Hoofdstuk 4


|pag. 37|

4. Afscheiding als wederkeer

4.1. Inleiding

Na in het voorgaande hoofdstuk de veranderingen in het symbolisch universum te hebben beschreven, zoals die zich voordeden in de Hervormde kerk in de periode voorafgaande aan de Afscheiding, willen we in dit hoofdstuk de situatie in Hasselt na de Afscheiding bezien. Is vanuit de bronnen te constateren dat de Afscheiding in Hasselt inderdaad een wederkeer naar het gereformeerd symbolisch universum inhield?
Na een overzicht willen we achtereenvolgens bezien of het conventikel als basis van de Afscheidingsbeweging is te karakteriseren en of er een leider valt aan te wijzen. Vervolgens bezien we de leer, de organisatorische kerkelijke structuur en enkele andere zaken.
We volgen daarmee de opzet van het voorgaande hoofdstuk.

4.2. Overzicht 1835-1869

In het voorgaande hoofdstuk is al vermeld dat het prilste gegeven dat duidt op een Afscheiding in Hasselt de brief aan de Hervormde kerkeraad van 26 november 1835 is. Of er op dat moment al instituering van een gemeente heeft plaatsgevonden, blijkt niet uit de brief 1 [1. H.A.H., Handelingen kerkeraad, 17 12 1835]). De ondertekening geeft daar evenmin grond voor en de reactie van de Hervormde kerkeraad spreekt van “ondergeteekend door sommige leden der gemeente”.
Uit het feit dat het bekende adres van 21 december 1835 namens de gemeente van Hasselt wordt ondertekend 2 [2. Bosch, Waarheid, 113 v.v.]), valt af te leiden dat er op dat moment wel een geïnstitueerde gemeente bestaat. De gemeente is waarschijnlijk tussen 26 november en 21 december 1835 geïnstitueerd.
Wellicht -maar dat valt niet te bewijzen met de nu beschikbare gegevens- door ds. Brummelkamp die begin december gemeenten in Rouveen en Mastenbroek institueert 3 [3. Pereboom, Scheurmakers, 17]).
Tijdens de erop volgende jaren neemt Hasselt actief deel aan de problemen van de zogenaamde ‘crisis der jeugd’.

|pag. 38|

Daarbij hellen de ambtsdragers van Hasselt herhaaldelijk over naar het standpunt van de latere Kruisgezinden 4 [4. G.A.Z., Handelingen provinciale vergadering, 18 11 1837 en 18 06 1838; In 1837 ontstaat een breuk met Hoksbergen c.s. De Hasselter ouderling Van Balen deelt daarbij het standpunt van Hoksbergen.
Harm Smit wil nadere overweging.
In 1838 kiest Van Balen naar aanleiding van een discussie over de Utrechtse kerkorde opnieuw voor het standpunt Hoksbergen in dezen. De afgevaardigden van Zalk, Zwolle, Kampen en Hasselt verwerpen deze kerkorde vervolgens. Later in de vergadering is Hasselt ertegen Hoksbergen (die de doop bediende) en Schouwenberg (die de kerkeraad van Zalk bevestigde) te vermanen en stemt Hasselt niet in met een eventuele veroordeling van Hoksbergen en Schouwenberg.]
). Na 1838 is de positie van de kerkeraad moeilijker weer te geven.
De kerkeraad blijft overwegend in het kamp van de hoofdstroom van de Afscheiding 5 [5. Zie bijlage A]) tot er een breuk komt in de gemeente van Hassselt in de tweede helft van 1843 of in het begin van 1844.
Naar de mening van Joosse 6 [6. Joosse, Godts daden, 43-47]) sloot Hasselt zich aanvankelijk aan bij de Kruisgezinden, al vermeldt hij wel de aanwezigheid in 1843 bij de Afgescheidenen. De grote verandering komt volgens Joosse met de komst van ds. Ledeboer in Hasselt in 1846. De gemeente zou sterk onder diens invloed zijn gekomen. Joosse onderbouwt dit met behulp van een voorrede die Ledeboer schreef in een boek van de zoon van H. Smit, K. Smit, en die gedateerd werd met ‘Hasselt 1846’7 [7. Smit, Vrijheid, 1-7]). Joosse meent dat Ledeboer en de gemeente van Hasselt zijn samengegaan en dat Ledeboer vanuit Hasselt werkte. Het staat vast dat Ledeboer invloed op de gemeente van Hasselt heeft gehad. Het Register van Lidmaten van de Christelijk Afgescheiden gemeente vermeldt herhaaldelijk dat leden van de ‘ledeboerianen’ of ‘ledeboersgezinden’ zijn gekomen of daarheen zijn gegaan. Daarnaast wordt de vermelding ‘Kruisgezinden’ in dit register ook gehanteerd.
Met de Ledeboeriaanse gemeenten in Zuidwolde en Avereest blijken eveneens banden vanuit Hasselt te zijn geweest 8 [8. A.G.K.H., Akteboek, 05 04 1856, 28 11 1860; K. Smit vertrekt later naar Avereest.]).
Of Ledeboer vanuit Hasselt heeft gewerkt is ons uit de bronnen niet gebleken. De datering van een voorrede lijkt ons een te beperkte onderbouwing. Het is mogelijk dat Ledeboer in 1843 in Hasselt is geweest en dat hij in die tijd een deel van de gemeente van de rest heeft vervreemd. Dat zou een verband tussen Ledeboer en de breuk in de gemeente van eind 1843/begin 1844 veronderstellen. De handelingen van de provinciale vergaderingen van Overijssel geven aan dat de breuk plaatsvond tussen 4 juli 1843 en 20 juni 1844 9 [9. We verwijzen naar G.A.Z., Handelingen provinciale vergadering Gelderland en Overijssel, 29 04 1842, 11 04 1843, 04 07 1843, 20 06 1844, 18 07 1844, 10 12 1844.]).
Toch blijft het opmerkelijk dat Ledeboer nergens in de bronnen van de provinciale vergaderingen wordt genoemd. Zeker omdat enkele predikanten voor hun bevestiging in het ambt als student in Hasselt hebben gewerkt. Tot november 1842 was de gemeente gediend door student K.J. van Goor die dan oefenaar in Staphorst wordt 10 [10. Wesseling, Afscheiding, 237]). Daarna moet H. Diemer

