|pag. 11|
2. Sociaal-economische situatie
2.1. Hasselt in de eerste helft van de negentiende eeuw
2.1.1. Ligging
Van oudsher was Hasselt georiënteerd op verkeer en vervoer.
De ligging aan het Zwarte Water, de nabijgelegen route naar Duitsland (Vecht en Hessenweg) gevoegd bij een verbinding met het westen (over de Zuiderzee) en de situering ten opzichte van de noord-zuid route (Zwolle-Hasselt-Rouveen) waren daar de oorzaak van. Gedurende de zeventiende en achttiende eeuw verslechterde de economische situatie van Hasselt. Zo spreekt de Nederlandse Courant van 1785 van “’t klein vervallen Hasselt” 1 ). Hasselt telde in 1795 1124 inwoners. Het belang van de scheepvaart wordt dan gering geacht 2 ). Aan het einde van de achttiende eeuw worden de plannen om de venen in het noorden van Overijssel te ontsluiten via een kanaal langs Hasselt steeds vaster. In 1809 wordt met het graven van de Dedemsvaart begonnen. In 1827 is de vaart tot aan de Ane voltooid. Zo werd met het verkrijgen van de mogelijkheid om de turf af te voeren tevens de ontsluiting van dit gebied tot stand gebracht. Hierdoor werd de oriëntatie van Hasselt op verkeer en vervoer versterkt 3 ). De verbinding via de Dedemsvaart begon in de Hasselter stadsgracht. De bevolking nam in die periode in aantal toe 4 ).
Bovendien werd de verkeersligging verbeterd door de aanleg van een brug over het Zwarte Water in 1827. Die brug kon echter geen belangrijke rol meer spelen in de noord-zuid verbinding, omdat inmiddels een rechtstreekse wegverbinding Zwolle – Meppel tot stand was gekomen. Door de aanleg van een nieuwe brug over de Vecht was deze route beter. Wel komt er via Zwolle een betere verbinding met het westen, wanneer in 1828 de Zuiderzeestraatweg wordt voltooid. De verbinding met Twente wordt beter met de aanleg van de straatweg Zwolle – Hengelo in de jaren dertig. Meer belang heeft Hasselt bij de aanleg van een puin- en grindweg van Zwolle over Hasselt en Zwartsluis langs de Krieger tot aan de Blokzijlerdijk voorbij Vollenhove. In 1836 wordt de zeewering tussen Zwartsluis en Kuinre
|pag. 12|
(de Vollenhoofse dijken) verbeterd. In 1837 wordt de Mastenbroekerdijk tussen Hasselt en Zwolle verhoogd en verzwaard. Ook de in slechte staat verkerende dijk tussen Hasselt en Zwartsluis wordt in die periode verbeterd.
2.1.2. Werkgelegenheid
Slicher van Bath noemt Hasselt niet agrarisch 5 ). Het grondgebied van Hasselt had een beperkte omvang. Buiten het stedelijk gebied beschikte Hasselt over vrijwel geen grondoppervlak. Men kan niet spreken van agrariërs, wanneer stedelingen wat tuinbouw verrichten of koeien bezitten 6 ). Het betrof dan vaak een neveninkomen 7 ). Wel had Hasselt een zekere marktfunctie voor de landbouw. Dit betrof ondermeer de handel in hooi. Slicher van Bath noemt Hasselt verder een centrum van bestuur, rechtspraak en onderwijs 8 ).
De Hasselter nijverheid maakte in 1751 geen welvarende indruk met vier vuursteden van een ziederij die leeg staan, een Potten- en pannenbakkerij die geruïneerd is, een andere potten- en pannenbakkerij die verbouwd is tot twee woonhuizen, een daling van het aantal smeden van negen (1751) tot twee (1795) en een stilstand in de bevolkingsgroei tussen 1723 en 1795 9 ).
De algemene conclusie van Slicher van Bath is dat in Overijssel in de negentiende eeuw weinig structurele wijziging in landbouw, nijverheid, handel en maatschaptelijke diensten is te constateren voor 1890. De structurele ommekeer plaatst hij voor Overijssel in de achttiende eeuw.
