Hoofdstuk 5. De gebeurtenissen van 1706 tot 1750


     5.0 DE GEBEURTENISSEN VAN 1706 TOT 1750

In, de inleiding merkte ik op, dat mij bij een verkennend vooronderzoek opviel dat er in de eerste helft van de achttiende eeuw sprake was van een opvallend aantal vermeldingen van sociale onrust. In onderstaand hoofdstuk wil ik die gebeurtenissen in beeld brengen om vervolgens te beoordelen of er een relatie bestond tussen deze vormen onrust en de Plooierij-beweging.

     5.1 ‘De gecommitteerden boven, de burgemeesters onder’.

In de jaren 1706-1710 lijken de burgers tevreden met de door de Plooierijen bereikte resultaten en verschuiving van de macht; immers er waren enkele veranderingen op het gebied van de controle van de stadsrekeningen en de magistraatskeur bereikt en tevens had een aantal de burgerij-welgevallige regenten posities in de Meente en Magistraat ingenomen. Een eerste bewijs van een gewijzigde houding van de stadsbevolking kunnen we waarnemen als het stadsbestuur besluit tot het vervangen van de brug voor de Oosterpoort door een vaste aardenwal. Tijdens de Plooierijen waren de poorters dermate tegen dit voornemen geweest, dat zij het als eerste punt op hun lijst met bezwaren opvoerden doch nu lieten zij het stadsbestuur, zonder dat er protesten bekend zijn, dit plan uitvoeren; mogelijkerwijs kon het zelfs hun goedkeuring wegdragen.1 [1. Kronyk 464. Noch in de kroniek, noch in memoriaal (O.A.S. inv. 8) wordt melding van protest gemaakt.]
Er is wel een resolutie bekend uit 1710 welke enige relatie zou kunnen hebben met dit plan om de verdedigbare staat van de stad aan te tasten. Bedoelde resolutie werd door het stadsbestuur uitgevaardigd tegen ‘de lieden die bomen op de wal beschadigden’. Het stadsbestuur had namelijk op de stadswallen voetpaden aangelegd en met twee rijen iepe- en lindebomen verfraaid. Nu waren er ‘brooddroncken lieden die bij nacht en ontij’ het in hun hoofd haalden om deze fraaie aanplant te beschadigen.2 [2. O.A.S. inv. 8 fol. 178.] Was dit beschadigen alleen baldadig en vernielzuchtig gedrag of was het een afkeurende reactie van verschillende burgers die politiek anders geïntentioneerd waren? De magistraat nam overigens geen halve maatregelen tegen deze vernielzuchtige lieden: er werd een fikse geldboete verordonneerd; de naam van de aanbrenger van een vernieler werd geheimgehouden en het achterhouden van dergelijke kennis werd eveneens bestraft.3 [3. Ibid.]
Toch lijkt het aannemelijker dat het optreden tegen deze ‘kwaadgeintentioneerde’ lieden zijn noodzaak vond in een andere oorzaak. De laatste decennia van de zeventiende eeuw en de eerste helft van de achttiende eeuw kende Steenwijk een sterke bevolkingsaanwas. Deze demografische groei, door de komst van migranten uit het gewest Holland, kende echter geen economische grondslag en had tot gevolg dat het aantal armlastigen in de stad en omgeving enorm toenam.4 [4. Het feit dat deze emigranten uit Holland afkomstig waren heb ik ontleend aan de attestaties die in deze periode bij de gereformeerde kerk binnenkwamen. Het bleek dat ongeveer van de 70% van de lieden die zich bij de kerk aanmelden uit het gewest Holland afkomstig waren. Zie i.v.m. het aantal armlastigen tevens mijn studie: Het St.Katharinagasthuis binnen Steenwijk, P. 11-15).]
Door verschillende resoluties tegen vreemdelingen, bedelaars, landlopers, e.d. probeerde het stadsbestuur dergelijke ‘emigranten’ uit de stad te weren en degenen die zich er desondanks gevestigd hadden met beperkende maatregelen in toom te houden.5 [5. O.A.S. inv. 8 fol. 106/107, 271, 272.] Waarschijnlijk moeten wij de ordonnantie uit 1710 evenals een ordonnantie uit 1707, welke zich richtte tegen ‘lieden die zich ‘verkleeden en Zwart maken en ..glasen in Smyten’, zien als door het stadsbestuur genomen maatregelen tegen allerlei ‘gespuis en schuim’ welke de stad en omgeving onveilig maakten. De burgers en ingezetenen werden opgeroepen om personen die zich tegen deze verordening gedroegen, aan te geven.6 [6. O.A.S. inv. 8 fol. 154, 155.] De verordening miste echter het gewenste resultaat en