|pag. 39|

als student en oefenaar in Hasselt hebben gewerkt. Op 7 juli 1844 gaat ook deze naar Staphorst om daar net als Van Goor eerst als oefenaar en later als predikant te arbeiden.
Er is dus in die tijd in de gemeente een splitsing geweest tussen een groep die zich al eerder op de lijn van Hoksbergen en Schouwenberg stelde en een kleine groep die in de hoofdstroom van de Afscheiding wil blijVen.
De kwestie komt nadrukkelijk aan de orde op de Provinciale Vergadering van Gelderland en Overijssel van 20 juni 1844.
H. Diemer, die door de gemeente van Hasselt als leraar beroepen was, verklaart dat de opzieners der gemeente zich formeel hebben afgescheurd van de overige opzieners en leraars en gemeenten van de provincie Overijssel. Hij zelf is verlaten en vaarwel gezegd “omdat hij het met de Leeraars hield”. De kerkeraad gaat voort met lasteren, aldus Diemer, alhoewel er enkele leden zijn die het optreden van de kerkeraad afkeuren. De vergadering beslist vervolgens dat de kerkeraad van Hasselt afgezet moet worden. Degenen die de kerkeraad niet volgen, komen onder de hoede van ds. Van Gijssel van Rouveen 11 [11. G.A.Z., Handelingen provinciale vergadering Gelderland/Overijssel, 20 06 1844]). De predikanten uit de regio zullen van tijd tot tijd in Hasselt voorgaan 12 [12. G.A.Z., Handelingen prov. verg. Gelderland/Overijssel, 18 07 1844]). In december 1844 blijkt deze groep gemeenteleden zich zo georganiseerd te hebben, dat er weer kerkelijk leven vorm heeft gekregen. Met bewilliging van de Provinciale Vergadering zullen B. Roozeboom en L. Smit de catechese verzorgen, J. Kiefte zal de armgelden verzorgen en L. Smit de kerkgelden 13 [13. G.A.Z., Handelingen prov. verg. Gelderland/Overijssel, 10 12 1844]).
Vanuit deze groep ontstaat op 23 januari 1846 een door ds. Van Gijssel geïnstitueerde gemeente 14 [14. A.G.K.H., Akteboek, aanhef]. Vanaf dat moment bestaan er twee afgescheiden gemeenten in Hasselt naast elkaar.
Bij de Kruisgezinde groep wordt K. Smit een der meest vooraanstaanden. Uit zijn boekwerk krijgen we enige indruk van de verschilpunten. In een voorrede van hemzelf lezen we “Ja, in welke wegen ik mede ben afgehoereerd (hoewel de handelingen van nieuwigheden, Utrechtsche kerkorde, dwalingen over het Zaligmakend Geloof, Regtvaardigmaking, over den Doop, het afleggen van het ambtsgewaad enz. afkeurende) door evenwel onder dat genootschap te blijven, mijne stemme in het openbaar te doen hooren, plaatse te

|pag. 40|

beklimmen die mij niet geoorloofd was, niet betaamde, tot ergernis der opregten, tot bezondiging van mij zelven voor den Heere, die niet gehandeld heeft naar mijne zonden, die mij verpletterd konde hebben voor de schare, maar die in Zijne langmoedigheid mij gedragen heeft niet alleen, maar genadelijk en goedertierenlijk believen uit te leiden tot dezen ennvoudigen weg der Waarheid voor den Heere. En daarom dan Geliefden, Volk des Heeren, Leeraren (zoo velen in waarheid mogten geroepen zijn) en Gemeenten die het tot nog toe in die wegen kunt uithouden, onder die vleugelen des Satans tegen den Heere, sommige meer rustig andere meer bezwaard, en dat onder de roepstemmen van Gods oordelen, zonder evenwel schaamrood te worden….”15 [15. Smit, vrijheid, voorrede]). Heel duidelijk noemt Smit hier de kwesties die de Kruisgezinden tot een aparte opstelling brachten.
Binnen de Christelijk Afgescheiden gemeente blijven veel moeiten. Vooral de onderlinge verhoudingen zijn een bron van twist. Persoonlijke vetes, roddelen, wantrouwen en dergelijke komen herhaaldelijk in de kerkeraadsnotulen naar voren. Tussen de Christelijk Afgescheidenen en de Kruisgezinden is veel wisseling van leden 16 [16. A.G.K.H., Register van lidmaten]. Vanaf 1856 beginnen kleine groepjes zich bij de Christelijk Afgescheidenen te voegen en daarmee de Hervormden of Kruisgezinden te verlaten 17 [17. A.G.K.H., Register van lidmaten 1856 3 van de Kruisgezinden; 1861 3 van de Hervormden; 1864 4 van de Hervormden]). Zeker na het vertrek van K. Smit groeit het streven naar eenheid binnen de beide Afgescheiden gemeenten. Op 7 september 1863 lezen we in de notulen van de Afgescheidenen “Men is besloten om bij de naaste gelegenheid te beproeven om met de in deze stad aanwezig zijnde Ger. gemeente onder het Kruis te vereenigen”18 [18. A.G.K.H., Akteboek, 07 09 1863]). Het mislukt echter: “Op den avond van den 16 Septemb. l.l. is onze kerkenraad in de vergadering des kerkenraads der Ger. gemeente onder het Kruis ter dezer plaats verschenen teneinde te beproeven of de vereeniging mogelijk ware. Hoewel men wederzijds de scheuring betreurde, was het nogtans onmogelijk de zoo zeer gewenschte vereeniging te treffen dewijl de kerkenr. der gem. onder het Kruis onverzettelijk bleef staroogen op die punten, die de oorzaak zijn geweest hunner ongegronde verwijdering van onze kerk”19 [19. A.G.K.H., Akteboek, 21 09 1863]). De terminologie kan ondanks de schijn van objectiviteit de kruitdamp van de discussie niet verhullen.