Toch lijkt Hasselt een uitzondering op deze regel. In Hasselt is juist in die achttiende eeuw geringe economische verandering.
Daarentegen biedt de eerste helft van de negentiende eeuw zeker verandering, al is dat in een eerdere studie niet voldoende onderkend 10 ). Om deze verandering te illustreren geven
|pag. 13|
we een overzicht:
1834 11 ) | 1838 12 ) | 1842 | 1871 13 ) | |
olieververij | – | – | 1 | – |
schepkalkbranderij | 1x) | 2 | 2 | 2 |
weverij | – | 1 | 1 | – |
scheepstimmerwerf | 2 | 2xx) | 3 | 3 |
biezen-/blokjesmatterij | 6 | 6 | 12 | 7 |
ijzersmederij | – | 3xxx) | – | – |
broodbakkerij | – | 13xxx) | – | – |
grutterij | – | 2xxxx) | 2 | – |
houtzaagmolen | – | – | – | 1 |
korenmolen | – | 1 | 1 | 1 |
huistimmerwinkel | – | 6 | – | – |
blok-/pomp-/boom-/wieldraaierij | – | 3 | 5 | – |
klompmakerij | – | 3 | 3 | – |
wagenmakerij | – | 1 | 2 | – |
touwslagerij | – | 1xxx) | – | – |
zeiImakerij/taanderij | 1 | 1 | 1 | 3 |
leerlooierij | – | 2xxxx) | 2 | – |
kleermakerswinkel | – | 7 | – | – |
schoenmakerswinkel | – | 8xxxx) | – | – |
kuiperij | – | – | 2 | – |
tabakskerverij | – | – | 1 | – |
verklaring der tekens | x) | met twee ovens | ||
xx) | een in aanleg | |||
xxx) | met veel werk voorhanden | |||
xxxx) | met weinig werk |
Het verslag over 1834 geeft aan dat de zes biezen- of blokjesmatterijen in een betere staat verkeren dan in voorgaande jaren. De scheepstimmerwerven hebben genoeg werk. De schatting van tienduizend jaarlijks doortrekkende arbeiders stijgt in het verslag over 1836 tot tien à twaalfduizend 14
In de jaren veertig loopt dit terug. Het verslag over 1845 klaagt dat er slechts zes à zevenduizend arbeiders passeerden.
In 1847 blijkt dat de prijzen van biezen en blokjesmatten te laag zijn en weinig aftrek vinden. Ook op andere terreinen blijkt dan neergang (ondermeer bij de kalkbranderijen en in de scheepvaartsector) 15 ). Eerst na 1850 ontwikkelt de situatie zich in gunstiger zin.
|pag. 14|
De jaren dertig blijken voor Hasselt in economisch opzicht geen slechte jaren te zijn geweest. In de jaren veertig komt een terugval en vervolgens wordt na 1850 de toestand weer gunstiger. In die periode hebben de scheepswerven en mattenmakerijen druk werk. In 1867 blijkt het aantal biezen- en mattenmakerijen te zijn gestegen tot achttien 16 ). De scheepvaart neemt na 1850 af, al stijgt het getal van de in Hasselt thuiskomende schepen nog tot 1871. Daarna daalt dat aantal 17 ).
Aantal schepen thuishorend in Hasselt | |||
1850 | 72 | Schepen | (3020 ton) |
1855 | 92 | „ | (3884 ton) |
1860 | 119 | „ | (4997 ton) |
1871 | 110 | „ | (van 10 ton en meer) |
1886 | 67 | „ | „ |
1891 | 70 | „ | „ |
1896 | 65 | „ | „ |
1901 | 93 | „ | „ |
1911 | 90 | „ | „ |
1921 | 106 | „ | „ |
1946 | 47 | „ | „ |
De Hasselter middenstand blijkt relatief veel timmerlieden, kleermakers, slagers en bakkers te tellen. Slicher van Bath beschouwt dit als een gevolg van de scheepvaart 18 ). Veel schippers kopen bij het doorvaren van Hasselt in voor de verdere tocht. Dit heeft de middensttand geen economische windeieren gelegd.
