2 De beweging tot 1783/84


|pag. 6|

2 DE BEWEGING TOT 1783/84

2.1 de kristallisatiefase

Voor een juist begrip van de politieke ontwikkelingen in Zwolle is het noodzakelijk om te weten hoe de stad bestuurd werd. In de achttiende eeuw berustten het dagelijks bestuur en de rechtspraak bij de magistraat, die bestond uit acht schepenen en acht raden. Deze Schepenen en Raden (S&R), ook wel burgemeesters genoemd, waren één jaar in functie.
Elk jaar op Pauli Conversio, dat is op 25 januari, vond de magistraatskeur plaats door de gezworen gemeente. Dit college, bestaande uit achtenveertig leden, werd wel beschouwd als een soort volksvertegenwoordiging en speelde een belangrijke rol in de patriottenbeweging. Naar moderne maatstaven echter had de meente niets van een volksvertegenwoordiging omdat zij niet gekozen werd, maar zich aanvulde door coöptatie. Opengevallen plaatsen werden bezet op Luciedag, dat is dertien december.
Meenslieden hadden zitting voor het leven, De magistraatskeur op 25 januari geschiedde niet door de hele meente, maar door twaalf leden, die door het lot waren aangewezen; de z.g. keurnoten. Als de oude magistraat ernstige bezwaren had tegen de gedane keur, dan kon hij de keurnoten dwingen die te veranderen. Behalve kiescollege was de meente ook medewetgever: over zaken die alle ingezetenen betroffen en speciaal de belastingen moesten magistraat en gemeente gezamenlijk beslissen in de vergadering van Raad en Meente (R&M). De magistraat wist overigens de niet-fiscale zaken meestal in eigen hand te houden, door ze bij resolutie te regelen.
     Het voorgaande overziende, kan men zeggen dat de Zwolse regering een gesloten geheel was, waarin de wetgevende macht gezamenlijk werd uitgeoefend door magistraat en gezworen gemeente, terwijl de uitvoerende- en rechterlijke macht berustten bij de magistraat alleen. Maar helemaal gesloten was de regering niet: de stadhouder had invloed op de samenstelling van meente en magistraat. Toen Willem IV in 1747 aan de macht kwam, werden in Utrecht, Gelderland en Overijssel de regeringsreglementen van 1675 herstelde. (Die waren indertijd ingevoerd als straf voor de vlotte overgave aan de Munstersen.) Daardoor kreeg de stadhouder het recht van im- en approbatie, wat inhield dat de meente- en magistraatskeuren slechts geldig waren als hij ze had goed-

|pag. 7|

gekeurd. In de patriottentijd kwam er protest tegen deze bepalingen.
     Vanouds was er, net als in veel andere steden, een zekere rivaliteit tussen S&R en de meente. Eeuwenlang had de laatste naar meer macht gestreefd en probeerde de magistraat dat tegen te houden. Het resultaat was niet overal gelijk. In de achttiende eeuw had bij voorbeeld de Deventer meente een grotere zelfstandigheid dan de Zwolse.
In Zwolle mocht de meente zelf geen vergaderingen bijeenroepen, mocht niet samenkomen zonder de burgemeesters en bezat geen eigen resolutieboek. In het kader van de patriottenbeweging zou zij een hernieuwde poging doen om deze rechten te verwerven. Haar belangrijkste machtsmiddel was het recht om voorgestelde belastingen af te keuren.
     De meenslieden merkten in 1747 meteen dat liiillem IV het regeringsreglement geen dode letter wilde laten zijn. Hij weigerde in december de keur van drie leden te approberen en verving hen door een trio van eigen keus. Eén daarvan was de negentienjarige Lucas Gijsbert Rouse.1 [1. A.J.A. Bos, De Zwolse magistraat 1747-1795. Zwolle 1978 p. 14.])
Hij verdient hier enige aandacht, omdat hij een dominerende plaats zou gaan innemen in het stadsbestuur en de leider werd van de anti-patriotse stroming in Zwolle. Lucas’ vader Gerard was adjudant van Willem IV en zijn oom Joan was griffier bij de Staten van Overijssel. Met behulp van deze kruiwagens promoveerde Lucas in 1753 van gemeensman tot burgemeester. In die hoedanigheid functioneerde hij als agent van de stadhouder. Via een uitgebreide correspondentie hield hij hem op de hoogte van de politieke ontwikkelingen in Zwolle, waardoor de prins precies wist wie voor hem was en wie tegen. Wilde iemand gekozen worden voor de meente of de magistraat, dan kon hij niet om Rouse heen omdat de stadhouder bij de approbatie voer op des burgemeesters kompas. De benoeming van Abraham van Sonsbeek laat zien hoe dat in zijn werk ging.
In december 1780 deed de stadhouder geen recommandatie voor de Luciekeur, zodat de keurnoten een vrije keus deden. Zij kozen A. van Sonsbeek, zoon van burgemeester R. van Sonsbeek. Rouse bevond zich in Den Haag toen hij de dag na Lucie een briefje ontving van vader Van Sonsbeek waarin deze hem vroeg om een goed woordje bij de stadhouder. Op 16 december voldeed Rouse aan dit verzoek, met als resultaat dat de keur werd geapprobeerd.2 [2. correspondentie Rouse 16 december 1780.]) Niemand vermoedde toen dat de jonge Abraham in 1787 deel zou uitmaken van de revolutionaire anti-stadhouderlijke magistraat.