|pag. 41|

Het vertrek van K. Smit liet de Kruisgezinde gemeente in een vacuüm achter. Het verloop van gemeenteleden naar de Christelijk Afgescheidenen wordt groter. Daarom wordt in 1865 opnieuw een poging gedaan om tot eenheid te komen.
Het initiatief gaat daarvoor dit keer uit van de Kruisgezinden. Na verschil van mening over het tijdstip van het gesprek en de voorbereiding komt er een gesprek “maar de vergadering beled zijnde liep alles vruchteloos af hoewel er veele gesprekken over de vereeniging werden verwisseld bleef nogtans de kerkenraad onder kruis haar standpunt vasthouden” noteert de notulist van de Christelijk Afgescheidenen 20 [20. A.G.K.H., Akteboek, 11 08 1865; 28 08 1865; 12 09 1865; 29 09 1865]).
Pas in 1867 komt er een duidelijke doorbraak. Een deel van de gemeente onder het Kruis met de ouderlingen E. van het Loo en J. Admiraal en met de kerkmeesters J.O. van der Vegte en H. Holtrust wil zich aansluiten bij de Christelijk Afgescheiden gemeente. In december wordt gezamenlijk met een afvaardiging van de classis een vergadering gehouden onder leiding van ds. Gispen. De kruisgezinde ambtsdragers kunnen in hun ambt blijven bij overkomst naar de Christelijk Afgescheidenen. Vervolgens worden zij in een samenkomst met de gemeente in hun ambt bevestigd 21 [21. A.G.K.H., Akteboek, 17 12 1867]). De oorzaak van deze breuk binnen de kruisgezinde gemeente is gelegen in de kwestie rond ds. Veldman van Zwolle. Tijdens de algemene kerkelijke vergadering van de gemeenten onder het Kruis van 26 juni tot 4 juli 1866 te Zwolle wordt ds. Veldman geschorst. Als enige tekent de Hasselter ouderling E. van ’t Loo hiertegen protest aan. Zijn mede-afgevaardigde -ouderling J. Hulleman- heeft de vergadering door andere oorzaken eerder moeten verlaten. Wanneer Van ’t Loo zijn protest inlevert verklaart de vergadering dit vanwege inhoud en vorm niet ontvankelijk. Van ’t Loo wordt vermaand van zijn zware beschuldiging tegen de vergadering terug te komen. Nadat hij geweigerd heeft, wordt hem zitting in de vergadering ontzegd 22 [22. N.A.V.K., 26 juni tot 4 juli 1866 te Rotterdam. Dat Van het Loo in de kwestie Veldman de zijde van Veldman kiest, is wel te begrijpen. Hij is door Veldman opgeleid. Vergelijk Bos, Kruisdominees, 198, 199, 205]).
Wanneer begin juni 1867 de volgende algemene vergadering te Zwartsluis wordt gehouden, blijkt er een scheuring binnende gemeente van Hasselt te zijn ontstaan. Immers de vergadering krijgt “het berigt der Klass. Overijssel, dat een gedeelte van den Kerkeraad en der Gemeente Hasselt

|pag. 42|

zich van de Geref. Kerk heeft losgescheurd, wordt als kennisgeving aangenomen”23 [23. N.A.V.K., 4 tot 6 juni 1867 te Zwartsluis]). Deze groep voegt zich als beschreven hij de Christelijk Afgescheidenen. Er blijft dan nog een kleine Kruisgezinde gemeente over.
De definitieve vereniging komt pas na de landelijke vereniging van 1869 op de synode van Middelburg. De kerkeraad van de Christelijk Afgescheiden gemeente reageert daar met blijdschap op. Er blijkt nog een overblijfsel van de Kruisgezinden in de stad te zijn. Men neemt contact op met de enige ouderling L. Buit en diens broer diaken E. Buit. Daarbij komt onmiddellijk de problematiek rond de scheuring van 1867 aan de orde. Pas wanneer dat is doorgesproken vindt er vereniging plaats 24 [24. A.G.K.H., Notulenboek, 06 07 1869, 27 07 1869, 30 07 1869]). Slechts een kleine groep houdt zich afzijdig van de vereniging 25 [25. In augustus 1877 komt er opnieuw een groep van Kruisgezinden over, bestaande uit vier gezinnen en enkele alleenstaanden.
Er blijft dus een zelfstandige gemeente na 1869 naast de Christelijk Afgescheiden gemeente.]
). Daarmee zijn vrijwel alle afgescheidenen in Hasselt weer in een kerkelijke gemeenschap opgenomen.
In dit overzicht blijft vooral de situatie in de jaren 1838 tot 1846 moeilijk exact reconstrueerbaar. We menen voldoende gegevens te hebben aangedragen om de stelling dat Hasselt in die periode definitief voor de Kruisgezinden koos te kunnen afwijzen. Zowel Joosse 26 [26. Joosse, Godts daden, 43, 44]) als Poelarends 27 [27. Poelarends, ontstaan Ger. kerk, slotartikel]) verdedigen deze stelling. Poelarends zoekt een verklaring voor het feit dat Hasselt zich in 1842 weer bij de Christelijk Afgescheidenen laat zien in het optreden van student Van Goor en diens achtergrond. Van Goor is volgens Poelarends representant van de Drentse richting. Naar ons oordeel legt Poelarends hier ongeargumenteerd een visie in. Merkwaardig is tevens dat Poelarends stelt dat de gezinnen van L. Smit en B. Rooseboom een jaar na november 1843 richting Kruisgezinden vertrokken, terwijl in het voorgaande overzicht juist wordt aangetoond dat Smit en Rooseboom in december 1844 in ieder geval bij deze groep aanwezig waren.
Zijn opvatting dat de gemeente die in 1846 wordt gesticht uit teruggekeerde Kruisgezinden lijkt ons evenmin juist 28 [28. Poelarends, ontstaan Ger. kerk, slotartikel]).
Naar onze mening is de gemeente in 1846 geherinstitueerd uit de kleinegroep die bij de scheuring van 1843/44 buiten de gemeente was gekomen en contact had gehouden met de Chistelijk Afgescheidenen. Ook Poelarends vermeldt helaas geen bronnen bij zijn vermelding dat ds. Ledeboer in 1845 in de regio Hasselt was gaan arbeiden 29 [29. Poelarends, ontstaan Ger. kerk, slotartikel]).