2.1.3. Bevolkingsgroei
Slicher van Bath beschouwt bevolkingsgroei als de thermometer van economische fluctuatie 19 ). De sterke stijging van het inwonertal van Hasselt tussen 1830 en 1840 20 ) en de economische groei in die jaren weerspreken deze stelling voor Hasselt niet. Velen vestigen zich dan van elders in deze plaats.
Hieronder bevinden zich verscheidenen die een vooraanstaande rol in de Afgescheiden gemeente zullen vervullen.
Slicher van Bath legt een relatie tussen bevolkingsgroei en godsdienst.
“Opvallend is, dat de Afscheiding haar aanhang heeft gevonden in plaatsen, waar in de eerste helft van de negentiende eeuw al een grote bevolkingsvermeerdering bestond.” Hij constateert vervolgens dat de bevolkingsvermeerdering van ouder datum is dan de Afscheiding en vraagt zich af of de bevolkingsdruk, ontstaan ten gevolge van de bevolkingsvermeerdering, invloed heeft gehad op de Afscheiding 21 ). Elders constateert hij dat in vijf van de zes plaatsen waar in 1849 de Afscheiding grote aanhang had ook sprake was van grote bevolkingsvermeerdering (Stad Ommen, Ambt Ommen, Den Ham, schoutambt Hardenberg en Stad Genemuiden). Hij stelt dan dat de Christelijk Afgescheidenen vooral te vinden zijn in landbouwgebieden, waar grote bevolkingsvermeerdering plaatsvond 22 ). Tot op zekere hoogte gaat deze stelling ook voor Hasselt op. Er is tussen 1795 en 1860 een relatief sterke bevolkingstoename te zien (1795: 1124 inwoners, 1860: 2493 inwoners).
|pag. 15|
De jaren dertig nemen van deze groei ongeveer 30 % voor hun rekening. Een behoorlijke groei wanneer we die vergelijken met de groei in de provincie Overijssel in deze periode:
Hasselt 23 ) | Overijssel 24 | |
1830 | 1423 | 178.895 |
1840 | 1871 | 197.694 |
stijging | ± 30% | ± 10,5% |
Gedurende de eerste helft van de negentiende eeuw vertoont de Hasselter bevolking een duidelijke groei, waarvan de periode rond de Afscheiding een duidelijk voorbeeld is 25 ).
Of uit deze groeicijfers ook de daarop door Slicher van Bath gegronde relatie tussen bevolkingsvermeerdering en Afscheiding voor Hasselt aanvaardbaar wordt, blijft de vraag. Hasselt is minder sterk een landbouwgebied, al werd het stedelijk gebied omringd door een duidelijke agrarische gemeente Zwollerkerspel. In Hasselt zelf was eveneens een aantal boeren woonachtig.
2.1.4. Sociocultureel overzicht
2.1.4.1. Kerkelijk leven
De Hasselter bevolking is in 1834 in godsdienstig opzicht in drie groepen te onderscheiden. Er is een grote Hervormde gemeente met een tweetal predikanten (1834: ds. P.A.J. Moerel en ds. W.H. van Griethuysen). Een vraag uit het verslag over 1834 informeert naar de invloed van de predikanten op de “meer verlichte denkwijze” van de gemeente. De bestuurders der stad noteren dan: “Dezelve zijn bijzonder werkzaam om de Ingezetenen tot godsdienstige en verlichte denkbeelden op te leiden en hunne pogingen in deze zijn niet ongunstig te beschouwen”26 ). Voormeld verslag vertelt dat de kerkgebouwen en torens in goede staat verkeren, maar met de kerkfondsen is het slecht gesteld. Dat leidde tot een voor de predikanten matig tractement. Dat blijkt ondermeer uit een verschil van mening over het betalen van belasting over te slachten beesten in 1820.
De predikanten voerden daarbij teveel op onder de belastingvrije slacht 27 ). In 1823 vragen de predikanten om belastingverlichting.