|pag. 8|

Uit het voorgaande zou licht de indruk kunnen ontstaan dat Rouse een marionet en een hielenlikker was. Die indruk is onjuist. M. de Jong
beschreef hem als “…een getrouw maar gematigd aanhanger van ’s Prinsen zaak en naar alle schijn een zeer rechtschapen man.”3 [3. De Jong p. 117.]) Orangist
was voor hem niet synoniem met vleier; hij kon Willem V ongezouten de waarheid zeggen en handelde soms tegen diens wil in. Een voorbeeld daarvan is het verzet van Rouse tegen de drost van Twente, Van Heiden Hompesch. De Zwolse belangen gingen hem ook werkelijk ter harte: toen na de patriotse revolutie van 1787 er een bestuurschaos dreigde, bleef hij niet vol leedvermaak aan de kant staan, maar stelde zijn regentenervaring ter beschikking van de nieuwe magistraat. De Pruisische interventie bracht hem opnieuw het burgemeesterschap dat duurde tot 1795, toen de Fransen de bakens weer verzetten. Zijn laastste levensjaren sleet Lucas Rouse op zijn buiten bij Dalfsen, waar hij in 1797 overleed.4 [4. A.J.A. van der Aa, Biographisch woordenboek der Nederlanden deel VI Haarlem 1852 p. 158.])
     De tegenhanger van Rouse was Joan Derk van der Capellen.{ref]5) Deze was eigenlijk de belangrijkste van de twee. De functie van Rouse was vooral stedelijk en provinciaal, terwijl Van der Capellen optrad als voorman van landelijke betekenis. Zijn speciale belang voor dit onderwerp vloeit voort uit het feit dat hij in Zwolle woonde. Hoe groot zijn invloed op de patriotten in deze stad was, komt vaak niet duidelijk uit de stedelijke bronnen naar voren, omdat Van der Capellen in het algemeen in zijn woonplaats geen openbare functies bekleedde. (Een uitzondering vormde zijn kortstondige kolonelschap van het vrijcorps.) Als lid van de Overijsselsche Ridderschap mocht hij niet eens het burgerschap bezitten.
De “tribuun der burgerij” werkte vooral achter de schermen. Hij was een begaafd lobbyist, die zijn invloed uitoefende door een uitgebreide correspondentie en in Zwolle zelf natuurlijk ook door gesprekken waar geen schriftelijke weergave van bestaat.5 [5. W.N. de Beaufort, Brieven van en aan Joan Derk van der Capellen tot den Pol. Utrecht 1879 en W.W. van der Meulen, Brieven van J.D. van der Capellen tot den Pol. B.M.G.N. 28. 1907 pp. 103-342.]) Tussen 1780 en 1784 zijn er weinig requesten ingediend of andere patriotse acties ondernomen, zonder dat Van der Capellen daar achter zat. Hieruit volgt dat hij voor de Zwolse patriotten belangrijk was, maar men mag niet de gevolgtrekking maken dat de beweging zonder hem weinig betekenis gehad zou hebben: nadat Van der Capellen in 1784 was overleden verloor de Zwolse beweging niets aan kracht.
     Er waren vier politieke strijdpunten: erkenning van de Verenigde Staten, de afschaffing van de drostendiensten, de readmissie van Van der Capellen en de onenigheid over de overstemming in de Staten. Dit