|pag. 43|

4.3. Conventikel en leider

Voor het behoud van het symbolisch universum achten wij het conventikel en de leider van groot belang, waarbij het oog geopend moet blijven voor de bezwaren die conventikelvorming en leiderschap met zich mee brengen (zie ook 3.3.4.).
In Hasselt is conventikelvorming geweest. Of het conventikel een grote rol bij de Afscheiding heeft gespeeld blijft moeilijk te beantwoorden. We vermoeden dat dit wel het geval is, omdat de namen van de huiseigenaren, waar conventikel werd gehouden, ook voorkomen bij kerkelijke afvaardiging en Hasselt zo aansloot op het landelijke beeld dat conventikels werden omgezet in gemeenten 30 [30. zie bijlage A en Wesseling, Afscheiding, 121; Joosse, Godts daden, 33 en voor de omzetting van conventikels in gemeenten Algra, wonder, 100 v.v.]). De stelling van Mulder dat het bestaan van oefengezelschappen een noodzakelijke voorwaarde is voor het tot stand komen van een Afscheidingsbeweging lijkt voor Hasselt op te gaan 31 [31. zie ook 3.3.4. en Mulder, Revolte, 327]).
De plaats van de leider is moeilijker vast te stellen vanuit de bronnen. Toch lijkt het zeer aannemelijk Harm Smit en later Klaas Smit als leiders aan te wijzen. Zij representeren herhaaldelijk de Afgescheiden gemeente en later de Kruisgezinde gemeente op meerdere vergaderingen 32 [32. zie bijlage A]). Zij waren niet alleen kerkelijk vooraanstaand, maar in maatschappelijk opzicht behoorden zij eveneens tot de aanzienlijken.
Harm Smit 33 [33. Harm Smit, geboren 15 07 1778 te Hasselt, zoon van Klaas Harm Smit, geboren te IJhorst en Egbertje Willems, geboren te Haerst. Gegevens uit: Algemeen alphabetisch register der bevolking]) was al in 1814 ouderling 34 [34. H.A.H., Handelingen kerkeraad, 22 09 1814]). In 1817 blijkt hij provisoor van het Armbestuur 35 [35. H.A.H., Handelingen kerkeraad, 1817]) evenals in 1819 36 [36. G.A.H., Notulen Raad, 12 08 1819]) en 1820 37 [37. G.A.H., Notulen Raad, 09 02 1820]).
Hij blijft dit tot 1833 38 [38. G.A.H., Notulen Raad, 05 04 1833; Harm Smit verzoekt om als provisoor wegens vele jaren dienst uit de post ontslagen te worden. Dit wordt goedgevonden.]). Of het ontslag in dat jaar uit deze functie te maken heeft met een breuk van Smit met de Hervormde gemeente blijft onduidelijk. Leden van het Armbestuur moesten lid van de Hervormde kerk zijn. In de jaren 1821 39 [39. H.A.H., Handelingen kerkeraad, 1821]) tot 1824 40 [40. H.A.H., Handelingen kerkeraad, 1824; Smit treedt dat jaar als ouderling af.]) is Smit weer ouderling bij de Hervormden. Smit behoort bij de notabelen 41 [41. G.A.H., Notulen Raad, 13 12 1820. Bij de dubbeltallen voor notabelen komen de namen van H. Smit en J. van Genne voor.]) en is maatschappelijk actief als brandmeester van de kleine spuit 42 [42. G.A.H., Notulen Raad, 09 09 1826]). Opmerkelijk is de uitslag bij de stemmingen voor kiezers die de leden van de Raad mogen kiezen. Harm Smit krijgt in
1820 46 stemmen
1827 53 stemmen
1836 11 stemmen
1837 29 stemmen
1838 57 stemmen 43 [43. G.A.H., Notulen Raad, respectievelijk 28 02 1820, 11 08 1827, 13 09 1836, 14 09 1837, 14 09 1838]).

