De Theologische School te Kampen


MENGELWERK.

________

DE THEOLOGISCHE SCHOOL

TE

KAMPEN.

________

     Onder meer hoogst gewichtige besluiten, door de Synode der Christelijke Gereformeerde Kerk, van 1869, genomen, mag ook geteld worden het besluit, betreffende de plaats der Theologische School. Sedert 1854 was deze, voor de Kerk zoo belangrijke inrichting, te Kampen gevestigd geweest. Het College van Curatoren meende evenwel aan de Synode van 1863 de vraag te moeten voorstellen, van verplaatsing der School naar eene andere gemeente. De oorzaak hiervan schijnt in een misverstand bestaan te hebben, tusschen de Curatoren en den Kerkeraad van Kampen, in betrekking tot het salaris van een vierden Docent. De Synode besloot hierop, den Docenten alle pastorale werkzaamheden in de gemeente te verbieden, hun alleen toe te laten ’s Zondags den predikdienst te verrichten, en machtigde het College van Curatoren om, bijaldien het blijken mocht, dat het prediken op den Zondag, in de gemeente Kampen, nadeelig was voor de School, het hun dan geheel te verbieden.
     In dezen stand van zaken meende de Kerkeraad van Kampen handen aan ’t werk te moeten slaan, om een eigen leeraar te verkrijgen, waarover reeds meermalen gesproken was, en reeds in Juni van het volgende jaar (’64) zag hij zijn wensch vervuld. Daarmede was het bezwaar der Synode, ten aanzien van de nadeelige gevolgen voor de School van de bediening der gemeente Kampen door de Docenten, vervallen, en tegelijk een voornaam motief voor de verplaatsing der School.
     In de daaropvolgende Synode kwam echter een verzoek ter tafel van de gemeente Utrecht, met een aanbod van finaneiëelen aard, om de Theologische School

|pag. 98|

van Kampen naar Utrecht te verplaatsen. Die Synode sprak vrij algemeen het wenschelijke der verplaatsing uit, en benoemde eene Commissie, om de zaken in Utrecht te onderzoeken; het College van Curatoren hare bevindingen mede te deelen, en vervolgens met dat College de zaak zoo te beëindigen, als het meest tot voordeel voor Kerk en School kon verstrekken.
     De Commissie deed, in de eerstvolgende vergadering van Curatoren, verslag van hare bevindingen te Utrecht.
Naar aanleiding van ’t geen zij aan die vergadering mededeelde, werd er geoordeeld »dat men niet dan onder voorwaarden van voor de School en haar personeel profijtelijke conditiën, denken moet aan het verplaatsen der Theol. School,” en tevens besloten om »geheel van Utrecht af te zien.”
     Het was dus zoo goed als beslist, dat de School te Kampen blijven zou. De Synode kon echter op dit besluit der vergadering van Curatoren en der Commissie ad hoc terug komen, en zelfs een geheel tegenovergesteld besluit nemen; indien zij namelijk oordeelde, dat Curatoren en Commissie niet gehandeld hadden »in het meeste voordeel van Kerk en School.”
     Om tot zulk een tegenovergesteld besluit te komen, moest de Synode ongetwijfeld gewichtige redenen hebben. Zij moest kunnen bewijzen, dat de vergadering, die zij de zaak in handen gegeven had, verkeerd had geoordeeld, en zoo zij dat niet kon, lag het op haar weg, hetgeen verricht was goed te keuren.
     Aan de Synode van 1869 was het opgedragen het laatste woord in deze, voor geheel de Kerk, zoo gewichtige zaak te spreken. Zij kreeg daartoe aanleiding door het verslag dat Curatoren van den toestand der School gaven, en hun advies over »de verplaatsing der School naar elders.” Dat advies luidde aldus:
     IV. »Is er op onze laatste vergadering veel gesproken over de verplaatsing der Theol. School. Wij konden niet voorzien, of het ook op deze Synode al of niet ter sprake zou worden gebracht; wij meenden echter, dat het noodzakelijk was op dit punt een ernstig onderzoek in te stellen. Ten slotte kwamen wij tot het besluit, dat ingeval de verplaatsing der Theol. School op deze vergadering mocht ter tafel komen, de Curatoren tegen deze verplaatsing moesten adviseeren.”
     Uit dit punt van ’t verslag der Curatoren formuleerde de Praeses der Synode de volgende vraag: »of het voorstel van Curatoren door de Synode kan gesanctio-

