.]
Natuurlijk waren er ook éénmalige giften. Bijvoorbeeld in 1568, toen juffer Mette van Voerst aan alle vergaderingen van Kampen 3 goudgulden en aan elke inwoner van deze vergaderingen 1 stuiver brabants vermaakte. En 26½ goudgulden ‘tot behoeff der vier vrouwen’ schonk in 1581 juffer Anna Voltz., conventuaal uit het Bovenconvent, aan de Vene-Lindevergadering.51 [51. 1568: A.A. inv.nr. 844; 1581: R.A. inv.nr. 82, fol. 8.]

Met de aanvang van de 18e eeuw kon de voorstander ten behoeve van de Vene-Lindevergadering rekenen op een bedrag van ruim 34 gulden aan vaste jaarlijkse inkomsten. Via de Armenkamer ontving hij behalve de al eerder genoemde Telvoorensrente ter hoogte van 8 gulden en 15 stuiver, een rente van 1 gulden en 1 stuiver wegens het huis ‘Het wapen van Spanje’, een rente die waarschijnlijk teruggaat tot het jaar 1626.52 [52. Op 24 aug. 1626 geven Schepenen en Raad toestemming aan de Bedienaren der Armen om ten profijte van de armen te verkopen een huis en erf, gelegen bij de Bovenkerk ‘daert waepen van Spanien uthanckt‘: J. Nanninga Uitterdijk, Register van Charters en Bescheiden, dl. 8 (Kampen 1902) nr. 6296.] Via de stad Kampen kon gerekend worden op bijna 3 gulden en 5 stuiver op ‘St. Jan in de Zomer’ (24 juni) en op 3 gulden en 11½ stuiver vanwege het testament van Hilligien Wessels. Vanuit de geseculariseerde geestelijke goederen kwam een jaarlijkse bijdrage van 3 gulden en 10 stuiver, terwijl twee eigen renten van de vergadering uit huizen in Brunnepe gelegen, goed waren voor tezamen 20 gulden.53 [53. Onduidelijk blijft, of dit misschien nog de in 1545 en 1570 gekochte renten zijn: zie noot 49.] Tenslotte leverde de belegging van een in 1700

|pag. 145|

ontvangen bedrag van 140 gulden aanvankelijk een jaarlijkse rente van 7 gulden op. Extra inkomsten waren er alleen te verwachten wanneer bij overlijden van één der bewoners de opbrengst van de verkochte inboedel hoger was dan de begraveniskosten, hetgeen niet altijd het geval was.
De vaste jaarlijks terugkerende uitgaven bedroegen zo’n 25 tot 30 gulden. Daarboven kwamen meestal ieder jaar wel extra uitgaven: extra uitkeringen aan of verzorgingskosten ten behoeve van oude of zieke inwoners, reparatie- en onderhoudskosten aan de behuizing en de begrafeniskosten.
Een probleem voor de voorstanders is zeker geweest, dat er bij de vaste jaarlijkse inkomsten geen sprake was van een regelmatige jaarlijkse uitbetaling. Men diende derhalve soms een zeer zuinig uitgiftebeleid te voeren. Het niet op tijd ontvangen van verschillende renten leidde er ondermeer onder het bewind van voorstander Coops toe, dat hij zijn boekhouding aan het eind van zijn driejarige bewindvoering met een negatief saldo van bijna 7 gulden moest afsluiten. Anderzijds waren andere voorstanders in wiens periode veel achterstallige rente-uitkeringen werden uitbetaald of inboedelverkopen relatief veel opleverden, in staat een zekere financiële reserve op te bouwen, waardoor men weer enigszins ruimte kreeg voor extra uitgaven, met name op het terrein van reparatie en onderhoud van het gebouw. Een ‘meevaller’ zoals voorstander Jan Strokkel die tijdens zijn bewind heeft gehad – de verkoop van de inboedel van de begin november 1772 overleden weduwe Bommene leverde netto maar liefst 287 gulden op – was evenwel een hoge uitzondering. Bovendien was in de jaren na Strokkel dit financiële voordeel al weer snel verdwenen, mee omdat de vaste inkomsten geleidelijk terugliepen. Zo nam de rente uit het belegde kapitaal van 140 gulden, na een lichte stijging terug tot 4½ gulden per jaar. In 1815 werd de belegging overgedaan aan de Armenkamer, die vervolgens jaarlijks éénderde van het door haar te ontvangen bedrag, zijnde slechts ƒ 1,10, aan de Vene-Lindevergadering uitbetaalde. En ook de rente van een huis uit Brunnepe werd wegens een onbekende reden, na 1774 niet meer ontvangen.
De steeds lager wordende inkomsten konden Volkert Brouwer, voorstander van de vergadering van 1800 tot en met 1807, er overigens niet van weerhouden om zoals we al eerder constateerden, in tegenstelling tot zijn voorgangers en opvolgers aanzienlijke bedragen te besteden aan het onderhoud van de behuizing van de drie vrouwen. Dit had wel tot gevolg dat zijn erfgenamen, Brouwer zelf was eind 1807 overleden, de boekhouding moesten afsluiten met een negatief saldo van maar liefst 167 gulden! Bij de Averencksvergadering die immers tezamen met de Vene-Lindevergadering steeds door dezelfde voorstander werd beheerd, kon de kas evenwel met een positief saldo van bijna 441 gulden worden afgesloten.54 [54. A.A. inv.nr. 282.] Met toestemming van de provisoren van de Armenbedienaren werd nu 200 gulden vanuit de kas van de Averencksvergadering geleend aan de Vene-Lindevergadering. Tot terugbetaling is het echter nooit gekomen.
Volkert Brouwers opvolger, Evert Moulin, wist de financiële situatie van de vergadering weer iets te verbeteren door het voeren van een zeer zuinig beleid. De rek was er evenwel uit. Nadat de vergadering eind 1818 was overgegaan van de Armenbedienaren naar de Algemene Onderstand, bedroegen de vaste jaarlijkse inkomsten nog slechts ƒ 21,65. De vaste uitgaven slorpten met hun ƒ 20,25 dit gehele bedrag nagenoeg op. Slechts een zeer sporadische boedelopbrengst kon nog iets ruimte verschaffen voor enkele zeer bescheiden onderhoudswerkzaamheden. De opmerking van het stadsbestuur in het reeds