|pag. 9|

waren geen stedelijke aangelegenheden, maar provinciale. Toch was het vooral rond deze kwesties dat de patriottenbeweging in Zwolle kristalliseerde. Men kan zich afvragen wanneer de patriottenbeweging eigenlijk begon en wat typische patriotse eisen zijn en wat niet. Op deze vragen is voor Zwolle, en wellicht voor het hele land, geen scherp afgebakend antwoord te geven. Dat komt omdat gedurende de eerste periode van de patriottenbeweging het niet in de aard van de geschilpunten zelf lag of ze patriots waren of niet, maar in de aard van de groeperingen die ze tot inzet van strijd maakten. Heel duidelijk blijkt dit uit de kwestie van de overstemming. Alvorens deze zaak in het voordeel van de steden opgelost was, kwam zij vanaf 1780 regelmatig voor in de requesten van de Zwolse burgers en ingezetenen aan de magistraat. Om deze redenen kan de overstemming met drie steden en één ridder als een patriots punt beschouwd worden. Haar op zichzelf was het dat helemaal niet: burgemeester Rouse deelde het standpunt van de requestrerende burgers en men kan hem toch bezwaarlijk een patriot noemen. Iets dergelijks geldt voor de readmissie van Van der Capellen. Dat was een patriotse wens, die evenwel door Rouse ondersteund werd, vermoedelijk omdat deze de positie van de steden in de Staten wilde versterken. De patriottenbeweging begon dan ook niet toen bepaalde “patriotse” controverses naar voren kwamen, maar op het moment dat een bepaalde groep inwoners die zich eerst niet met politieke zaken bemoeide, dat wel ging doen. De aanleiding voor deze krisiallisatie van de beweging was de Vierde Engels oorlog: de slappe oorlogvoering en de economische ontreddering. Gedurende de oorlog werd een groeiend deel van de Zwollenaren zich er van bewust dat hun politieke uitsluiting niet onvermijdelijk was en gingen ze naar dat inzicht handelen. Zij begonnen met partij te kiezen in reeds bestaande controverses. Om bovenstaande redenen is het verantwoord om de patriottenbeweging in Zwolle te laten beginnen in 1780: de Vierde Engelse oorlog begon op 31 december 1779, toen Engeland de oorlog verklaarde aan de Republiek.
     Al eerder werd opgemerkt dat de uit deze oorlog voortvloeiende blokkade een zware slag voor de toch al niet zo florissante Zwolse economie was. De factoors werden bijvoorbeeld ernstig geschaad door het opdrogen van de toevloed van koloniale waren. Maar ondanks deze moeilijkheden, bleef het gedurende het eerste oorlogsjaar rustig in de stedelijke politiek. Er diende zich nog geen volksbeweging aan en in de resoluties van Raad en Meente vindt men geen aanwijzingen voor grote conflicten. Dit

|pag. 10|

wil natuurlijk niet zeggen, dat er geen stedelijke problemen waren.
Zo ergerde het merendeel van de Zwolse bevolking zich aan de regeling van de militaire jurisdictie. Omdat Zwolle een garnizoensplaats was, verbleven er veel militairen. Dit waren veelal buitenlandse beroepssoldaten van bescheiden allooi. Wat de burgerij griefde was dat deze grofbesnaarde lieden voor al hun overtredingen berecht werden door een militaire rechtbank, dus ook als het ging om civiele of strafrechtelijke zaken waar burgers bij betrokken waren. Deze laatsen trokken meestal aan het kortste eind. Om het aantal conflicten enigszins te beperken vaardigde de magistraat in december 1780 een verbod uit om krediet te verlenen aan militairen.6 [6. register van stedelijke publicaties 15 december 1780.]) Dat was eigenlijk te laat, omdat in die maand het garnizoen wisselde. Vele middenstanders zagen, tegelijk met hun crediteuren, de kans op betaling de stadspoort uit marcheren. Het was overigens niet de eerste en ook niet de laatste keer dat dit verbod gepubliceerd werd, zodat we mogen aannemen dat het niet effectief was. In de volgende jaren zouden de burgers aandringen op een werkelijke oplossing, namelijk afschaffing van de militaire jurisdictie.
     In zijn strijd om wedertoelating tot de ridderschap schreef Van der Capellen op 22 maart 1781 een brief aan de magistraat en de meente van Zwolle.7 [7. zie voor de kwestie Van der Capellen in het voorjaar 1781: Nieuw Nederlands Jaarboek 1781 pp. 1148-1153, 1274-1317.]) Als mederegent en mede-ingezetene hoopte hij op hun steun te kunnen rekenen. Zijn bedoeling was dat de Zwolse deputatie op de landdag zich zou inzetten voor een minnelijke schikking tussen hem en de Ridderschap. Het waren S&R die bepaalden hoe de afgevaardigden moesten stemmen. Om het verzoek van Van der Capellen te ondersteunen, zonden de meenslieden nog diezelfde dag een missive aan de magistraat, waarin zij Van der Capellens zaak van harte bij de burgemeesters aanbevalen. Dit patroon zou zich herhalen: inwoners van Zwolle, hetzij meenslieden of andersoortige requestranten, die druk op de magistraat uitoefenen om daarmee de stemming in de Staten te beïnvloeden. Een paar dagen later gebeurde dat bij voorbeeld weer, toen de meente met het verzoek om afschaffing van de drostendiensten kwam.
     Op de voorjaarslanddag te Kampen gedroegen de Zwolse afgevaardigde zich inderdaad overeenkomstig de wens van de meente. Toen de Ridderschap een minnelijke schikking pertinent afwees, formuleerde Zwolle zijn vergaande eisen: officiële readmissie van Van der Capellen, regeling van de overstemming volgens de opvatting van de steden en afschaffing van de drostendiensten. Zoals te verwachten viel, werden de eisen niet ingewilligd.