|pag. 31|

toen in de volgende jaren dit probleem dreigender vormen aannam, besloot het stadsbestuur in 1711 een stadsratelwacht aan te stellen. Iedere nacht patrouilleerden vier mannen ieder uur in elke straat en steeg van de stad.7 [7. Ibid. hier fol. 180-182.] Toch was ook deze maatregel schijnbaar onvoldoende en toen er in 1712 zelfs heuse bedreigingen tot brandstichting ‘aen de huisen van eenige Leden van deezer Stads Regeringe’ werden geuit, besloot het stadsbestuur naast de stadsratelwacht een burgerwacht in te stellen.8 [8. Ibid. hier fol. 185] De persoonlijke dreigementen welke aan het adres van drie magistraatsleden werden gedaan, zouden mogelijkerwijs uit factieuze rancune kunnen voortkomen; echter het is mijnsinziens aannemelijker dat de stadsbestuurders als exponenten van het strikte vervolgingsbeleid jegens allerlei paupers met dergelijke dreigementen werden bejegend. Dat de burgermeesters de dreigementen serieus namen, wordt bevestigd door het feit dat zij zelf tevens aan de iedere nacht uit acht personen en een officier bestaande burgerwacht deelnamen.9 [9. Ibid.]
In 1718 deden zich twee affaires voor die enige herinnering oproepen aan de perikelen in 1703/1704. Het onder de stad Steenwijk ressorterende bestuur van Steenwijker schutsluis te Blokzijl deed in 1718 een poging om zich van het stedelijke bestuur los te maken. Op eigen initiatief koos men een andere vergaderplaats dan het gebruikelijke Steenwijker stadhuis; men benoemde nieuwe zijlmeesters en besloot de verpachting van de zijl, welke altijd vanuit Steenwijk werd geregeld, vanuit Blokzijl te doen plaatsvinden. Het stadsbestuur reageerde heftig tegen deze actie van ‘eenige kwadaerdige en baadsoekende menschen’. De raad en meente lieten het er niet bij zitten en ondernamen actie om de privileges en de rechten van de stad te handhaven.10 [10. Kronyk 481, 482.] Ofschoon het stadsbestuur haar rechten in deze wist te doen herstellen, lijkt de actie van het Zijlbestuur toch een factieuze speldeprik te zijn geweest, want de toenmalige zijlmeesters waren Dr. Dannenberg en Pouwel Ram.11 [11. Ibid.] Zowel Dannenberg als Ram waren welgestelde lieden die zich schijnbaar bij hun bestuurlijke ambities moesten behelpen met een weinig aantrekkelijke functie als zijlmeester, terwijl de maatschappelijk meer aanzien gevende en lucratievere functies binnen de stadsregering door andere voorname burgers werden bekleed.
In datzelfde 1718 krijgen we, mogelijkerwijs in relatie met deze ‘Zijlffaire’, te maken met nog een geval van openlijk verzet tegen de politiek van het stadsbestuur. Ene Jan van Lubek ‘hadde sich niet ontsien op den dag wanneer de keuze van de Magistraat op sondag na Peruli bekeringe wierde afgelesen, met veele scheldwoorden en lastertale op selve uyt te varen, seggende, dat syn duivelse keurmeesteren, kom wie wat wil mij volgen laten wij die van ’t Raadhuysjagen’,12 [12. Ibid. hier 483. O.A.S. inv. 8 fol. 236 verso, 237, 238.] Echter Van Lubek, die tijdens de Plooierijen overigens niet in beeld kwam, kreeg geen burgers met zich mee en moest na een juridisch steekspel, waarin ook de Ridderschap en Steden een rol kregen toebedeeld, zijn spijt betuigen en de opgelegde boete betalen.13 [13. Ibid. Tijdens de problemen in 1747-49 speelden twee van Van Lubeks wel een rol aan de Oranje zijde.]
De burgerwacht welke sedert 1712 op basis van vrijwilligheid functioneerde, kon in de loop der jaren de problemen steeds minder de baas. In 1721 besloot de magistraat daarom de burgerwacht te reorganiseren. Er werden twee burgercompagnieën opgericht ’tot securiteit en ten dienste van de stad’. De bevelhebbers werden gelijke over de Ooster- en Westerkluft verdeeld. De hoplieden waren burgemeesters; de luitenants waren meensmannen en de vaandrigs gewone burgers.14 [14. O.A.S. inv. 8 fol. 275, 279-284.]

