De geneeskunstbeoefenaren te Kampen. IV. De vroedvrouwen


DE GENEESKUNSTBEOEFENAREN TE KAMPEN.

_______

IV. DE VROEDVROUWEN.

     Ook vroedvrouwen werden te Kampen reeds in de 15e eeuw van stadswege aangesteld en bezoldigd, en de uitoefening der verloskunde werd daar ook van overheidswege geregeld. De eerste bepaling, die mij dienaangaande voorkwam, is van 1471. Met ingang op Paschen 1471 nam de stad drie vroedvrouwen aan, de naam van de eene is onleesbaar gemaakt maar blijkt Alyt te zijn geweest, de beide anderen waren genaamd Elsken Schomakers en Mechtelt Mulerts: „in vorwerdendat sie alle iii tsamen of ij off een van hem onse borgersschen ende jnwoeneresschen dienen sullen in sulken saken, bij dage ende bij nachte, tot allen tyden dair men die begeert, jn pestelencien tiden ende buten pestelencien tyden, al weer de vrouwe oic begauet mit pestelencien, die haer of enich van hem begeerde, wtgesecht Mechtelt voirsz., die sal onuerbonden wesen te gaen totten vrowen die mit pestelencie beuangen is. Des sal Alyt voirsz. jairlix hebben vi h. q. Pasche ende sal waecke vry wesen; Elsken voirsz. sal jairlix hebben vij h. q. Pasche; Mechtelt voirsz. sal jairlix hebben iiij h. q.”
     Daar voor Mechtelt Mulert de bepaling gesteld werd dat ze geene vrouwen met pest besmet zou behoeven bij te staan, zal men bij haar te denken hebben aan eene adelijke dame, die meer uit belangstelling het vak beoefende en daarom ook minder tractement genoot. Zij

|pag. 126|

schijnt niet lang bezig geweest te zijn, want dezelfde hand teekende achter haar naam aan: „Obijt et eius anima requiescat in pace. Amen.”
     Waarschijnlijk in hare plaats werd in 1485 Geertken van Vtrecht aangesteld; ze zou de burgeressen en inwonerschen getrouwelijk dienen „ende sall sich tegens den armen guedertieren maken ende als dat ene guede vrodemoder toebehoert.” Ze zou 14 heeren ponden tractement des jaars hebben.
     In 1487 werd, vermoedelijk in de plaats van Alyt, omdat deze naam doorgehaald is, Hille, Herman Matthys huisvrouw, tot vroedvrouw aangesteld voor 10 jaren, op een loon van 26 currente rijnsche guldens en op voorwaarde: „weert sake Hille voirsz. alsoe onmachtich ofte sieck worde dat sie dyt alsoe nyet doen en konde, toe weten dat sie heel bedliggende bleue, soe sullen desse voirsz. vorwerden en jaeren of wesen.” Zij zou ook waakvrij wezen.1 [1. Foliant I fol. lxvij vso.])
     Hille komt tot 1511 in de rekeningen als vroedvrouw voor, welke, daar het ambtenaarsboek over dit tijdvak ontbreekt en de Resolutiën eerst met 1587 en de Apostillen eerst met 1624 beginnen, over een tijdvak tot 1543 de eenige bron zijn voor onze kennis van het vroedvrouwen-personeel.
     Elscken Schomakers komt tot 1522 in de rekeningen voor, Styne Overdyck van 1511—1522 en Alyt van Amsterdam van 1511—1515; een dezer werd zeker in de plaats van Elscken benoemd. Swane Nagge komt van 1511—1522 voor, Femme Bolle van 1517—1529, Jutte van Hasselt van 1528—1550, Mense Luters van 1529—1542, Cornelia van Putten van 1537—1545.

|pag. 127|

     Omtrent haar vinden we ook in den Ordinarius Antiquus het navolgende opgeteekend, terwijl toen tevens een soort instructie in den Ordinarius werd ingeschreven:

Van den vroemoeders.

     Die vroemoeders alsoe voele als haer in der tyt is, het zij iii, ij offte eene van hem, sullen onsen borgerschen ende inwoenersschen dienen in sulcken saecken bij daege ende bij nachte, tot allen tyden daer men sie begeert, oickmit wat sieckten die vrouwen beuangen weren, aerm ende rijck.
     Anno xvc xliij xxiiien Junij is mit moer Cornelis ouercomen, dat sy als vroemoeder in oiren dienste blijuen sall hent te paesschen naestcomende ende hefft aengenoemen middeler tyt Grietken Bogemakers de neyster, alsoe te leeren, ende onderwysen, dat alle vrouwen oir bedancken sullen, ende wil oir boixken oir mededeelen etc. des sal sy daervoor van de stadt hebben op Paesschen twelff g. corr. Ende mit Grietken voirsz. is voirt ouerdragen soe zy oir tusschen dit ende Paesschen hieromme dikwijle wt oiren huyse sal moeten absenteren, dat men oir daervoor óp Paesschen sall geuen vi golden g. offt vi g. corr. tot guet duncken des rades, des sall sy oir leuen lanck verbonden zijn voir vroemoeder te dienen tot des raidts wederseggen. Ende sall aengaen op Paesschen naestkomende in aller voirwaerden ende manieren als moer Comelis gedient heft ende sall oick moer Cornelis pensie hebben als lx heeren q, op sulcke termijnen als moer Cornelis voirsz. gehadt hefft, met voirwaerden, dat Grietgen voirsz. sall geholden sijn twee offt drie jonge vrouwen het ampt te leeren perfectelicken, buyten der stadt costen. Ende wanneer Grietgen voirsz. dat ampt nyet langer exerceren noch bedienen en kan, sall de stadt oiren trouwen dienst aenzien ende oir