|pag. 44|

De daling in 1836 is -zo kort na de Afscheiding- zeer opmerkelijk en lijkt verband met die Afscheiding aan te geven.
Smit bleek goed voor zijn standpunt uit te kunnen komen.
Tijdens de discussies binnen de Afgescheiden kerken in Overijssel blijkt hij verschillende keren het woord gevoerd te hebben. Zo sprak hij bij een discussie over de doop 44 [44. G.A.Z., Hand. Prov. Verg. Gelderland/Overijssel, 18 11 1837]) en de Utrechtse kerkorde 45 [45. G.A.Z., Hand. Prov. Verg. Gelderland/Overijssel, 18 06 1838]). In de jaren daarna is het moeilijk -bij gebrek aan bronnen- zijn rol vast te stellen. Wel is Harm Smit afgevaardigde op de Algemene vergadering van de Kruisgezinde kerken in mei 1852 te Zwartsluis (samen met G.J. Bruining) en in augustus 1854 te Rotterdam 46 [46. N.A.V.K., vergadering 14 en 15 mei 1852 te Zwartsluis en 1 augustus 1854 te Rotterdam]).
Zijn vooraanstaande plaats in de gemeente moet geleidelijk zijn overgenomen door zijn zoon Klaas Smit 47 [47. Klaas Smit, geboren 26 11 1816 te Hasselt, gehuwd met Maria Foekert (geboren 07 02 1816 te Ommen), vijf kinderen, beroep smid. Gegevens: G.A.H., B.R. 1860-1870; Overigens is de beschrijving van Klaas Smit in N.A.V.K. blz. 628 niet correct. Men heeft de geboortedatum van een andere Klaas Smit vermeld, namelijk de blokkenmaker gehuwd met Egberdina Admiraal.]). Zowel kerkelijk als politiek en maatschappelijk is Klaas Smit een duidelijke leider. Hij is een man die zich goed kan uitdrukken en kennis heeft van het maatschappelijk gebeuren. Dat kunnen we concluderen uit zijn in 1846 gepubliceerde boekwerk ‘Iets over vrijheid en scholen, of overweging der beide vrijheids-besluiten van den 5 july 1836 en 9 january 1841, voor een oordeel van een waarheidslievend lezer daargesteld’. Auteur Smit zegt daar van zichzelf dat hij diaken is van de Gereformeerde gemeente in Hasselt 48 [48. uitgave: ’s-Gravenhage 1846]). Zijn schrijfstijl is goed (zie citaat onder 4.2.).
Hij bespreekt de besluiten van 1836 en 1841 uitvoerig per onderdeel. De opbouw van het boekwerk is duidelijk. De voorrede van L.G.C. Ledeboer bewijst de goede contacten van Smit met hem. In 1853 moet Klaas Smit oefenaar zijn geworden 49 [49. Jaarboekje, blz. 22]).
In 1853 blijkt tevens dat Smits eigen opstelling terzake van het onderwijs hem problemen geeft. De Algemene kerkelijke vergadering van Kruisgezinden behandelt een conflict tussen J. Kragt van Zwartsluis en “K. Smit, voorganger te Hasselt”. De klacht is dat Smit zijn kinderen naar de algemene school stuurt. De Algemene vergadering wijst de klacht tegen Smit af. Het is beter kinderen naar de algemene school te sturen als er geen bijzondere is, dan kinderen in hun jeugd langs de straat te laten verwaarlozen 50 [50. N.A.V.K., 202, 203]). In 1857 is Smit zelf present op een bijzondere algemene vergadering. Hij neemt dan in feite de rol van zijn vader als afgevaardigde over 51 [51. Hij is present op de algemene kerkelijke vergaderingen van 1857, 1858 en 1861. zie N.A.V.K., 267, 285, 347]). Omdat hij tevens voorganger is, is zijn plaats belangrijker. Zijn beroep is net als zijn vader smid. Maatschappelijk komt hij verder dan zijn

|pag. 45|

vader. In 1857 wordt hij benoemd tot raadslid 52 [52. G.A.H., Notulen Raad, 31 08 1857]). Maar opperregent van het gecombineerd Hervormd Armbestuur wordt hij niet.
De Hervormde kerkeraad verzet zich tegen een benoeming door de raad van de gemeente, omdat alleen degenen die in volle rechten Hervormd lidmaat zijn in dit bestuur mogen komen. Klaas Smit is niet als lid bekend en komt zelfs -volgend de kerkeraad- in het lidmatenboek niet voor. Bovendien zegt de kerkeraad “dat genoemde Kl. Smit, zelfs al ware hij vroeger lid geweest zich echter met de daad heeft afgescheiden en alzoo opgehouden lidmaat der Hervormde Kerk te zijn”53 [53. H.A.H., Handelingen kerkeraad, 18 09 1857]). De raad van Hasselt besluit daarop Smit niet te benoemen 54 [54. G.A.H., Notulen Raad, 29 09 1857]).
In de raad probeert Klaas Smit de afschaffing van de varkensmarkt op tweede Pinksterdag voor elkaar te krijgen. Vooral het gedrag van de mensen rond deze varkensmarkt was de kerken een doorn in het oog. Op verzoek van de Hervormde kerkeraad was de aan deze markt gekoppelde kermis op tweede Pinksterdag al verboden 55 [55. G.A.H., Notulen Raad, oktober 1852]). Deze nog verderstrekkende poging van Smit mislukt echter 56 [56. G.A.H., Notulen Raad, 14 04 1859 en 24 05 1859]). Opmerkelijk is dat tijdens de raadsvergadering waarin Smit schriftelijk te kennen geeft dat hij bedankt als lid van de raad, tegelijk besloten wordt de kermis weer toe te staan 57 [57. G.A.H., Notulen Raad, 24 04 1863]). Blijkbaar vormde Smit een obstakel op de weg naar herinvoering van de kermis. De reden van Smits bedanken voor het raadslidmaatschap is zijn vertrek in die periode naar Avereest 58 [58. Volgens het bevolkingsregister vertrok Smit op 24 11 1864 naar Avereest. Gegevens: G.A.H., B.R. 1860-1870; Elders treffen we het jaar 1861 aan (jaarboekje, 22). Dit is zeer onaannemelijk omdat Smit nog in de raad zitting had tot april 1863. Vanuit Avereest moet Smit in 1867 zijn vertrokken naar Grand Rapids in Amerika. (N.A.V.K., 628)]). Daarmee verliest de gemeente van Hasselt haar duidelijke leider en komt er ruimte voor hereniging met de Christelijk Afgescheidenen (zie daarvoor 4.2.). Dat Smit daarbij een struikelblok was, is door Bos aangetoond. Wanneer in 1860 binnen de Kruisgezinde kerkengroep wordt gesproken over hereniging met de Christelijk Afgescheidenen worden er door verschillende gemeenten bezwaren aangevoerd op het punt van de vrijheidsaanvrage der Christelijke Afgescheidenen en hun wens om de Kruisgezinde predikanten te herbevestigen. Maar Hasselt (en in mindere mate Zwartsluis) heeft meer noten op de zang. Hasselt met haar voorganger Klaas Smit stelt de volgende eisen: men moet de aangenomen vrijheid herroepen, zich onvoorwaardelijk bij ede verbinden aan de voorvaderlijke leer en wetten; degenen die van onrechtzinnigheid verdacht worden opnieuw examineren; als onrechtzinnig bekend staande professoren -Brummelkamp- afzetten; idem predikanten, die evenals de hedendaagse liberalen op de preekstoel staan te lezen

|pag. 46|

en onbekwaam zijn om te preken, van de kansel weren, en alleen zulke studenten toelaten, van wie men naar de aard der liefde niet anders denken kan dan dat zij de genade deelachtig zijn.
Ook moet het ambtsgewaad verplicht worden gesteld en als titel de naam “gereformeerd” worden aangenomen. De vergadering gaat toch akkoord met verdere samensprekingen met de Christelijk Afgescheidenen 59 [59. Bos, Kruisdominees, 177]). Bos vermeldt dat Smit in die periode in onmin kwam te leven met de Kruisgezinden en naar Avereest vertrok. De vrede werd in 1867 weer getekend en na schuldbelijdenis kreeg Smit zijn acte als voorganger weer terug 60 [60. Bos, Kruisdominees, 165 (voetnoot)]).
Harm Smit en Klaas Smit kunnen als leiders gekwalificeerd worden.