|pag. 11|

     In de nacht van 25 op 26 september 1781 verspreidden medestanders van Van der Capellen het manifest: “Aan het Volk van Nederland.”
“Zoals een vlam over de vlakke spiritus strijkt, zo beroerde dit manifest de lichtontvlambare gemoederen der patriotten” schreef De Jong over de werking van het pamflet.8 [8. De Jong p. 389.]) Dit moet ook gegolden hebben voor de Zwolse patriotten. Het fameus libel werd intensief gelezen: ondanks de
straffen die de drukkers bedreigden, verschenen nog in 1781 vier drukken Van orangistische zijde waren de reacties vanzelfsprekend negatief. De
stadhouder schreef aan burgemeester Rouse, dat hij een placaat tegen lasterschriften wilde en sprak de hoop uit dat men de auteur van “Aan het Volk van Nederland” zou ontmaskeren.9 [9. correspondentie Rouse 13 october 1781.]) Die hoop ging pas jaran na Van der Capellens dood in vervulling.
     We mogen “Aan het volk van Nederland” beschouwen als één van de mijlpalen in de geschiedenis van de patriottenbeweging. Het gaf vorm aan tot dan toe vaak latente emoties en gedachten. De anonimiteit van het pamflet en de raadselachtige verschijning op de ochtend van 26 september waren naar mijn mening mede verantwoordelijk voor dat effect. Het was daardoor niet slechts de mening van een of andere meneer, maar veeleer een soort openbaring, herkend en geloofd door velen.

2.2 het jaar 1782

In 1781 stonden de patriotten nog niet erg sterk en er was weinig zicht op een snelle verandering van die positie. Toch gebeurde dat al in het volgende jaar. Van der Capellen zag enkele van zijn wensen in vervulling gaan en in Zwolle kreeg de beweging een brede basis doordat naast de meente, ook de gilden in beweging kwamen.
     De zaak van de dertien opstandige koloniën in Amerika lag Van der Capellen na aan het hart. Hij wilde dat de Republiek de Verenigde Staten zou erkennen door John Adams als officiële vertegenwoordiger te accepteren. Het beste middel om de Staten in dezen over de streep te krijgen was inschakeling van de publieke opinie. Van der Capellen slaagde erin een adresbeweging in Zwolle van de grond te krijgen. In Deventer en Kampen leverde dat geen problemen op, maar in Zwolle wel.10 [10. De Jong p. 473.]) Er was steun genoeg vele honderden burgers wilden tekenen. Sommige rijke burgers vonden het echter beneden hun stand om samen met die grote groep een request te tekenen. In de terminologie van Slicher van Bath: rangstand I wilde zich

|pag. 12|

niet op één lijn stellen met rangstand IIB, wat voor die dagen niets bij zonders was. De Jong meldt dat Van der Capellen hen toen een apart adres liet tekenen, wat suggereert dat er ook een adres moet zijn geweest van die grote groep burgers. Ik heb daar geen aanwijzingen voor gevonden.
Wel voor het request van de rijken.11 [11. Nieuw Nederlands Jaarboek 1782 pp. 408-411.]) Op 28 maart dienden de fabrikanten kooplieden en factoors een verzoekschrift in bij de magistraat tot erkenning van de Verenigde Staten. Hun argumenten waren vooral economisch: de door de oorlog met Engeland ontwrichte commercie kon weer worden hersteld door een handelsverdrag met de V.S. dat natuurlijk samen zou moeten gaan met erkenning. Ook de meente zette zich voor deze zaak in. Op 5 april maakte zij de toestemming van verdere consenten(belastingen) afhankelijk van de drie, onderhand befaamde punten drostendienst, readmissie en overstemming én erkenning van de V.S.12 [12. resoluties R & M 5 april 1782.]) Omdat de voorjaarslanddag aan de gang was, wilden de meenslieden dat er spijkers met koppen geslagen zouden worden: op 10 en 13 april herhaalden ze hun eisen en sanctie. De burgemeesters, die hun handen vrij wilden houden, antwoordden niet meer maar ontbonden de vergadering van R&M.[zie noot 13]) Uiteindelijk hadden de diverse acties succes; op 15 april erkenden de Staten van Overijssel de V.S. en verklaarden zich bereid tot het sluiten van een handelsverdrag. Hiermee behaalde Van der Capellen zijn tweede succes. Door deze gang van zaken begon men in stadhouderlijke kring te begrijpen dat er krachten los kwamen die niet makkelijk in de hand te houden zouden zijn. Willem V schreef aan Rouse:”…het gaat hoe langer hoe wilder en met de gezworen gemeente te Deventer en Zwolle is niet meer huis te houden; zoo godt ons lieve vaderlandt niet redt, zijn wij verloren.”13 [13. correspondentie Rouse 16 april 1782.]) Rouse schreef terug: “’t is een stroom daar bijna niet tegen op te tornen is.”14 [14. correspondentie Rouse 20 april 1782.])
     Van der Capellen was een tegenstander van het gildensysteem. Hij vond het een rem op de economische ontwikkeling. Toch werkte hij samen met de Zwolse gilden, omdat die een belangrijke positie in de stad innamen en bereid bleken zich voor de patriotse zaak in te zetten. Met enige overdrijving kan men zeggen dat de Zwolse gilden een revolutionaire traditie hadden. In het begin van de vijftiende eeuw vestigden zij een revolution bewind dat in 1416 tijdens de beruchte lucienacht in bloed gesmoord werd. De achttiende-eeuwse gildenactie begon en eindigde minder radicaal.
Op 30 september 1782 zonden de gilden de magistraat een verzoekschrift, waarin de drie bekende punten in zijn aandacht werden aanbevolen.15 [15. Nieuw Nederlandsch Jaarboek 1782 pp. 1265-1268.])