|pag. 128|

olde dagen voer in den Heyligen geest eene proeuene bestellen, sonder argelist.
$$\text {Coram}\begin{cases}
\text{Tyman van den Vene, (zie noot)}\
\text{Egbert ten Boss.}
\end{cases}$$
Noot2 [2. Ordinarius Antiquus fol. 95.]
     Er blijkt daaruit, dat moer Cornelis haar ambt wilde nederleggen, doch dat men in 1543 met haar overeenkwam, dat ze dat nog een jaar zou waarnemen en dat zij gedurende dien tijd een naaister, Grietken Bogemakers, als vroedvrouw zou opleiden, terwijl ze deze ook de geheimen der kunst, die ze in een boekje had opgeteekend, zou mededeelen.
     Grietken Bogemakers zou voor haar tractement van 60 heeren ponden twee of drie Jonge vrouwen tot vroedvrouwen opleiden, terwijl, werd ze oud, de stad haar een plaats in ’t Heiligen geest gasthuis zou geven.
     Den 23en October 1543 werd Grietje Bogemakers reeds definitief aangesteld tot vroedvrouw voor een jaar op 13 heeren ponden ’s jaars en tot 1561 komt ze als zoodanig in de rekening der stad voor,3 [3. Aldaar fol. 95.]) terwijl van 1547 tot 1549 en 1553—1554 ook nog in de rekeningen voorkomt Alyt Bogemaeckers oer suster, terwijl Alydt Soetemans, die van 1550—1553 voorkomt, ook zeker dezelfde persone is.
     Den 14en December 1553 wèrd Jutte Cluppels tot vroedvrouw aangesteld op 13 heeren q, terwijl 26 October 1554 haar tractement tot 10 goudgidden werd verhoogd, en 25 Aug. 1559 wederom haar dienst gecontinueerd.4 [4. Aldaar fol. 95 en 96.]) Ze komt van 1554 tot 1565 in de rekeningen voor.
     Den 7en September 1554 werd Grietje Cremers tot vroedvrouw aangenomen, die tot 1575 als zoodanig in de reke-

|pag. 129|

ningen voorkomt, terwijl bij de continuatie van haren dienst op 16 Juli 1569 haar Salaris op 15 goudgl. werd bepaald.5 [5. Ordinarius Antiquus fol. 96 en 191.])
     Den 9en October 1558 werd Cathrina Rensborch, ook op 10 goudgulden tractement, benoemd en van 1559—1570 komt zij in de rekeningen voor.
     Geertgen Roelofs werd 8 October 1561 tot vroedvrouw aangesteld voor een tijdvak van zes jaren, op 10 goudgl. tractement. Van 1562—1567 en van 1570—1621 komt ze als zoodanig in de rekeningen voor.
     Den 16en Juli 1569 werd Truyken Max aangesteld tot vroedvrouw, onder voorwaarde o.a., „dat sie geholden sal wesen een ander persoon het vroemoeder ampt daernae oyck te leeren, wanneer sie daertoe versocht wordt, sonder eetwas vander Stadt daer voer toe genieten.”6 [6. Aldaar fol. 191.]) Tot 1576 komt zij in de rekeningen voor.
     Maryken Jans van Amsterdam werd 1 September 1575 op 24 heeren pond aangesteld en zij wordt tot 1577 in de rekeningen vermeld.7 [7. Aldaar fol. 191.])
     Den 9en Juli 1577 wordt Lutgart Willems aangesteld tot vroedvrouw: „als dat sy Lutgart tot vroemoedersampt vp hoeren costen sall leren dair sie jaerlicx van der stadt sall genieten vyffthien golden g.” Zij zou dus ook onderwijs in de obstetrie moeten geven.8 [8. Aldaar fol. 191.]) Onder den naam van Lutgart Gysen, zeker haar eigen naam, haar man heette Wyllem Toennys, komt zij van 1578—1602 in de rekeningen voor.9 [9. Aldaar fol. 191.])
     Wab, meester Harichs van Staveren huisvrouw, wordt in