|pag. 146|

vaker genoemde verslag uit 1822, dat ‘de kas zeer bekrompen uitkomt’, was dan ook zeker geen loze opmerking.

6. Besluit
Op 2 januari 1836 besloten de Bedienaren van de Algemene Onderstand het stadsbestuur te verzoeken om de Dirk-Neefkensvergadering alsmede de Vene-Lindevergadering te mogen opheffen, aangezien ‘beide zulke geringe inkomsten hebben dat dezelfve op de gewone wijze van beheer, op verre na niet toereikende zijn om in de uitdeelingen aan de oude vrouwen te kunnen voorzien’.55 [55. A.A. inv.nr. 287; N.A. inv.nr. 152, 7 januari 1836.] Het zal na hetgeen hierboven omtrent de financiële situatie is uiteengezet, duidelijk zijn waarom het stadsbestuur niets anders kon dan dit verzoek in te willigen, met uiteraard de al besproken voorwaarden ten aanzien van de nog in de vergaderingen wonende vrouwen. Bij voortduring van de uitdelingen zouden de gebouwen van beide vergaderingen ernstig verpauperen. Nu de vergaderingen als zodanig opgeheven waren, konden de uitdelingen op termijn stopgezet worden en de vrijkomende gelden ten algemene nutte en dus ook ten behoeve van onderhoud van de gebouwen, aangewend worden.
De boekhouding van de Vene-Lindevergadering werd officieel op 20 februari 1836 na controle afgesloten. Het positieve saldo, ƒ 33,91, werd gestort in de kas van de Algemene Onderstand. Uit deze kas werden ook de periodieke uitkeringen aan de nog in leven zijnde bewoonsters van beide opgeheven vergaderingen betaald.
Hoe het de laatste bewoners van de Vene-Lindevergadering, evenals de huisjes aan de Buitenhofstraat verging, is eerder al uiteengezet.
Verschillende andere vergaderingen bleven nog lang of als zelfstandige instelling, of onder beheer van het Burgerlijk Armbestuur voortbestaan. Eerst ingevolge het in werking treden van de Algemene Bijstandswet werden de laatste vergaderingen, te weten de Bethlehemvergadering in de Buitennieuwstraat (nr. 62) en de door samenvoegingen ontstane Uterwijks-, Toe Boecop-, Vorens-, Vordens- en Budelsvergadering in de Groenestraat (ter hoogte van de huidige Meeuwenweg, thans gesloopt), bij raadsbesluit van 1 januari 1967 als zodanig opgeheven.56 [56. Grooten, Armenzorg, p. 204.] Hiermee kwam er een einde aan een ruim zes eeuwen oude bijzondere vorm van bejaardenzorg. Een vorm van bejaardenzorg die niet altijd was ontstaan vanuit in de eerste plaats naastenliefde en respect voor de oudere medeburgers. Doch, ook al stond menigkeer het eigen zieleheil van de stichters voorop, de vergaderingen vormden gedurende vele eeuwen een zeer aanvaardbaar alternatief voor een anders zeer onzekere oude dag van vele oudere Kamper vrouwen.