|pag. 13|

Het stuk droeg meer dan tweeduizend handtekeningen, voor het merendeel van gildeleden, maar ook wel van andere ingezetenen. De meente ontving een afschrift van het request met een interessant begeleidend schrijven.
Daarin verklaarden de ondertekenaars namelijk dat zij de meenslieden als volksvertegenwoordigers beschouwden: “…daar Uw Edel achtbare… de stem der Burgerij als derzelver representanten uitbrengen.” In de vergadering van R&M ondersteunde de meente de gildenactie.16 [16. resoluties R & M 30 september 1782.]) We mogen wel aannemen dat dit van te voren met de gilden en Van der Capellen wasafgesproken.
     De najaarszitting van de landdag vond in Zwolle plaats.17 [17. op deze zitting vond de readmissie plaats. De Jong pp. 482-500.]) Het hete hangijzer was de readmissie van Van der Capellen. Tot aan deze landdag was de Zwolse deputatie de enige geweest die onomwonden wedertoelating eiste. Kampen en Deventer deden dat slechts, zijdelings door alleen aan te dringen op afschaffing van de drostendiensten. De volksbeweging die Van der Capellen steunde was echter zo krachtig geworden, dat Kampen en Deventer zich bij Zwolle aansloten. De roerigheid van de bevolking was zelfs van dien aard, dat Van der Capellen ongeregeldheden vreesde. Hij achtte steun van het proletariaat niet wenselijk. Het was niet per ongeluk dat de requesten niet aan het zakkendragersgilde ter ondertekening werden aangeboden. Om de rust te bevorderen verliet Van der Capellen zijn huis in de Bloemendalstraat zo min mogelijk. De volksbeweging verontrustte vanzelfsprekend vooral de Ridderschap. Bevatte het rijmpje dat overal opgeplakt was geen verkapte bedreiging?
“Capellen moet groot
De drostendiensten moeten dood
De Ridderschap zal ’t concluderen
Of den duivel zal ’t haar leren.”
Drost Van Heiden Hompesch vond de zaak zo explosief, dat hij de stadhouder wilde vragen het Zwolse garnizoen gereed te houden. Anderen wisten hem daar ternauwernood van af te brengen.
     De landdag begon op 22 oktober. Al spoedig raakten de drie steden slaags met de Ridderschap over de drie bekende punten; readmissie, drostendiensten en overstemming. Het allerbelangrijkste voor de Ridderschap was om op dat laatste punt niet toe te geven, want overstemming door drie steden en één ridder zou betekenen dat de Ridderschap volledig afhankelijk van de steden was. Men zou kunnen denken dat zolang Van der Capellen niet in de Ridderschap zat, er geen gevaar bestond dat een ridder

|pag. 14|

met de steden meestemde, maar dat is onjuist. Een andere dissident had Van der Capellens plaats ingenomen: baron A.W. van Pallandt, de drost van IJsselmuiden. De overstemmingskwestie hing als het zwaard van Damocles boven het hoofd van de Ridderschap. De druk van de steden was dermate sterk geworden dat de ridders beter gedeeltelijk konden toegeven dan langer wachten met het risico dat alles verloren zou zijn. Zij kozen voor Van der Capellen om (nog) niet te hoeven toegeven op het punt van de drostendiensten en vooral de overstemming.
Vele ridders wilden geen getuige zijn van hun nederlaag en vertrokken voor Van der Capellen op 1 november de vergaderzaal werd binnengevoerd. “Vivat Capellen” klonk het in de Zwolse straten. De stad vierde feest vanwege de overwinning van de burgerbaron.
     Het woelige jaar werd passend afgesloten door de meente. Op 7 november verklaarde zij de drostendiensten voor afgeschaft.18 [18. resoluties R & M. 1782 7 november.]) Dit besluit is vooral interessant omdat de meente de drostendiensten helemaal niet kòn afschaffen. Zoals eerder vermeld had zij niet de bevoegdheid zelfstandig besluiten te nemen. Voor de drostendiensten betekende haar verklaring dan ook niets, Wel werd zo het begin gemaakt met een serie pogingen om onder het juk van de magistraat uit te komen.