|pag. 130|

Maart 1578 aangesteld voor een jaar op de gewone voorwaarden, „vthgesondert dat sie nyet geholden sal wesen toe gaen in pesthuysen oft by den ghenen die metten pest bevangen sinnen” en op 20 heeren q salaris.10 [10. Ordinarius Antiquus fol. 191.]) In de rekeningen vond ik haar niet, waarschijnlijk is zij dus niet in functie getreden.
     Gecommitteerden van den Raad namen 15 Maart 1579 Marryken Castelleins tot vroemoeder aan op voorwaarde: „dat Marryken op hoere costen het vroemoedersampt sall leren by Gerritgen moeder een jaer lanck geduirende ende daervoir sie jaerlicx van der stadt genieten sall vyfftien golden gl., die eene helftte vp Michaelis naestcomende ende die ander helftte vp paeschen daer nae volgende, en sal haer guitwillick laeten vinden in tocoemenden tyden een ander het ambt tleren.”11 [11. Aldaar.]) Onder den naam Merricken Claess alias Casteleins komt ze van 1579—1582 in de rekeningen voor.
     Benedicta Janss., die van 1581—1588 in de rekeningen voorkomt, werd 4 Febr. 1580 aangesteld 12 [12. Aldaar.]), terwijl Kunne Jacobs, aangesteld 26 Januari 1581, 8 goudgl. ’sjaars zou ontvangen, die 30 Juli van dat jaar tot 15 goudgulden werden verhoogd. Ze komt van 1581—1602 in de rekeningen voor.13 [13. Aldaar fol. 192.])
     Geertruydt Jans, Henrick Schriuers huisvrouw, wordt 11 Januari 1586 op 15 goudgulden tractement aangesteld en 5 Maart 1601 op nieuw aangenomen, terwijl zij van 1586—1614 in de rekeningen voorkomt.14 [14. Aldaar.])

|pag. 131|

     Toen Luytgen Berents, in de rekeningen waarin ze van 1601—1603 voorkomt Luytgen Heyse genoemd, 5 Maart 1601 tot vroedvrouw werd aangesteld stipuleerde men „die olde voerwarden soe wel van den pest als anders dewyle sie nu die ionghste is.” Voor deze scheen dus het bezoeken van kraamvrouwen, met de pest bezocht, weggelegd.15 [15. Ordinarius Antiquus fol. 192.])
     Den 26en Augustus 1602 wordt Catharina Jonckers aangesteld op de oude voorwaarden. Ze komt slechts tot 1604 voor.
     Judith Jacobs, de huisvrouw van Mr. Henrick Vette, werd 16 Januari 1608 aangenomen en fungeerde blijkens de rekeningen tot 1640.
     Derckgen Jacobs, de vrouw van Johan Thyssen, eekmuller, 30 Januari 1608 aangesteld, heette volgens de rekening Dirckgen Malers en komt tot 1628 voor.
     Voor Brunnepe werd 18 Mei 1610 aangesteld Griethe Egberts, de vrouw van Thymen Willems, en was daar van 1610—1625 werkzaam.16 [16. Aldaar fol. 193.])
     Op den 18en April 1621 werd Anneken Henricks tot vroedvrouw benoemd op de oude voorwaarden „waerop zij haeren eedt gedaen heft.” In de rekening komt ze als Anne in de Bomgaert voor 17 [17. Aldaar fol. 97.]) en fungeerde blijkens deze reeds van af 1607.
     Den 24en April 1627 werd, op request van de gezamenlijke vroemoeders, haar jaarlijks tractement van 10 tot 25 goudguldens verhoogd.18 [18. Apostillen fol. 43 recto.])
     Den 14en Mei 1631 werd Hilligen Hermans tot vroedvrouw benoemd op de oude voorwaarden 19 [19. Ordin. Antiq. fol. 97.]). In 1635

|pag. 132|

vertrok ze naar Vollenhove, zeker omdat de praktijk (ze woonde in de Hagen en was dus zeker voor Brunnepe en buitenaf aangesteld) haar niet beviel. Ze verzocht 3 Januari van dat jaar aan schepen en raad om haar ’t loopende jaar tractement en de tien goudgulden voor huishuur toch uit te keeren, waartoe werd besloten 20 [20. Apostillen fol. 54 recto.]). Haar opvolgster was Aeltjen Lubberts, die 31 Januari 1635 tot vroemoeder in de Hagen en Brunnepe werd aangesteld op de vroegere voorwaarden 21 [21. Ordin. Antiq. fol. 97.]).
     In de plaats van Judith Jacobs, die was overleden, werd 8 Januari 1636 aangesteld Heyle Goertsz, en in de plaats van Aeltien Lubberts, mede overleden, voor de Hagen en Brunnepe 14 Augustus 1637 benoemd, Aeltien Herms 22 [22. Aldaar.]).
     Den 15en Februari 1631 werd op haar verzoek Josintgen Jacobs, weduwe van Peter Salembee, in leven predikant op Urk, die te kennen gaf: „dat sye den tyt van 24 jaeren het vroemoederschap op verscheyden plaetsen tot contentement van een ygelicken bedient heft” tot stads vroedvrouw aangesteld op het gewone tractement 23 [23. Aldaar en Apostillen 118 vso.]).
     Den 30en Maart 1641 werd Hase Dirx tot vroemoeder aangesteld 24 [24. Apostillen fol. 34 vso en Ordin. Antiq. fol. 193 vso.]), den 31en December 1643 Mechtelt Coertz 25 [25. Ordin. Antiq. fol. 193 vso.]), den 25en April 1644 Tryntjen Bartholts, huisvrouw van Arend Bruyns, den 21en April 1644 Grietgen Hermsen en 19 October 1647 Femme Roelofs voor de Hagen en Brunnepe 26 [26. Aldaar fol. 36 vso en Ordin. Antiq. fol. 98 en fol. 193 en 194.]).