NOTEN
 

Gebruikte te afkortingen:
O.A. = Oud-archief der gemeente Kampen
N.A. = Nieuw-archief der gemeente Kampen
R.A. = Rechterlijk Archief der gemeente Kampen
A.A. = Archief van de Armenkamer
Alle hierboven genoemde archieven berusten in de gemeentelijke archiefbewaarplaats van Kampen.

 
Noten op pag. 147 t/m 149 zijn in de tekst opgenomen als zijnoten. De nummering van noten loopt nu door dit is anders dan in het origineel.

Tot slot past hier een woord van dank aan de medewerkers van het Gemeente-archief te Kampen en aan de heer K. Schilder.

|pag. 149|

Bijlage 1 Overzicht van bewoners (voor zover bekend) van de Vene-Lindevergadering
 

Naam bewoner (indien bekend: meisjesnaam) Jaar van overlijden Jaar eerste vermelding Leeftijd bij overlijden Opbrengt inboedel g.st.p* Naam echtgenoot Jaar van overlijden
Wed. van Mr. Joriaen Barbier 1598 Mr. Joriaen Barbier
Tye Jans 1702 7.15.0
Margjen Bosch 1704 18. 4.0
Catharina Arends 1704 8. 3.0
Peterty Jans 1717 48. 1.8
Janna Wereld 1721 6.15.0
Annegien 1722 16. 0.0
Annegien Verschuur 1726
Geertruit 1737 1728 101 of 102 32.18.0
Anneke van Weesop 1743 1737 96 of 97 42.14.0
Trijnke van Eindhoven 1739 1738
Janneke Barends 1742 1740 27. 6.0
Maria Joosten 1761 1742 68.10.0
Aaltje van Vene 1754 1743 18. 2.0
Janneke Bijls 1749 1745 16. 6.0
Aaltje Jans 1764 7.12.0
Geertrui Peters 1765 7.12.0
Annegie Gerrits 1768 81. 0.8
Weduwe Jagers 1770 43.15.8
Weduwe Bommene 1772 287.18.8 Jan Bommene 1768
Pieternella Zevenaar 1776 11. 2.8
Margje Davids 1779 10. 9.0
Weduwe Van Munster 1780

 

|pag. 150|

Vervolg Bijlage 1 Overzicht van bewoners (voor zover bekend) van de Vene-Lindevergadering
 

Naam bewoner (indien bekend: meisjesnaam) Jaar van overlijden Jaar eerste vermelding Leeftijd bij overlijden Opbrengt inboedel g.st.p* Naam echtgenoot Jaar van overlijden
Weduwe Claret 1780 Jacobus Claret 1778
Magteld Alberts 1783 7.19.0 Teunis van Ommen 1775
Griete Daams 1796 1794 80 of 81
Anna Stijlties 1799 1794 84 of 85 Aart Hendrik Zuidloo
Dirkje Bakker 1799? 1794 68? Zwier ten Hoven
Anna Fidder 1799 1796 75 of 76 Thijs Lindeboom
Weduwe Smit 1813? 1799 Coen de Smit
Weduwe Zampshuizen 1819 of 1820 1799
Geert Rierink 1805 79.12.0 Voogd
Maria Hillerink 1812 75 109. 6.0 Jurrien Jurriens
Weduwe Van de Renne 1826 1812 ƒ 34,95 W. van der Renne
Magteld Idenburg 1833 1813 77 Hendrik Westerhof 1801
Mietje Knog 1818 56 Klaas van der Weg 1814
Aaltje Peters 1820
Aaltje van der Weerd 1826 ƒ 41,65
Ida Westerhof 1829 39 (dochter van Hendrik Westerhof en Magteld Idenburg)
Christina Koning 1833 1833 60 Cornelis Griek 1831
Elizabeth Koning 1836 1833 ca. 80 Gerrit Jan Diepbrink
Elizabeth Roggen 1837 1833 75 Klaas van de Berg
Wilhelmina Beyer 1841 1833 76 Willem Gerrit v. Dijk
* 1 g(ulden) = 20 st(uiver)
1 st(uiver) = 16 p(enningen)