|pag. 32|

In de jaren en twintig en dertig trof de economische krisis velen.
Vele personen wisten hun vermogenspositie niet te handhaven en vielen één of twee vermogensrangen terug.15 [15. Zie de vermogenshierarchie van tabel 1. Uit de vermogensrang 2A en 2B zijn in de periode 1700-1750 meer dan de helft van het aantal aangeslagen personen verdwenen.] De magistraatskeur welke na het wegvallen van het Regeringsreglement in 1702 volgens het stadrecht geheel aan de stad toeviel, werd door de zittende magistraat aangewend om de gelederen te sluiten en aldus de financiële voordelen die uit deze bestuurlijke machtspositie voortkwamen optimaal in de eigen kring te verdelen. Het stadsbestuur kwam in handen van enkele aan elkaar gelieerde families zoals Ten Broecke, Ram, Teltink, Kroeven, Vedder en Stuifzand. Wederzijdse huwelijken en contracten van correspondentie waarborgden een verdeling van de macht en de daaraan verbonden aantrekkelijke financiële kanten.16 [16. Voor huwelijksrelatie zie trouwregister van de gereformeerde kerk in R. arch. Ov. Zie voor de samenstelling van de magistraat, de jaarlijkse keur.]
De misstanden waartegen men ten tijde van de Plooierijen actie had gevoerd, kwamen weer even pregnant voor als toenmaals. Ook enkele gerenommeerde nieuwe plooiers, die in de roerige periode 1703-1704 allerlei ‘democratische’ verbeteringen hadden voorgestaan en in latere jaren een plaatsje in het stadsbestuur kregen, schikten zich in hun profijtelijke regentenrol.17 [17. Verschillende nieuwe plooiers kregen in de decennia na de Plooierijen niet alleen een plaats in één van de stedelijke bestuurscolleges maar zodoende ook toegang tot verschillend stadsambten.]
Botsingen gelijk aan het begin van de eeuw konden dan ook niet uitblijven en wederom was het de verstoorde relatie tussen de magistraat en het kerkbestuur waardoor het spel op de wagen kwam. Gedurende de eerste decennia van de achttiende eeuw was de verhouding tussen het kerkbestuur en stadsbestuur probleemloos geweest. De benoeming van nieuwe predikanten vond plaats zonder noemenswaardige moeilijkheden en de magistraat ondernam allerlei acties om het in financiële noodverkerende kerkbestuur te helpen.18 [18. Een greep uit de vele maatregelen, zie O.A.S. inv. 9 fol. 185, 190, 191, 194, 199, 204.] In 1745 ontbrandde echter de strijd tussen beide colleges en wederom naar aanleiding van de benoemingsprocedure van een nieuwe predikant. Gedurende meer dan drie jaren werd een kerk-versus-po1itiek steekspel opgevoerd waarbij beide partijen op hun vermeende rechten stonden.19 [19. Houttuyn. Dit boekwerk is geheel gewijd aan deze zaak.] De zaak kreeg een geladener inhoud toen ook grote delen van de burgerij tegenoverelkaar kwamen te staan. Een deel van de burgerij had eveneens als de kerkeraad ernstige moeite met het politieke en financiële beleid van de zittende familieregering. Deze groep burgers vestigde voor veranderingen in het stadsbestuur haar hoop op de in 1747 aangestelde Erfstadhouder Willem IV. Op 28 juni 1748 werd uit deze groep burgers een achttal gecommitteerd en een door 164 personen ondertekend rekest opgesteld.20 [20. Ibid. p. 183-188 inzake het request.] Dit uit 30 artikelen bestaande rekest toonde grote gelijkenis met de lijst die de nieuwe plooiers in 1703 aan Ridderschap en Steden hadden doen toekomen.
Ditmaal probeerde de verongelijkte burgerij echter haar recht te halen bij de Erfstadhouder.21 [21. Vergelijk bijlage 2 met het request in Houttuyn p. 183-188.] Tegenover deze ontevreden burgers stond een groep die het toenmalige stadsbestuur steunde. De kans op escalatie van de zaak werd bevorderd doordat beide partijen over gewapende korpsen beschikten. De burgers die hun hoop op de Stadhouder vestigden, hadden de Oranje Vry Compagnie, welke onder leiding stond van de burgergecommitteerde Hermen Coops Fledderus; de aanhangers van de zittende regenten hadden een onder leiding van burgemeester Ram staande compagnie.22 [22. Houttuyn 242-243.]
De loop der gebeurtenissen leek zich aanvankelijk ten voordele van de zittende magistratuur af te wikkelen. In november 1748 werd ds. Blanche, de kandidaat van het stadsbestuur, beroepen; de Erfstadhouder en de Staten van Overijssel bleken niet gevoelig voor het burgerrekest en het stadsbestuur kon een juridische vervolging van de ergste ‘onruststokers’ met instemming van de gewestelijke autoriteiten aanvangen (er werd zelfs militie ter beschikking van de