|pag. 133|

     Naar aanleiding van een verzoekschrift van de gezamenlijke stadsvroedvrouwen werden hare tractementen bij besluit van 14 September 1648 verhoogd van 25 tot 30 goudgulden 27 [27. Apostillen fol. 64 recto.]).
     Den 17en Februari 1651 werd Geertien Willemsz in de plaats van Gretien Herms tot vroedvrouw aangesteld en 6 October 1657 in de plaats van Anna Hendrix, overleden, Margreta Lodewycks 28 [28. Ordin. Antiq. fol. 194.]).
     Toen in 1663 Syntgen moer, zeker Josyntgen Jacobs zooeven vermeld, was overleden, werd Geertruit van der Beek in hare plaats aangesteld, terwijl op een verzoek van Annegien Daniels, om met dezelfde bediening begunstigd te morden, werd besloten dat Schepenen en Raad: „authoriseeren de suppliante om haer als vroedvrouwe te laten gebruicken en in val haer daer in naer behoren compt te draegen, sal dieselve in de naeste voorvallende plaats voor anderen, gerecommandeert worden”29 [29. Apostillen fol 205 vso.]).
     Op een verzoek van zekere Martha Henrix om tot ordinaris stads vroedvrouw aangesteld te worden; „zijnde sy by eenige vrouwen bereits gebruickt en by eenige vroetvrouwen geëxamineert” werd 12 December 1665 besloten: „suppliante wordt gelast haer van het werck der vroemoeders te sullen onthouden tot dat se wettelijk sal sijn geëxamineert ende geadmitteert”30 [30. Aldaar fol. 41 vso.]).
     Den 20en November 1666 werden Maria Martens en zekere Mettien tot stads vroedvrouwen aangenomen in de plaats van de toen overleden Geertien Willems ieder op de helft van het tractement, vroeger door deze genoten.
     Op een verzoek van Teuntjen Ambrosii, besloten Sche-

|pag. 134|

penen en Raden 1 Februari 1696 om het tractement van haar als stads vroedvrouw te verhoogen en te brengen op dat der andere stads vroedvrouwen, nl. 42 Car. gulden 31 [31. Apostillen fol. 50 recto.]), terwijl 16 Januari 1702 de vrouw van Herman Maen tot vroedvrouw werd aangesteld op het Kamper-eiland en de Waarden, op de emolumenten daarvan komende, zonder eenige verdere bezoldiging, en bovendien ook voor Brunnepe eene afzonderlijke vroedvrouw werd aangesteld in de persone van Geertje Potleepels.
     Deze beide bedieningen waren vroeger waargenomen door Jannetje moer.32 [32. Res. Schep. en Raad fol. 76 recto.])
     Grytgen van Huyven, vroedvrouw te Harderwijk, werd 19 December 1712 als zoodanig te Kampen benoemd, terwijl zij zelve en haar man beide de grootburgerschap der stad zouden erlangen en het tractement, behalve 60 Car. gl, zou bestaan in vrijwoning en vrijdom van schoorsteengeld en bovendien 12 Car. gl. voor transportkosten zouden vergoed worden.33 [33. Ibidem fol. 79 verso.])
     In den in 1668 nieuw aangelegden Ordinarius der stad, bevattende de aanstelling van stads ambtenaren, wordt de volgende eed voor de vroedvrouwen gevonden, die in dat jaar schijnt ingeschreven te zijn:

„Vroemoeders”

     Dat ick alle burgerschen en inwoonderschen in saecken het ampt van vroemoeders aengaende, by dage en by nachte sonder onderscheyt van arme ofte rycke en oock in alle sieckten en zelffs pestelentiaele waermede de vrouwen mochten worden bevangen, getrouwelyck sal dienen: soo waer moet mij God Almachtich helpen.”34 [34. Ordinarius fol. 75.])

|pag. 135|

     Den 9en Januari 1719 werd op dezen eed tot vroedvrouw te Brunnepe en op het Kamper-eiland aangesteld Jannegien Arents.35 [35. Ordinarius fol. 75.])
     Door haar overlijden deze bediening zijnde komen te vaceeren, werd in hare plaats 29 Januari 1721 aangesteld Geertjen Jans, weduwe van Peter Rutgers, toenmaals vroedvrouw te Grafhorst, op een tractement van 60 Car. gulden en de stads groote burgerschap.36 [36. Res. van Schepenen en Raad fol. 153 verso.])
     Toen de Gezworene Gemeente den 21en Februari 1722 aan den Raad voorstelde om bij de reeds aangestelde, nog een stads vroedvrouw te benoemen, antwoordde deze: Schepenen en Raden zullen hierop nader reflecteeren.37 [37. Res. Raad en Meente fol. 16 recto.])
     Aan het verzoek schijnt echter voldaan te zijn, want 21 Augustus 1724 werd tot vroedvrouw binnen de stad aangesteld Johanna Smit, huisvrouw van Jacobus Brouwer, op 150 Car. gl. tractement.38 [38. Res. Schepenen en Raad fol. 23 verso.])
     Ten einde te bevorderen, dat er steeds een vroedvrouw in de stad kon geraadpleegd worden, stelde de Gezworene Gemeente 21 Februari 1725 aan den Raad voor: „dat de stadts vroetvrouwen geen nacht buyten de stadt mogten blyven”, waarop de Raad antwoordde: „Fiat, ten sy om erheffelycke redenen met consent van de President.”39 [39. Ibidem fol. 31 recto.])
     Den 21en Februari 1729 stelde de Gezworene Gemeente aan den Magistraat voor: „dat alhier ten spoedigste een bekwame vroed vrouwe mag werden beroepen”, waarop de Magistraat antwoordde: „de Heeren van de Magistraet hebben hiertoe reeds commissie gemaakt en alnog aan