 

|pag. 151|

Bijlage 2
Lijst van voorstanders (voor zover bekend) van de Vene-Lindevergadering
 

1545 Timan van de Vene
1547? / 1549 Johan van den Vene
1564? / 1570 Hendrik van Heerde
1581 Margrete van den Vene, weduwe van Hendrik van Erp
1598 Jorgen van Bucholtz en Wilhelmina van Erp
1611?- 1619? Goert Piettersen (overleden 1629)
1633?- 1662 Roelof Benier
? tot 1664 Jan Benier (óók voorstander in 1660)
Sinds resolutie van 3 septemer 1664 onder het het beheer van de Armenbedienaren.
1667 – 1674 Teunis Helmichsz Bäcker
1675 – 1676 Pieter Sabé
1677 – 1687 Hugo ter Burg
1688 – 1699 Lambert Matthijs Hertogh
1700 – 1702 Anthony Eeckhout
1703 – 1704 Hendrik Eeckhout
1705 – 1706 Johan van de Wende
1707 – 1709 Maarten óf Johan Coops
1710 – 1713 Johan Maurits Blanckenvoort
1714 – 1719 Dirk Bisschop
1720 – 1727 Herman Willem Roelink
1728 – 1735 Rutger Roldanus
1736 – 1745 Gerhard van Dijk
1746 – 1768 Jan Bundes
1769 – 1775 Jan Strokkel
1776 – 1779 Frederik Lodewijk Rambonnet
1780 – 1787 Willem Bijsterbos
1788 – 1793 Herman Valk
1794 – 1799 Jacob Balthasar Forsten
1800 – 1807 Volkert Brouwer
1808 – 1818 Evert Moulin
Vanaf 1819 valt het beheer van de vergadering onder verantwoordelijkheid van de zittende president van het College van Administrateuren van de Algemene Onderstand.

 

|pag. 152|

Bijlage 3

Overzicht van de verkochte goederen met opbrengsten uit de inboedel van weduwe Van de Renne, in de Vene-Lindevergadering overleden vóór 2 augustus 1826. (A.A. inv. nr. 283)

Den 2. augustus 1826, zijn door den deurwaarder Evert Moulin ter instantie van den heer president der Administratie van den Algemeenen Onderstand te Kampen publiek verkocht de navolgende meubilaire goederen in de Veenen Linde Vergadering. Als:
 

Aardewerk ƒ 0,20 Per Transport ƒ 17,10
1 Emmer 0,70 1 Bonte Rok 1,40
1 IJzere pot 0,20 1 Dito Dito 2,70
Aardewerk 0,30 1 Witte Dito 0,20
5 borden 0,50 Stoelen 1,60
1 stel van 5 0,70 1 Tafel 0,50
5 schotels 0,40 2 Lakens 0,30
1 rek met lepels 0,80 1 Deken 2-
1 Spiegel, 1 kan 0,60 1 Bonte Dito 0,35
1 Tinne Waterpot 0,70 1 Penlue, 2 kussens 1,90
1 Mantel 0,20 1 Bed 6-
3 Jakken 0,60 2 Gordijnen 0,10
1 Dito 0,60 1 Latafel 2,60
Witgoed 0,40 1 Kast 1,30
1 Mantel 1,-
1 Dito 0,80 ƒ 38,05
Kleingoed 0,60
1 Hoedje 1,10 af: verkoopgeld ƒ 1,90
1 Boezelaar 1,50 afslager 0,70
2 Doeken 1,10 omroeper 0,30
2 Slopen 0,50 kopy 0,20
1 Boezelaar 0,60
2 Hemden 0,40 3,10
2 Rokken 0,60
1 streepte Dito 0,60 ƒ 34,95
1 Dito 1,40
Accordeert met ’t procesverbaal
Transporteren ƒ 17,10 Evert Moulin

 

|pag. 153|

– Mierlo, Th.M. van (1989) De Vene-, Linde- (of Boekholts) vergadering te Kampen. Kamper almanak, 1989, 129-153.

Category(s): Kampen
Tags: , , ,

Comments are closed.