4.4.Herstel van de leer

Het prilste gegeven waarin naar voren komt wat de Hasselter Afgescheidenen veranderd willen zien, is te vinden in de Afcheidingsbrief van 26 november 1835. De daarin genoemde argumenten betreffen vooral de bezwaren tegen het kerkbestuur (zie verder 4.5.). Ook het door ds. Brummelkamp opgestelde ‘Adres ingediend door de Gereformeerden in Overijssel en Gelderland, met een voorrede, en geleidende missive aan Zijne Majesteit den Koning, door A. Brummelkamp, bedienaar des goddelijken Woords’ uit krachtige bezwaren tegen het kerkbestuur. Hasselt ondertekent dit adres van 21 december 1835 samen met een aantal gemeenten uit Overijssel en Gelderland. Als eerste reden voor Afscheiding noemt men dat het Hervormd kerkbestuur in plaats van de Gereformeerde leer te handhaven deze zoekt te ondermijnen.
Als voorbeeld noemt men het nieuwe ondertekeningsforrnulier voor predikanten 61 [61. Bosch, Waarheid, 113 v.v.]). Daarnaast wijst men op de ongelijkheid in het optreden van het kerkbestuur. Men verdraagt de ongereformeerde leraars, maar vervolgt leraars die de Gereformeerde leer voorstaan en verdedigen. Dit punt wordt zeer benadrukt. Binnen de kerken zijn het vooral de predikanten die in hun prediking onderwijs geven aan de gemeenten. Het punt van de leer speelt dus heel sterk bij het toezicht op de predikanten en de wijze waarop zij tot hun ambt kunnen komen.
De ondertekening van dit adres vindt plaats tijdens een vergadering van gemeenten in de provincie Overijssel. Hasselt is

|pag. 47|

daar blijkens de ondertekening aanwezig geweest 62 [62. G.A.Z., Prov. verg. in Overijssel, 21 12 1835. Welke gemeenten present zijn wordt niet vermeld.]).
De Gereformeerde leer komt in de jaren na de Afscheiding onder grote druk te staan. De zogenaamde ‘crisis der jeugd’63 [63. Uitstekend beschreven in Bouwman, crisis]) heeft ook voor Hasselt ingrijpende gevolgen gehad (zie verder 4.2.). Uiteindelijk heeft dit geleid tot een scheuring onder de Afgescheidenen. Het is jammer dat de oorzaken die speciaal in Hasselt speelden niet te achterhalen zijn. De invloed van Harm Smit op dit gebeuren is evenmin precies vast te stellen.
De in 1846 gereïnstitueerde Christelijk Afgescheiden gemeente beroept zich in een ondertekeningsformulier nadrukkelijk op de drie Formulieren van Enigheid (Nederlandse geloofsbelijdenis, Dordtse Leeregels en Heidelbergse Catechismus) die met Gods Woord overeenkomen 64 [64. A.G.K.H., Akteboek, 1846 aanhef]). En bij de ingebruikname van een nieuw notulenboek in 1868 wordt dit nadrukkelijk herhaald 65 [65. A.G.K.H., Notulenboek, 1868 aanhef]).
Daarmee hamert men keer op keer op de vastgelegde inhoud van het gereformeerd symbolisch universum. Een duidelijke terugkeer ten opzichte van bijvoorbeeld het oordeel van het gemeentebestuur in de jaarlijkse vragenlijst van 1834, waar geantwoord wordt op een vraag omtrent de invloed van de predikanten “op de meer verlichte denkwijze der gemeente”. Het gemeentebestuur oordeelt dan “Dezelve zijn bijzonder werkzaam om de Ingezetenen tot godsdienstige en verlichte denkbeelden op te leiden en hunne pogingen in deze zijn niet ongunstig te beschouwen”66 [66. G.A.H., Stadsbrievenboek, vragenlijst 29 04 1834]).
In 1838 wordt de vraag over de invloed van de predikanten opnieuw positief beantwoord. Het gemeentebestuur van Hasselt is tevreden “zijnde het getal der Seperatisten in deze gemeente zeer gering”67 [67. G.A.H., Stadsbrievenboek, vragenlijst 1838]).
Met het vertrek van de Afgescheidenen zijn de problemen binnen de Hervormde kerk van Hasselt niet opgelost. Zo ontstaat er een langdurig conflict tussen predikanten en kerkeraad over preekbeurten op zondagavond als biduur voor de zending. De classis stelt de predikanten in het gelijk en schorst enkele ambtsdragers waaronder K. Galenkamp, een neef van Harm Smit 68 [68. H.A.H., Handelingen kerkeraad 1840-1841]).
De verslagen van de Hervormde kerkeraad vermelden in de jaren 1848 – 1852 eveneens een aantal afscheidingssituaties 69 [69. H.A.H., Handelingen kerkeraad 1848-1852]).
Of deze afscheidingen te maken hebben met problemen binnen de Hervormde gemeente blijft onduidelijk. Binnen deze gemeente berust niet ieder in de ontstane scheuring. Zo beklagen G. van Goor en enige anderen zich in een brief aan de kerkeraad over

|pag. 48|

de verwarring in de gemeente en wekken de kerkeraad op de wezenlijke belangen van de gemeente te behartigen. Zij bevelen ter vervulling van de vacature, die is ontstaan door de emeritering van ds. W.H. van Griethuysen, een zevental predikanten aan die de bestaande scheur kunnen herstellen. De kerkeraad gaat hier niet op in en kandideert enige predikanten 70 [70. H.A.H., Handelingen kerkeraad 18 01 1849]).