|pag. 136|

dezelve serieus gerecommendeerd om alle nodige voorsorge daeromtrent te draegen.40 [40. Res. Raad en Meente fol. 86 verso.[ref])
     Den 16en September 1729 stelden Schepenen en Raden dan ook tot stads vroedvrouw aan Trijntjen Poelenburg, huisvrouw van Evert Spans, op 150 Car. gl. tractement en de Groot-burgerschap voor Evert Spans.[ref]Res. Schepenen en Raad fol. 89 recto.]
)
     Te Brunnepe stelden Schepen en Raad 24 September 1737 tot stadsvroedvrouw aan Marijtje Goverts Poelenburg, huisvrouw van Jan Alberts Kramer, op het tractement en de emolumenten daartoe staande, zullende zij in Brunnepe moeten blijven wonen 41 [41. Aldaar fol. 66 recto.]), terwijl 7 November 1746 nog tot stads vroedvrouw werd benoemd Hendrikje Wildeboer te Meppel op 150 Car. gl. tractement.42 [42. Ibidem fol. 225 recto.])
     Des ongeacht schijnt er voortdurend behoefte bestaan te hebben aan verloskundige hulp, waarschijnlijk door de groote buitenpraktijk der vroedvrouwen, althans den 10en Januari 1747 stelde de Gezworene gemeente aan den Magistraat voor: „dat er nog een bekwame vroedvrouw mag worden beroepen.” De Magistraat antwoordde hierop: „De heeren van de Magistraet sullen alle devoiren daertoe aanwenden.”43 [43. Res. van Raad en Meente fol. 46 recto.])
     In de plaats van Maria Goverts Poelenburg, naar Blokzijl vertrokken, werd 8 November 1751 tot stads vroedvrouw aangesteld Catharina van Lennep, huisvrouw van Adam Wiebes op 80 Car. gl. tractement 44 [44. Res. Schepenen en Raad fol. 69 recto.]), terwijl 8 November 1758 Johanna Gerrits, huisvrouw van Marten

|pag. 137|

Baeijen, toen vroedvrouw te Gouda, op 150 Car. gl. tractement werd benoemd.45 [45. Res. Schepenen en Raad fol. 172 verso.])
     Toen deze in 1760 naar Arnhem was vertrokken, werd in hare plaats benoemd Catharina van Eijbergen, weduwe van Andreas Weyland, wonende te Amsterdam, op een tractement van 175 Car. gulden, welk tractement 13 Juli 1761 tot 200 Car. gl. werd verhoogd.46 [46. Aldaar fol. 186 recto.])
     Aan Hendrikje Wildeboer werd 17 April 1760 een tractement van 200 Car. gl. toegelegd in plaats van 150 Car. gl., terwijl, toen in 1761 Catharina van Eijbergen te Gouda en Hendrikje Wildeboer te Amsterdam als vroedvrouwen waren benoemd, in hare plaatsen Heinrich Harmsen, wed. van Marten Breslack en Anna de Bruin, weduwe van Pieter Rantlief, tot stads vroedvrouwen werden aangesteld op 174 Car. gl. tractement ieder, welke tractementen 28 April 1763 tot 200 Car. gl. werden verhoogd.47 [47. Ibidem fol. 205 recto. Ordinarius fol. 75.])
     Toen Anna Bruin in 1764 was overleden werd 3 September van dat jaar tot hare opvolgster benoemd Grietje IJsbrands, toen vroedvrouw te Zwartsluis, op 200 Car. gl. tractement, die op haar beurt, na haar in 1771 voorgevallen overlijden, bij besluit van 6 April van dat jaar werd vervangen door Marijtje Jansen, huisvrouw van Gerrit van Goor, die 200 Car. gl. tractement zou ontvangen.48 [48. Ibidem fol. 242 recto en 107 verso. Ordinarius fol. 75.])
     Den 27en November 1779 werd in de plaats van Heinrich Harmsen, die was overleden, toen als huisvrouw van Jan Frederik Hoepfer, tot vroedvrouw aangesteld Trijntje ten Cate, huisvrouw van Luitje van der Veen, op 200 Car. gl. tractement. Den 8 April 1780 verzoekt

|pag. 138|

ze van Schepenen en Raden remboursement van zoodanige penningen als zij tot haar reis naar Kampen en ’t transport harer goederen had verschoten, benevens voor de kosten van haar examen boven de 4 ducatons, haar daarvoor toegestaan, tot een bedrag van f 96—8—7. Haar werd echter door Schepenen en Raad slechts 50 Car. gl. voor reis- en verblijfkosten toegestaan.
     Slechts kort was haar verblijf te Kampen, want reeds 23 November 1780 werd wegens haar overlijden tot stads vroedvrouw aangesteld Cornelia Gerrits Wijnia, huisvrouw van Jan Gerbens te Franeker, op 200 Car. gl. tractement.49 [49. Res. van Schepen en Raad en Ordinarius fol. 75 en 304.])
     Op dienzelfden 23en November 1780 werd door Schepenen en Raden eene nieuwe instructie voor de stadsvroedvrouwen vastgesteld, van den volgenden inhoud:

Instructie

     Waarna deezer Stads Vroedvrouwen zich zullen hebben te gedragen en die zij bij het aanvaarden haarer functie zullen moeten bezweeren.