2.3 patxiotse organisaties en beginnende radicalisering

Op 1 december 1782 benoemden de patriotten in Deventer een Burgercommissie.19 [19. oprichting burgercommissie Zwolle: De Jong pp. 530-540.]) Deze commissie bestond uit een aantal door de burgerij gekozen gecommitteerden, die tot taak hadden op te treden als woord- en vooral penvoerders van de burgers. Zij moesten verzoekschriften aan de overheden opstellen, die dan getekend werden door ieder die er mee instemde.
De leden waren benoemd bij Acte van Qualificatie, waarin onder meer was vastgelegd dat, als zij vanwege hun politieke activiteiten in moeilijkheden kwamen, de ondertekenaars van de acte hen met goed en bloed zouden bijstaan. Van der Capellen was niet de ontwerper van deze puur patriotse instelling, maar toen hij ervan hoorde ontstak hij in groot enthousiasme. Het leek dé oplossing voor zijn “psychisch dualisme”: zonder afschaffing van de oude regenteninstellingen kon de volkssoevereiniteit vorm krijgen in burgercommissies. Hij bewerkte dat de gecommitteerden uit Deventer een brief schreven naar Zwolle en Kampen met de oproep om ook daar dergelijke commissies in te stellen. Van der Capellen

|pag. 15|

kende de verhoudingen in Zwolle goed genoeg om te weten, dat hij daar de oprichting via de gilden moest laten lopen. Niemand kon zich makkelijk verzetten tegen iets waar de gilden achter stonden, Achteraf schreef hij daar over: “Hoezeer ik de gilden nadelig voor de industrie rekene, zo zijn deselven ons van de grootste dienst geweest in onze onderneming.” (de oprichting van de burgercommissrie. P.L.)20 [20. Van der Meulen, Brieven Capellen 9 februari 1783.] 15 januari kwamen de voorzitters van de Zwolse gilden bijeen om over de brief te spreken. Hun conclusie was positief. Op 25 januari 1783 werd de Zwolse Burgercommissie opgericht. Twintig van de tweeëntwintig gilden en vele burgers tekenden de Acte van Qualificatie, die opgesteld was door procureur Salomon van Deventer. De commissie bestond uit: zeven vertegenwoordigers van de gilden en zeven particulieren. (zie bijlage I)
In de Acte van Qualificatie was een clausule opgenomen: waarin: de gecommitteerden opdracht kregen te onderzoeken op welke wijze de gildeleden een behoorlijke en bestendige invloed kon worden gegeven.21 [21. Nieuw Nederlandsch Jaarboek 1783 pp. 663-673.]) Daaruit blijkt weer hoe groot het aandeel van de gilden was in de Zwolse patriottenbeweging. De eerst daad van de nieuwe Burgercommissie was bericht van de oprichting naar Deventer sturen. Welke vaderlijke gevoelens Van der Capellen koesterde ten opzichte van de politiek ontwakende burgers blijkt uit hetgeen hij over die brief schreef: “Deze brief is hun eigen werk, letterlijk. In de acte heb ik slechts eenige nodige veranderingen gemaakt.”22 [22. Beaufort, Brieven Capellen 7 februari 1783.]) Burgemeester Rouse was minder vertederd: “Dit alles kondigd
meerder verwarring aan…”23 [23. correspondentie Rouse 19 januari 1783.])
     Op 21 februari trad de Burgercommissie voor het eerst in de openbaarheid. De magistraat ontving een adres met onder andere het verzoek om afschaffing van de militaire jurisdictie. Een veel radicaler stuk ging naar de meente: de Burgercommissie sprak daarin uit dat het recht van recommandatie van de stadhouder met betrekking tot de meente en de magistraat, eenzijdig door de meente moest worden afgeschaft.24 [24. Nieuw Nederlandsch Jaarboek 1783 pp. 688-690.]) Dat was verzoeken om een revolutionaire daad.
Uit de readmissie van Van der Capellen bleek eigenlijk al dat de ridders aan de verliezende hand waren. Zij voerden een achterhoedegevecht. Op de februari-landdag van 1783 leden zij hun volgende nederlaag; de afschaffing van de drostendiensten. De Ridderschap stemde hiermee in op grond van dezelfde tactiek als bij de readmissie; door gedeeltelijk toegeven een principiële beslissing omtrent de overstemming uitstellen.
Dat lukte overigens niet voor lange tijd. In april ontbrandde de strijd