Ze ontvangen een tractement van zevenhonderd gulden per jaar en maken bezwaar tegen de voor hen te hoge belasting. Ze willen ontheffing van belasting. De gouverneur wijst belastingvermindering af,
|pag. 16|
maar stelt wel een toelage van vijfentwintig gulden ter beschikking.
De Rooms-katholieke pastoor krijgt twintig gulden meer “uithoofde van deszelfs kleinder huisgezin en mindere consumptie”28 ).
Ook wanneer in 1836 het stadsbestuur de belastingtoelage wil afschaffen, protesteert een der predikanten zo hevig, dat het stadsbestuur toezegt de toelage eerst bij volgende predikanten te zullen verminderen 29 ).
Naast deze Hervormde gemeente is er een Rooms-katholieke gemeenschap en een Joodse gemeente. Het bevolkingsregister geeft voor enkele personen ook de Lutherse godsdienst aan. Of dit laatste een vorm van geïnstitutionaliseerd kerkelijk leven opleverde, is vanuit de bronnen niet aan te tonen.
2.1.4.2. Onderwijs
Het verslag over 1834 blijft vaag over het onderwijs. Een tweetal scholen wordt genoemd. De een is een openbare stadsschool, de ander een armenschool, die tevens tot zondagschool dient. Naast dit tweetal wordt een instituut voor “hoger onderwijs” genoemd 30 ).
Iets meer worden we in 1838 gewaar over deze scholen. De onderwijzer van de openbare school wordt bekostigd uit de stadskas, terwijl de schoolbehoeften door de ouders betaald worden. In 1845 komt er een tweede openbare school. De armen- en zondagsschool wordt bekostigd door het stadsbestuur en het Armbestuur. Deze school wordt bezocht door kinderen van behoeftige ouders en verzorgers.
Het instituut voor “hoger onderwijs” is een instelling waar tegen betaling “Jongeheeren en Jonge Jufvrouwen” onderwijs wordt gegeven 31 ).
In 1830 was om een Latijnse school gevraagd door de beide Hervormde predikanten en de stadsgeneesheer 32 ). De oprichting van deze school in 1833 gaf aanleiding tot een rekest van een aantal inwoners aan de Gouverneur. Zij wijzen er op dat deze school het belang van slechts zes mensen dient, terwijl het gewone volk moet betalen 33 ).
2.1.4.3. Sociaal leven
Over het sociale leven zijn weinig directe gegevens te vinden. De bronnen geven vrijwel geen gegevens vanuit de
|pag. 17|
sociaal laagstaande groeperingen. Een enkele keer is er in het brievenboek een inschrijfbriefje op een bouwproject, waaruit iets blijkt van de opleiding die middenstanders en kleine ondernemers genoten hadden. Veel rijkdom blijkt er bij de inwoners zelf niet te zijn. Dat betrof ook de notabelen. Zo moet in 1839 voor een van de raadsleden ontheffing van de eisen worden gevraagd, omdat hij daar niet aan kan voldoen en het anders niet mogelijk is de raad voltallig te krijgen zonder ergens de reglementen te overtreden 34 ).
Landpachters blijken niet op tijd te kunnen betalen 35 ).
De kermis rond Pinksteren leidde vaak tot uitspattingen.
Verschillende keren wordt tegen deze zedeloosheid geageerd door zowel Hervormden als Afgescheidenen 36 ). Binnen de kerken levert dit tuchtgevallen op 37 . Smit -voorman van de Kruisgezinden- dient, tijdens zijn lidmaatschap van de raad, daarover een voorstel in, dat na tweede behandeling wordt verworpen 38 ).
2.2. Hasselt in vergelijking met Nederland
Een vergelijking van Hasselt met Nederland als geheel is in verschillende opzichten hachelijk. De gegevens over het sociaaleconomisch leven in Hasselt zijn schaars. Met voorzichtigheid zal een vergelijking worden gemaakt met enkele landelijke trends op dit gebied. In het voorgaande is enkele keren aan de hand van de gegevens van Slicher van Bath een vergelijking gemaakt met de Provincie Overijssel. In Hasselt is in de eerste helft van de negentiende eeuw sprake van een bevolkingsstijging. Deze stijging is ook landelijk te zien, waarbij onmiddellijk de voeding van deze groeiende bevolking de aandacht krijgt. Door de stijgende vraag naar voedingsmiddelen werden ondermeer investeringen in ontginningen bevorderd 39 ). Hieruit kan de ontginning rond de Dedemsvaart vanuit Hasselt oostwaarts worden verklaard. Dit graven had een aanvang genomen in 1809. In 1827 was de Dedemsvaart tot Ane voltooid.