Art. 1.

     Geene vrouw binnen deeze stad zal vermogen zich te onderwinden de exercitie der Vroedkunde, tenzij deselve daartoe vooraf zal hebben verzocht en bekoomen eene Acte van admissie van de Heeren van de Magistraat.

2.

     En zal geene zodane Acte van admissie aan eenige vrouw worden gegeven tenzij deselve vooraf geëxamineerd en bekwaam geoordeeld is bij deeser stads Doctoren.

3.

     Geene vrouw zal toegelaten worden tot het examen, tenzij deselve reeds vijfentwintig jaaren oud doch niet boven de

|pag. 139|

vijftig zij, bekend staande voir eene vrouw van goeden naam en faam, bekwaamlijk kunnende leezen en schrijven, gezond en sterk van lichaam.

4.

     Eene Vroedvrouw, de kunst elders reeds geoeffend hebbende en zich metter woon naar hier begevende met voorneemen deselve ook hier te oeffenen, zal zulks niet vermogen te doen, zonder voorgaande admissie, die niet zal gegeven worden dan na voorgegaan examen door deeser stads Doctoren als in Art. 2 gezegd is.

5.

     Alle Vroedvrouwen zullen gehouden zijn zich in staat te stellen om een clisteer te kunnen zetten en zich van het gereedschap daartoe dienende moeten voorzien.

6.

     Iedere Vroedvrouw, geroepen bij baarende Vrouwen, zal zich bekwaam en nugteren omtrend deselve gedragen, die niet verbaazen of kleinmoedig maken door praat of gebaarden, veel min toonen alsof zij wilde weggaan naar andere plaatsen, daar zij mogt voorgeven geroepen te zijn, op hoop van hooger loon. Vooral zal zij zich geenzints onderwinden, onder welk voorwendsel ook, den arbeid of verlossing ontijdig te verhaasten, door eenig inwendig of uiterljjk middel, waardoor moeder en kind of een van beide in eenig gevaar zouden kunnen koomen, bij poene van zulks doende, voor de eerste maal zes weeken buiten functie te zullen worden gesteld; voor de tweede maal zes maanden, en voor de derde maal voor altijd.

7.

     Geen Vroedvrouw, zijnde geroepen en tegenwoordig bij eenige vrouw die in barends-nood is, zal mogen gaan van die naar eene andere, maar zij zal eerst moeten helpen

|pag. 140|

verlossen die eerste en ook voorts al het nodige voor Moeder en kind behoorlijk verzorgen, ten waare dat zij vooraf tijdelijk hadde gewaarschouwt dat zij van te vooren was aangenomen door eene andere vrouw, die nu wezentlijk in barendsnood is en die haar nu waarlijk doed opeischen en tot haar roepen en zij ook, alvorens bij die, daar zij tegenwoordig is, bedongen had eene andere in haare plaatse te mogen stellen, in welken geval zij nochtans niet zal mogen van daar vertrekken voor en aleer die andere reeds daar ter plaatse is en voordat zij dezelve ten vollen heeft onderrigt van den bij haar bekenden toestand van zaaken.

8.

     Ingeval van zwaarigheid zal geene Vroedvrouw mogen weigeren of tegenstribbelen dat eene andere vroedvrouw of vroedmeester bij haar worde geroepen, noch dreigen dan te willen henen gaan, en zal de eerste in het werk geroepene Vroedvrouw gehouden zijn aan zoodanige bijgeroepene Vroedvrouw of -meester te geven opregt- en volkomen berigt van alles wat zij weet ter zaake dienende, zonder eenige onwilligheid ofte inhoudendheid.

9.

     En zijn specialijk deeser stads Vroedvrouwen verpligt om in gevallen zulks bij zwangere of baarende vrouwen vereischt word, die van deese stad of Armekamer worden gealimenteerd, hulpe en assistentie te vragen bij den Stads-Lector in de Vroedkunde.

10.

     Indien er door de bij zijnde vrienden of andere vrouwen vermoeden mogte ontstaan, dat de nageboorte niet ten vollen en zuiver verlost was, zo zullen de vroedvrouwen gehouden zijn deselve te vertoonen, en de vrienden zulks

|pag. 141|

requireerende, zo lange te houden, totdat een Doctor of Vroedmeester deselve zal hebben geëxamineerd.

11.

     Geene vroedvrouw zal ook vermogen het gebooren kind op te bakeren of ter ruste te leggen voor en aleer zij aan de vrienden of bijzijnde vrouwen vertoond heeft, dat hetselve is geheel ongekwetst en gaaf over zijn geheele lichaam, of, indien hetselve eenig letsel moge hebben, voor en aleer dat zij hetselve zal hebben aangewezen, opdat buiten verzuim de vereischte zorg daartegen moge gedragen worden, en met naame zal zij gehouden zijn vóór het opbakeren te toonen, dat de Navelstreng wèl is gebonden en bezorgd, zooals de kunst eischt, en daartoe altijd bij zich dragen al wat nodig is.

12.