4.5. Herstel van de kerkordelijke structuur

Al in de brief van 26 november 1835 werd door de Afgescheidenen in Hasselt hun kerkelijke onderwerping “aan het zoogenaamd Nederlandsch Hervormd kerkbestuur” geweigerd en werd de kerkelijke gemeenschap afgesneden “met allen die dit Bestuur als wettig gezag in de Nederlandsch Hervormde Kerk erkennen en eerbiedigen”71 [71. H.A.H., Handelingen kerkeraad, 17 12 1835]).
Datzelfde treffen we aan in het mede door Hasselt ondertekende adres van 21 december 1835. Daarin wordt de afscheiding “van het in het jaar 1816 opgerigt Hervormd Kerkbestuur en van degenen die zich aan dat Bestuur blijven onderwerpen” bekend gemaakt 72 [72. Bosch, Waarheid, 113, 114]).
Beide elementen treffen we tweemaal aan: afscheiding van de verworden kerk en afscheiding van hen die zich aan de verworden kerk blijven onderwerpen.
Een kerkordelijke samenleving naar de Dordtse Kerkenorde heeft de gemeente van Hasselt zwaar gewogen. Fel heeft men zich verzet tegen de Utrechtse kerkorde 73 [73. G.A.Z., Hand. prov. verg. 18 06 1838]). Zelfs wanneer de predikanten Van Raalte en Brummelkamp de bediening van de sacramenten als pressiemiddel hanteren om weifelende gemeenten over te halen de Utrechtse kerkorde te aanvaarden. Ds. Van Raalte schijnt in Hasselt en Deventer de bediening van de doop van deze aanvaarding afhankelijk te hebben gemaakt. Doch deze gemeenten lieten zich hierdoor niet intimideren en Van Raalte haalde bakzeil en doopte 74 [74. Pereboom, Scheurmakers, 322]). Hasselt wordt gekwalificeerd als “nogal vaak in de oppositie”75 [75. Pereboom, Scheurmakers, 155]). Zeker blijkt dat wanneer kandidaat C.G. de Moen op een provinciale vergadering wordt onderzocht in verband met toelating tot predikant. Hasselt eist dat eerst de Dordtse Kerkenorde wordt ondertekend en daarna pas het verbindingsformulier. Wanneer daaraan niet wordt toegegeven vertrekken de Hasselter afgevaardigden “zonder spreken of groeten” 76 [76. G.A.Z., Prov. verg. Overijssel, 29 04 1842]). Klaas Smit vermeldt in zijn boekwerk dat hij de Utrechtse kerkorde steeds afkeurde 77 [77. K. Smit, Iets over vrijheid, voorrede]). Het vasthouden aan de DKO en het ambtsgewaad van de predikanten wordt de voornaamste

|pag. 49|

reden voor de breuk van Hasselt met het Afgescheiden kerkverband in de winter van 1043/44 78 [78. G.A.Z., Prov. verg. Overijssel, 11 04 1843, 04 07 1843, 20 06 1844]). Ook over de opleiding voor predikanten roerde Hasselt de trom 79 [79. Pereboom, Scheurmakers, 166]). Het is daarom niet nieuw wat Hasselt in 1860 bij de Kruisgezinden naar voren brengt wanneer het gaat om hereniging met de Christelijk Afgescheidenen (zie hiervoor 4.4.).
Opmerkelijk is wel dat de Dordtse Kerkenorde niet expliciet in de ondertekeningsformulieren van de Afgescheidenen wordt vermeld 80 [80. A.G.K.H., Akteboek, aanhef; Notulenboek, aanhef]).

4.6. Herstel op andere punten

4.6.1. Ambtsgewaad

Minder wezenlijke zaken kunnen bij verstoring van het symbolisch universum een zeer wezenlijke rol spelen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de opstelling van Hasselt inzake het ambtsgewaad van predikanten. Door het hameren op de DKO tegenover pogingen de Utrechtse kerkorde in te voeren was Hasselt in de jaren veertig binnen het provinciaal verband in een moeilijke positie gekomen. Wanneer in juli 1843 boven op die problematiek de kwestie van het ambtsgewaad komt, wordt dat de druppel die de emmer doet overlopen. Tijdens die bewuste vergadering benadrukt ds. De Vos het schandelijke en verkeerde van zo’n klederdracht. Hij wordt door Harm Smit van Hasselt in de rede gevallen. Smit wordt vervolgens door anderen gesteund en de praeses kan weinig anders doen dan de stemming over dit stuk te staken. De vergadering zou naar zijn oordeel niet tot een redelijk besluit kunnen komen 81 [81. G.A.Z., Prov. verg. Overijssel, 04 07 1843; ook in Bouwman, Crisis, bijlage IV, zie verder: Pereboom, Scheurmakers, 169, 170, 174]). Deze stellingname van Hasselt sluit nauw aan bij de opvattingen betreffende het ambtsgewaad in de gemeenten van ds. Ledeboer 82 [82. Vergelijk Wisse, Maken de steek]). Dat op dit punt niet van reformatorisch herstel, maar van het conserveren van de achttiendeeeuwse mode sprake is, moge duidelijk zijn 83 [83. Vergelijk Wisse, Maken de steek, 45]). K. Smit maakte er op de al eerder vermelde vergadering van Kruisgezinden in 1860 een zwaar punt van (zie hiervoor 4.4.). Hij is wat dat betreft consequent, want in zijn boekwerk van 1846 noemde hij deze zaak al als afkeurenswaardig 84 [84. Smit, Iets over vrijheid, voorrede; citaat vermeld in 4.2.]). Pas in 1864 heeft de Kruisgezinde gemeente meer succes in deze zaak. Op de algemene vergadering van de Kruisgemeenten in Zwartsluis wordt naar aanleiding van de lastbrieven van Hasselt en Tricht en van een brief van een veertigtal Zwolse gemeenteleden bij meer-

|pag. 50|

derheid van stemmen besloten dat “de Leeraars gedurende hunne ambtsbediening het gewaad dragen”85 [85. N.A.V.K., 393]).