Het kanaal werd aanvankelijk benut voor de afvoer van afgegraven turf. Nadat het veen was afgegraven, vestigden veel boeren zich in het gebied rond de Dedemsvaart en werd het kanaal benut voor de afvoer van agrarische producten. Omdat het eerste gedeelte van het ka-
|pag. 18|
naal werd gevormd door de stadsgracht van Hasselt, legde dit het stadje geen windeieren.
De bevolkingsstijging zorgde ook voor overaanbod van arbeidskrachten.
Vooral op het platteland 40 ). De gevolgen hiervan werden vaak ingeperkt door het zoeken naar additioneel inkomen. Dit komt ook in Hasselt voor 41 ). Het einde van de economische depressie na 1820 42 ) weerspiegelt zich in een opleving van het economisch leven in Hasselt.
Dit gaat zowel landelijk als plaatselijk gepaard met een sterkere bevolkingsaanwas in die periode 43 ).
Op landelijk niveau toont de agrarische sector een behoorlijke ontplooiing. In de jaren dertig wist de groei van deze sector het voedselprobleem van een toenemende bevolking op te vangen 44 ). De versterking van deze sector had eveneens voor Hasselt gevolgen. De stad heeft altijd een zekere marktfunctie op agrarisch gebied gehad. In 1842 werd in de stadswaag ruim 19.000 pond boter en 225.000 pond hooi gewogen. Daarbij werd aangetekend dat de ongewogen, maar wel in de stad verkochte hoeveelheid, meer dan het dubbele hiervan bedroeg 45 ).
Aan het eind van de jaren veertig stagneert de economische bloei en pas na 1850 is een opwaartse beweging te zien. Veel initiatieven worden niet ontplooid. Het enige bedrijf dat in die tijd is gesticht en zich redelijk ontplooid heeft, is een kuiperij annex duigenkloverij (rond 1850). Daartegenover staat de opheffing van een calicotweverij in 1860, waar in 1858 nog achttien mensen werk vonden. Een eigen stoombootdienst wordt niet opgericht, veel industrie is er niet.
In 1850 worden 48 fabrieksarbeiders genoemd en 146 ambachtslieden.
Over het algemeen bleef men de traditionele wegen gaan.
De sociale omstandigheden waren in Nederland weinig florissant.
Rond 1850 kan op landelijk niveau ongeveer 4-7% van de stadsbevolking tot de gegoeden worden gerekend, een kwart of een derde tot de middengroepen en 60-70% tot de onderste lagen van de samenleving 46 ).
Voor Hasselt zijn hieromtrent weinig gegevens te melden. Voor 1808 meldt Schmidt 3% wet een vermogen tussen 500 en 1000 gulden en 1,5% met een vermogen boven de 1000 gulden 47 ).
Veel onvrede blijkt niet. Wel is in 1836 inkwartiering van soldaten nodig om de orde onder de aan de dijk werkende arbeiders te handhaven 48 ).
|pag. 19|
Daarnaast valt te wijzen op het al eerder genoemde rekest. De eerste ondertekenaar -K. Galenkamp— kan echter niet tot de minste stand gerekend worden. In de jaren vijftig treffen we hem aan als lid van de raad 49 ).
Echt ingrijpende veranderingen toont Hasselt in de eerste helft van de negentiende eeuw op sociaal-economisch gebied niet.
|pag. 20|
Noten bij hoofdstuk 2
Noten op pag. 20 t/m 23 zijn in de tekst opgenomen als zijnoten.
– Bezemer, L. (1986). Breuk of Wederkeer. Afscheiding in Hasselt (1835-1869) (Scriptie M.O. II.). Geschiedenis, Noordelijke Leergangen, Zwolle.