|pag. 16|

over de wijze van concluderen in alle hevigheid, zowel in de Statenvergadering als in de steden.25 [25. resoluties van R & M van de aangegeven data en De Jong pp. 590-593.]) Al in de loop van maart was de spanning tussen magistraat en meente opgelopen. De meenslieden waren niet tevreden over de inzet van de Zwolse gedeputeerden ten aanzien van de overstemming. De werkelijke botsing vond plaats tijdens de vergadering van R & M van 9 april. Onderwerp was het voorstel van de Ridderschap op de landdag om de overstemmingskwestie te laten regelen door een commissit van ridders en stedelijke afgevaardigden. Mocht deze commissie na zes maanden geen oplossing gevonden hebben, dan zou men de Staten—Generaal om arbitrage verzoeken. De steden neigden tot instemming, maar de meenten waren tegen. Zij wilden niet onderhandelen, omdat alleen overstemming met drie steden en één ridder voor hen accaptabel was. Als wapen gebruikte de meente het budgetrecht. Zij weigerde de consenten en een provinciale lening van driehonderdduizend gulden. In een bewogen vergadering beschuldigde de magistraat de meente ervan de provincie in het verderf te storten door het weigeren van de financiële middelen. De meente speelde dit terug: “…al waarom de meente ook alsdan alle nadeelige consequentien voor de stad en de provincie aan de verantwoordelijkheid van Schepenen en Raden in gerusten gemoede zal overlaten.”26 [26. resoluties R & M 9 april 1783.])
Na een lange dag vergaderen gaf de magistraat gedeeltelijk toe en beloofde het plan van de ridders te zullen afwijzen.
     De volgende dag gebeurde dat inderdaad, met als gevolg dat de kloof in de Staten onoverbrugbaar dreigde te worden. Rouse wist de zaak te sussen met het voorstel om de overstemming voorlopig te laten rusten en het overleg naar october te verplaatsen. Op 12 april vroeg de Zwolse magistraat daarvoor toestemming aan de meente. Formeel hoefde dat niet, maar de meente had de provinciale lening nog in beraad, zodat de burgemeesters haar niet wilden prikkelen. De gemeensmannen gaven hun toestemming. Waarom zij instemden met uitstel van de kwestie, terwijl zij eerst zo onverzettelijk waren, wordt niet duidelijk. Naar mijn mening speelden twee factoren hierbij een rol. Ten eerst had de magistraat toegegeven en verdedigde hij in de Staten het standpunt van de meente.
Dat er nog geen oplossing was, lag alleen aan de Ridderschap, waar de meente geen directe invloed op had. Ten tweede was, als het er werkelijk op aan kwam, de meerderheid van de meente niet echt radicaal. Dat blijkt wel uit de wijze waarop het recommandatierecht werd afgeschaft.
     De jonge Burgercommissie had de meente aangezet tot afschaffing

|pag. 17|

van het recommandatierecht van de stadhouder. Gestimuleerd door deze volkssteun, voelde de voorzitter van de meente, R. Metelerkamp, daar wel wat voor. Deze Metelerkamp was een actief patriot en werkte veel samen met Van der Capellen. In april deed hij een poging om de meente tot de gewenste uitspraak te brengen, maar toen bleek dat de orangistische minderheid steun kreeg van de gematigde middengroep. Slechts in twee van de vier wijken haalde het voorstel een meerderheid. Op 12 augustus, Rouse was afwezig, probeerde Metelerkamp het weer, opnieuw met een negatief resultaat. Daarop nam hij zijn toevlucht tot een list. Op de veertiende augustus, dus slechts twee dagen later, kwam op zijn voorstel onverwacht de vergadering van R & M wederom bijeen. Er waren slechts vierentwintig van de achtenveertig gemeenslieden aanwezig. Metelerkamp constateerde dat stemming per wijk nog geen meerderheid zou opleveren. Tegen alle traditie in liet hij toen per hoofd stemmen, met als het gevolg dat de meente het recht van recommandatie voor afgeschaft verklaarde.
Helemaal zonder precedent was dit vergaande besluit niet: Deventer was a in januari voorgegaan. In Kampen volgde de meente in september.
     Een andere kwestie die op de veertiende aan de orde kwam was de mate van zelfstandigheid van de meente. De meenslieden vroegen de magistraat om hen de leegstaande secretariswoning als vergaderlokaal ter beschikking te stellen. Schepenen en Raden hielden het in advies. Dit verzoek van de meente is te vinden in de resoluties van R & M, 27 [27. resoluties 14 augustus 1783.] maar het besluit over het recommandatierecht zal men er tervergeefs zoeken. Dat was te danken aan het ingrijpen van burgemeester Rouse, die toen in Den Haag verbleef.
Hij was op de hoogte gesteld van de gang van zaken door een brief van de befaamde orangistische gemeensman G.J. Hoekman, bijgenaamd ”de paknaald van Zwolle”28 [28. correspondentie Rouse 19 augustus 1783.]). Aan deze brief is het te danken dat wij weten hoe Metelerkamp een meerderheid organiseerde. Rouse stuurde dat verslag naar de prins en adviseerde hem niet te reageren op het officiële bericht van de Zwolse meente dat zij het recommandatierecht hadden afgeschaft. Het was immers een onwettig besluit. Om die reden zorgde Rouse ervoor dat het ook niet in de resoluties van R & M werd opgenomen.