4.6.2. Schoolkeuze

De schoolkeuze lag in Afgescheiden kringen zwaar. Bij de doop van hun kinderen beloofden de ouders dat zij hun kinderen zouden onderwijzen en doen onderwijzen in de leer van de kerk. Dat doen onderwijzen was na de onderwijswet van 1806 niet meer onder kerkelijk toezicht op de scholen mogelijk. In de loop van de jaren veertig begint deze kwestie te spelen 86 [86. Kuiper dateert naar ons oordeel wat beperkt. Wij kiezen voor de jaren veertig en vijftig. Al ligt de spits inderdaad in de jaren vijftig. Vergelijk: Kuiper, Voormannen, 233]). Moest men vasthouden aan de nationale school of moest men komen tot afzonderlijke christelijke scholen? Kuiper schetst het belang van deze discussie en de overgang van deze kwestie van het kerkelijk naar het politiek terrein 87 [87. Kuiper, Voormannen, 232, 233]). In de jaren veertig en vijftig speelt de kwestie nog op kerkelijk terrein. Dat verklaart de klacht van ouderling Kragt van Zwartsluis tegenover voorganger K. Smit van Hasselt. Na behandeling op een classicale vergadering komt de zaak in 1853 op de algemene vergadering van Kruisgezinden.
De algemene vergadering oordeelt het beter te vinden kinderen naar de algemene school te sturen als er geen bijzondere school is.
Het is niet goed de kinderen in hun jeugd langs de straat te laten verwaarlozen 88 [88. N.A.V.K., 202, 203 (zie verder 4.3.)]). Eerder had K. Smit in zijn boekwerk een krachtig pleidooi gevoerd voor kerstening van het onderwijs. Het bestaande onderwijs vergelijkt hij met “eene vergulde noot, die van buiten schoon is, maar van binnen geene kern heeft”89 [89. Smit, Vrijheid]).
Ook de Afgescheiden gemeente van Hasselt wordt nadrukkelijk met deze kwestie geconfronteerd. In juni 1855 worden verschillende bezwaren tegen de verkiezing van A. Doijer tot diaken ingebracht.
Een van de bezwaarden -B. van Balen- vraagt of Doijer als staatsonderwijzer ook diaken kan zijn. Hij wijst daarbij op 2 Corinthiërs VI, 3, 4; XIV, 15, 16 en op zondag 38 van de Heidelbergse Catechismus 90 [90. A.G.K.H., Akteboek, 26 06 1855]). Omdat de kerkeraad geen afdoend antwoord geeft, gaan de bezwaarden naar de classis. Op 9 juli 1855 ontvangt de kerkeraad van Hasselt de classicale uitspraak van 27 juni. De classis is van oordeel dat de schoolwet onbeperkt christelijk onderwijs verbiedt en niet is, zoals de wet behoort te wezen. In de tweede plaats voert de classis aan dat de schoolmeester niet verplicht wordt te onderwijzen tegen de christelijke belijdenis en tegen zijn christelijke overtuiging in.

|pag. 51|

In de derde plaats meent de classis dat meester Doijer zich op school bij het mondeling onderwijs beijvert de waarheden der gereformeerde kerk te doen kennen en dus in zijn betrekking zeer nuttig is. Daarom besluit de classis dat er geen bezwaar is tegen het diakenschap van Doijer, dat de aangehaalde tekst niet op de zaak van Doijer slaat en dat zondag 38 wel spreekt over de verplichting van de kerk en van de christen om scholen op te richten en te onderhouden, doch niet over de thans bestaande publieke scholen 91 [91. A.G.K.H., Akteboek, 09 07 1855]). Met dit toch wat merkwaardige redeneren van de classis gaan de bezwaarden akkoord.

4.6.3. Kermis

We hebben de kermis gekozen als voorbeeld van geïntensiveerd toezicht op het leven van de gemeenteleden na de Afscheiding. Algra plaatst de kermis in een breder geheel en wijst de Afgescheidenen aan als verklaarde tegenstanders van de kermis, al ontstaat er in de negentiende eeuw ook toenemend verzet in rechtzinnig Hervormde kring 92 [92. Algra, Wonder, 30, 31, 32]). Dat beeld is in Hasselt te zien. Veel vermaan gaat uit naar hen die de kermis bezoeken 93 [93. ondermeer A.G.K.H., Akteboek, 15 06 1863 en Notulenboek, 09 06 1870 en 01 06 1874]). Maar ook de Hervormde kerkeraad keert zich tegen de kermis en vindt weerklank bij de gemeenteraad. De kermis op tweede Pinksterdag wordt verboden, aangezien dit onchristelijk is en tot veel zedeloosheid en onheiligheid aanleiding geeft 94 [94. G.A.H., Notulen Raad, oktober 1852; overigens had de Hervormde kerkeraad al in 1817 gevraagd de kermis naar de dinsdag na Pinksteren te verplaatsen (H.A.H., Handelingen kerkeraad, 04 04 1817)]). Het verdergaande voorstel van Smit om de varkensmarkt op tweede Pinksterdag af te schaffen, haalt het zoals we zagen, niet 95 [95. G.A.H., Notulen Raad, 14 04 1859, 24 05 1859 en herhaald 21 01 1860]).
Naast de levensstijl rond de kermis vragen overspel, alcoholmisbruik, ontrouwe kerkgang en catechisatiebezoek en heel veel onderling getwist en geroddel -ook over de ambtsdragers- de aandacht van de Afgescheiden kerkeraad. Duidelijk is dat men nadrukkelijk intensief toezicht houdt op leer en leven van de gemeenteleden in navolging van mensen als Willem Teellinck en bijvoorbeeld de besluiten van de classis Franeker in 1672 96 [96. Algra, Wonder, 25, 26]).

|pag. 52|

Noten bij hoofdstuk 4

Noten op pag. 52 t/m 55 zijn in de tekst opgenomen als zijnoten
 
– Bezemer, L. (1986). Breuk of Wederkeer. Afscheiding in Hasselt (1835-1869) (Scriptie M.O. II.). Geschiedenis, Noordelijke Leergangen, Zwolle.

Category(s): Hasselt
Tags: , ,

Comments are closed.