     Geene vroedvrouw zal in eene onnatuurlijke baaring, daar de vrugt mogt dood zijn of niet, en eenige operatie te doen was, de lichaamen der in arbeid zijnde vrouwen of ook de vrugt mogen forceeren, of eenig Instrument gebruiken. Maar worden ten deesen opzichte vermaand, gelijk ook in alle andere gevallen van praesumtive zwaare verlossingen, om liever in tijds en vroeg de hulpe te vragen van een kundig vroedmeester, opdat deese, in tijds geroepen, zich in staat bevinde om vrouw en kind zekerder te beveiligen dan te laat geroepen, reden zou hebben zich over verzuim der vroedvrouw in dezen te beklagen. Dit alles dan noch met de behoorlijke voorzichtigheid, door op eene zagte wijze de vrienden of omstanders hiervan te verwittigen, zonder aan de baarende vrouw dikwerf nog eene ijdele vreeze aan te jagen.

13.

     Stadsvroedvrouwen zijn gehouden om alle vrouwen in Stad en vrijheid, zonder aansien van persoon, rijke of arme,

|pag. 142|

bij dage of bij nagte (zo zij niet reeds elders bij baarende vrouwen geroepen zijn) op de eerste aanmaaning te helpen, doch zullen zich niet buiten dezer Stads vrijheid mogen begeeven, zonder voorkennis en toestemming der Heeren Burgemeesteren in der tijd, bij eene boete van vijf guldens.

14.

     De Vroedvrouwen zullen verpligt zijn, wanneer bij eenige ongetroude vrouwspersonen, of bij zodanige, welker mannen eenen geruimen tijd van jaar en dag zijn absent geweest, geroepen worden, om deselve in barensnood te adsisteeren, scherpelijk aan zodaanige vrouwspersoonen afvragen die naamen dergeene, van welke zij bevrugt zijn, en na de verlossing, hetzij dat de kinderen voldragen of onvoldragen, levend of dood ter wereld koomen, daarvan aan den Hr. Presiderende Burgemeester in der tijd kennisse geven, bij verbeurte van twintig goudguldens, bij ieder verzuim in deezen te verbeuren, boven en behalven arbitraire correctie ter Schepenen klaringe.

15.

     Stadsvroedvrouwen zullen gehouden zijn zonder wettige verhindering altijd bij te wonen de openbaare lessen, welke de Stads lector in de vroedkunde jaarlijks zal houden en zich hier van niet mogen onttrekken.

16.

     Eindelijk zullen alle vroedvrouwen of vroedmeesters zo de kunst in deeze stad oeffenen, verpligt zijn alle drie maanden, en dus vier maal in het jaar, te weeten: in de eerste week van de maanden April, Julij, October en Januarij, behoorlijk moeten opgeven ter deezer Stads secretarie hoe veele kinderen een ieder van hun in de drie laatste maanden binnen deeze Stad en vrijheid (en anders geene) zal gehaald hebben, op zodanigen voet en maniere,

|pag. 143|

als aan een ieder van hun daar toe voorschriften zullen worden ter hand gesteld.
     En reserveeren zich Schepenen en Raden wel expreslijk, om deeze instructie ten allen tijde te kunnen vermeerderen of veranderen, zo als zij zulks oirbaar zullen vinden.
               Aldus gearresteerd in Senatu den 23 November 1780.
                                                            In fidem,
                                                  J. A. de Mist.50 [50. Ordinarius fol. 302.])
     Bovenstaande instructie werd bezworen op 27 Nov. 1780 door Marijtje Jansen, wed. van Goor, door de vroedvrouw te Brunnepe, Neeltje de Wit, en door Cornelia Wijnia, huisvrouw van G. van de Velde.
     Op diezelfde instructie werden tot vroedvrouwen aangesteld op 8 Augustus 1793 Agnietje Pook, huisvrouw van Claas Rienstra, van Franeker herwaarts beroepen, en 3 Mei 1784 Anna Margaretha van der Vegt tot vroedvrouw te Brunnepe.
     Den 4en Maart 1797 werd de instructie voor de stads vroedvrouwen op de volgende wijze geamplieerd.
                                        Den 4en Maart 1797.
          Tot nadere explicatie en ampliatie van de Instructie
               voor deser stads vroedvrouwen van den 23 Novem-
               ber 1780 is goedgevonden deselve te vermeerderen
               en er bij te arresteeren de navolgende Articulen.

17.

     Stads vroedvrouwen sullen gehouden sijn de swangere of barende vrouwen die van dese stad of Armenkamer worden gealimenteerd, of ook andere behoeftige hunne hulpe en werk niet te verweijgeren maar deselve even als alle andere vrouwen, moeten helpen verlossen en naer den inhoud harer Instructie sorgvuldig behandelen, de oudste van beide sal ten dien einde verpligt sijn de armen, die

|pag. 144|

int Boven- en Cellebroers-Quartieren woonen, de jongste daertegen die int Broeder- en Buiten-Quartieren woonen, des geroepen wordende, te moeten adsisteren en zich hiervan op generhande wijse mogen excuseren, als alleen ingeval zij sig reeds dadelijk bij eene andere baarende vrouw in het werk bevonden, wanneer d’ eene vroedvrouw het alsdan voor de andere sal moeten waernemen, teneinde voorgekomen worde dat geene barende vrouw, om welke reden ook, ongeholpen worde gelaten.