|pag. 33|

magistraat gesteld). Verschillende oranjeklanten, verontrust door de harde aanpak van het stadsbestuur -een aantal burgers was reeds opgepakt en op 25 april 1749 werd burgergecommitteerde Fledderus terechtgesteld-, kozen de wijk naar elders. Onderwijl bleven de burgers de Erfstadhouder smeken om zich eens ernstig over de Steenwijker affaires te buigen. In mei 1749 had men eindelijk succes. De vorst stelde een zware onderzoeksdelegatie samen, die na onderzoek ter plekke concludeerde dat het zittende stadsbestuur zijn positie op velerlei wijzen had misbruikt. Op 12 november 1749 vaardigde de Erfstadhouder naar aanleiding van het onderzoeksresultaat een nieuw Regeringsreglement voor de stad Steenwijk uit. Het reglement gaf in 25 artikelen allerlei regels waarmede men hoopte dat de door de burgers in hun request gesignaleerde misstanden in de toekomst konden worden voorkomen. Tevens besloot de Prins-Erfstadhouder dat de beide compagnieën opgeheven dienden te worden. Bij de eerstvolgende magistraatskeur in 1750 werd de zittende magistraat niet ‘geapprobeert’ maar door tussenkomst van de Erfstadhouder vervangen door een nieuwe ‘Oranje-gezinde’ stadsregering; ook de meente kreeg grotendeels die signatuur. Verschillende van de burgers die actief tegen de familieregering van Ram en de zijnen hadden geageerd, kregen een functie in het corpus van de stad.23 [23. Houttuyn 164 e.v.]
Families die soms generaties lang in het stadsbestuur hadden gezeten, verdwenen van het bestuurlijke podium of geheel uit de stad en personen uit het andere, Oranje-gezinde kamp maakten hun opwachting.24 [24. Vergelijk de samenstelling van de magistraat van voor 1750 en van de jaren daarna.] Men had stuivertje gewisseld maar de onderliggende factie zou zich in de komende decennia niet neerleggen bij haar achtergestelde positie en tijdens de Patriottentijd (1780-1787) proberen het verloren gegane terrein terug te winnen.

|pag. 34|

– Tuit, J. (1987). De plooierijen te Steenwijk. (Scriptie M.O. II.). Geschiedenis, Noordelijke Leergangen, Zwolle.

Category(s): Niet gecategoriseerd

Comments are closed.