     In “Aan het volk van Nederland” had van der Capellen uiteengezet hoe geen volk vrij kon zijn zonder dat het gewapend was. In 1783 kwam de door hem gepropageerde burgerbewaping daadwerkelijk op gang. Op vele plaatsen werden oude burgercorpsen hersteld of nieuwe opgericht,

|pag. 18|

soms onder heldhaftige zinspreuken. In Leidschendam deelde het vrijcorps via haar vaandel mede: “Onder Vrijheids Krijgsbanier leeft en sterft de Batavier.” Deventer, dat in patriotse zaken meestal op Zwolle vooruit was, had al sinds maart 1783 een vrijcorps. Vele kleine Overijsselsche steden volgden dit voorbeeld in de zomer, terwijl in Zwolle de voorbereidingen pas in september begonnen. Ondanks zijn afnemende gezondheid meldde Van der Capellen zich als een schutter.29 [29. Van der Meulen, Brieven Capellen 19 september 1783.]) (Hij leed zoveel pijn dat hij opium gebruikte om de nacht door te komen.)
In het najaar richtten de patriotten diverse requesten tot de magistraat om toestemming voor het stichten van een vrijcorps. Rouse hield echter de boot af, omdat hij hoopte te kunnen volstaan met een revisie van het oude burgerregiment.30 [30. correspondentie Rouse 6 december 1783.]) Dit uit de tachtigjarige oorlog stammende relict
voorzag in de wachtdiensten in de stad. De manlijke ingezetenen waren verplicht er dienst te doen. Rouse gaf de voorkeur aan herstel van dit vervallen regiment boven toestemming voor een vrijcorps, omdat het stads bestuur wel invloed had in het burgerregiment, maar niet in een vrijcorps.
Van der Capellen bracht daarop de gilden in stelling.31 [31. Van der Meulen, brieven Capellen 26 november 1783.]) Toen die zich massaal achter het vrijcorps-in-oprichting plaatsten, kon de magistraat niet veel anders meer dan toestemming verlenen. Van der Capellen wilde volop van zijn overwinning genieten. In de verwachting dat de burgemeesters met de ogen van heel Zwolle op zich gericht niet durfden weigeren, wilde hij hen vragen beschermheren te worden van het Genootschap van
Wapenhandel. Hij schreef: “Ik geloove dat de vrienden op het stadhuis in dit geval zouden kijken als een boer die tandpijn heeft.”32 [32. Van der Meulen, Brieven Capellen 4 januari 1784.])
     Van der Capellen werd kolonel van het corps. Hoe enthousiast hij er in politiek opzicht ook van was, in de praktijk viel het hem niet mee.
In een brief klaagde hij: “Er is één van de vier compagniën daar wij niet voor-of achteruit mee kunnen.”33 [33. De Jong p. 673.] Hij wilde blijven tot dat hij de burgerstrijders had voorzien van een goed reglement. Dat deed hij op 19 januari 1784. Vrijcorpsen waren voor hem leerscholen der democratie.
In Zwolle werden de officieren gekozen door de manschappen en konden zij door hen ook weer afgezet worden, wat. toen niet in alle vrijcorpsen het geval was.34 [34. De Jong pp. 674-675.])
     Op 15 december deelden S & R de gemeenslieden mee dat zij geen gebruik mochten maken van de secretariswoning, die zij in augustus als vergaderplaats gevraagd hadden.35 [35. resolutis R & M 15 december 1783.]) S & R voerden aan dat de meente volgens de stads wetten niet apart mocht vergaderen en dat bovendien de woning weer door

|pag. 19|

een secretaris bewoond zou worden. De meente was het daar niet mee eens en beweerde dat zij helemaal niet van plan was om Raad en Meente te scheiden. Dat was een vrij doorzichtige leugen, die de meente vermoedelijk alleen voor de vorm uitte. Hij werd namelijk gevolgd door de aankondiging dat de meente een eigen zegel zou ontwerpen voor haar correspondentie. Rouse had haar het stadszegel geweigerd omdat zij niet gerechtigd was om zelfstandig te corresponderen, Toch gebeurde dat wel, bij voorbeeld met de meentes van Deventer en Kampen.36 [36. correspondentie Rouse 20 februari 1784.]) Vermoedelijk mede uit statusoverwegingen wilden de Zwollenaren een eigen zegel. Ze maakten ook bekend welke tekst er op zou komen: “SIGILLUM TRIBUNORUM PLEBIS CIVTATIS ZWOLLANAE”.37 [37. resoluties R & M 20 januari 1784.]) De meenslieden wilden zich letterlijk als volkstribunen bestempelen. Ik vond in het Zwolse gemeente-archief overigens geen aanwijzingen dat dit inderdaad gemaakt en gebruikt is.
Het twistpunt van de zelfstandigheid van de meente bleef bestaan. Op de vergadering van R & M op 20 januari 1784 verklaarde de magistraat wel degelijk te geloven dat de meente de vergadering wilde splitsen op grond van het feit, dat de meenslieden een keer samengekomen waren in het meentehuis op een tijdstip dat er geen vergadering van R & M was.

Noten hoofdstuk 2

De noten op pag. 19 t/m 21 zijn in de tekst opgenomen als zijnoten.

– Lettinga, P.J. (1981). De Zwolse Patriottenbeweging. (Scriptie M.O.). Geschiedenis, Noordelijke Leergangen, Zwolle.

Category(s): Zwolle
Tags: , ,

Comments are closed.