18.

     Also uit hoofde der aenstellinge van stads vroedvrouwen veele lieden zig verbeelden dat haar, als stads-offlcianten een vast tractement genietende, voor haar werk niets behoeft ter beloning gegeven te worden en dit een verkeerd denkbeeld is, daer dese aenstelling alleen de personen na behoorlijk examen bekwaam geoordeeld tot het oeffenen der vroedkunde binnen dese stad met uitsluiting van alle andere qualificeert en hun de opbrengst van voordeel in dit hun beroep het noodig onderhoud sonder ene bijlage van stadswege niet kan verschaffen, sullen de stads vroedvrouwen na het goed volbrengen van hun werk der verlossing, niet alleen zig daervoor nae redelijkheid en zelfs mildelijk mogen laaten beloonen, maer ook, zo zij overtuigd zijn van ’t ordentelijk burgerlijk bestaen der kraamvrouwen, en deszelfs gezin, wanneer die weigeragtig ware haer iets ’t minste voor haer gedanen arbeid toe te leggen van deselve mogen afvorderen ten minsten enen halven daalder of vijftien stuivers eens.
          En is wijders nog goedgevonden ten opzigte van
               de vroedvrouw van Brunnepe te arresteeren
               het navolgende.
     Zij zal zig metter woon in Brunnepe moeten ophouden

|pag. 145|

en alhier in de stad geen vast verblijf hebben of houden, dog wanneer zij binnen den ringmuur der stad tot enig werk wierde geroepen, en daertoe bij dage uit Brunnepe ontboden, verpligt wierd ’s nagts binnen de stad te           verblijven, zal zij, dat werk afgeloopen zijnde, voor de volgende nagten in de stad sig niet verder ophouden, maer zorgen dat zij ter plaetse daer zij beroepen is om te woonen, in Brunnepe naemlijk, tot gerief der Ingeseetenen aldaer, altoos te vinden zijn.
                    Aldus gearresteerd in Senatu op dato ut supra.
                                                                           In fidem,
                                                                 J. J. Sniet, secret.51 [51. Ordinarius fol. 305 recto.])
     In de plaats van Cornelia Wynia werd 10 October 1805 Johanna Hendrica Busser tot stads vroedvrouw aangesteld, die op hare beurt na haren dood bij besluit van 24 Augustus 1807 tot opvolgster had Sara Bakker.
     Den 15en April 1815 stelde men Johanna Kuylman, huisvrouw van Hendrik Zomer Jr., tot stads vroedvrouw aan.52 [52. Ibidem fol. 305 vso.])
     Wat het onderwijs in de Obstetrie betreft, sedert 27 Januari 1780 was een leeraar in de Anatomie, Chirurgie en Obstetrie van stadswege aangesteld in den persoon van den bekenden Dr. M. S. du Pui, terwijl 4 Augustus 1788 in zijne plaats tot stads vroedmeester werd aangesteld Dr. J. W. Heppe en deze 19 Juni 1794 door Dr. P. J. van Manen werd opgevolgd.53 [53. Bedragen IV, blz. 53 en 56-58.])
     Krachtens de instructie voor den Lector Anatomes Chirurgiae en Artis Obstetriciae van 24 Januari 1780, zou deze gehouden zijn de vroedkunst in de stad uit te oefenen

|pag. 146|

en jaarlijks de vroedvrouwen openbare lessen in de obstetrie moeten geven.
     Hij zou als stads vroedmeester moeten optreden zoo dikwijls dit, tot adsistentie eener vroedvrouw, of in zware gevallen ook zonder deze, werd gevraagd.54 [54. Ordinarius fol. 248 recto.])
     Bij de instructie, 19 Juni 1794 door Schepenen en Raad vastgesteld, werd hem o.a. opgelegd:

15.

     „In deeze hoedaanigheid (van Lector Artis Obstetriciae) zal hij mede verplicht zijn tweemaal in de week aan de stads- en andere vroed-vrouwen en derselver leerlingen zoodaanige lessen in de verloskunde te geeven, als hij ’t meest noodig zal oordeelen om deselven tot het behandelen van gewoone en ongewoone gevallen in de daaglijksche practijk in staat te stellen.
     Indien er leerlingen tot vroedmeester zich aanbieden zal hij zijne lessen dusdaanig moeten inrigten dat deselven voor vroedvrouwen en vroedmeesters geschikt zijn.
     En zullen mede deeze lessen mogen worden bijgewoond en aangehoord door alle andere Genees- en Heelmeesters of derzelver leerlingen die zulks mogten verkiezen.

16.

     Als Lector Artis Obstetriciae sal hij verplicht zijn van alle geboorten, na opgaave der vroedvrouwen en van alle verlossingen door hem, aantekeningen te houden, daaruit ieder vierendeel jaars, zulke gevolgen te trekken als ten nutte voor de stad en de verloskunde daaruit af te leiden zijn en van deeze aanteekeningen een afschrift ter stads secretarye te leveren.”
     Daaruit blijkt dat de stad grooten prijs stelde op een behoorlijke opleiding der vroedvrouwen.

N. U.          

– Uitterdijk, J.N. (1886). De geneeskunstbeoefenaren te Kampen. IV. De vroedvrouwen. BtdGvO, 8, 125-146.

Category(s): Kampen

Comments are closed.