|pag. 99|

neerd worden, de Theol. School voor goed te Kampen te houden?
     »Hiertegen wordt door niemand eenig bezwaar geopperd.”
     Zoo was het dan door de hoogste vergadering der Kerk beslist, dat de Theol. School voor goed te Kampen zou blijven. Maar nu was ook het oogenblik aangebroken, dat er middelen in ’t werk gesteld moesten worden, om in eene langgevoelde behoefte aan geschikte localiteiten te voorzien. Tot nog toe had de School geen steen om haar hoofd op neder te leggen. De Docenten hadden zich jaren lang het ongerief getroost, om een kamer van hun eigen gehuurde woning af te staan, tot het houden hunner colleges.
Een gehuurd zaaltje, dat veel geleek op een klein steedsch verkooplocaal, diende voor de vergaderingen der Curatoren, afneming van examina, wekelijksche bijeenkomst van Docenten en Studenten (krans geheeten), overdracht van rectoraat, en wat verder tot het leven eener Theologische School behoort. In dit zaaltje heeft menigeen, inzonderheid door het gebruik van tabak en sigaren »in soorten,” hoofd en longen kunnen beproeven, om te weten, hoeveel stiklucht ze wel verdragen konden, eer hij er onpasselijk van werd. Vooral in den zomer, bij gelegenheid der examina, was het er onuitstaanbaar. Een gelukkige omstandigheid bracht echter onverwachts verandering in het lot van hen, die veroordeeld waren van tijd tot tijd eenige uren in die folterplaats te moeten vertoeven. Het Bestuur der Christelijke School, wier eigendom het pand was, waarvan die z.g. Collegezaal de onderste verdieping uitmaakte, besloot dit haar eigendom te verkoopen, en toen het alzoo in andere handen kwam, werd de huur aan de Theol. School opgezegd. Niet uit weelde of grootheid des levens; maar waarlijk uit behoefte moest er dus naar eene andere en betere gelegenheid worden uitgezien. En wie nu het thans daartoe ingerichte gebouw van buiten en van binnen beschouwt, zal moeten erkennen, dat Curatoren en Docenten den dank van geheel de Kerk verdienen, wegens den goeden smaak, de weelderige soberheid, en den practischen geest, waarvan het geheel getuigt. Ik heb het genoegen gehad onderscheidene vergaderingen, te dier zake gehouden, bij te wonen, en kan in gemoede verklaren, dat Curatoren en Docenten met de meest mogelijke attentie, met de grootste zuinigheid, en toch met de vereischte

|pag. 100|

rojaliteit die zaak hebben behandeld, alsof ’t hun eigen zaak ware. Alle overtollige weelde afsnijdend, hebben zij, in overleg met den heer Koch, Stads-architect te Kampen, een doelmatig en elegant gebouw aan de Kerk geschonken; een gebouw dat het schoonheidsgevoel niet beleedigt, en evenmin den vromen zin, die Gode zij dank nog in onze Kerk heerscht, behoeft te kwetsen.
     Van het uitwendige heeft de lezer eene nauwkeurige afbeelding in het plaatje, dat de heer Zalsman hem, in dit jaarboekje, aanbiedt. Het bovenste plaatje stelt het Collegegebouw, zoo als men vrij algemeen zegt, voor, en is niets anders dan, om in makelaars stijl te spreken, een hecht, sterk en weldoortimmerd heerenhuis met tuin, staande en gelegen op de Oudestraat te Kampen. Wie niet weet dat dit de Theol. School is, kan het aan niets zien, en gaat er voorbij zonder aan dit gebouw eenige meerdere aandacht te schenken. Het inwendige is ook geheel onveranderd gebleven; zoodat dit huis geheel zijn waarde als huis heeft behouden, en zonder schade, des gevorderd, weer verkocht zou kunnen worden. Heeft men de deur geopend, dan ziet men aan zijne rechterhand een reeks kamers, waarin de Leeraren dagelijks, behalve Donderdags, hunne lessen geven. De eerste is meer bepaald bestemd om vergaderingen te houden. Zoowel de Docenten als de Senaat der Studenten, maken van deze kamer gebruik. Het achterste gedeelte van het huis en een bovenkamer wordt bewoond door den pedel, den heer Kroeze. De tuin is zoo gelegen, dat alle kamers er op uitzien, en men overal, door middel van tot aan den grond gaande glazen deuren, het uitzicht heeft op gras- en bloemperken, wijnstok en vruchtboomen, of door de deuren te openen de frissche lucht met volle teugen kan inademen. Er is dus reden om te hopen, dat lucht en licht zeer gunstig op het lichamelijk en verstandelijk leven van onze toekomende predikanten werken zullen, en de Kerk eenmaal in het geestelijke zal maaien, wat zij hier stoffelijk gezaaid heeft.
     Is men aan het einde gekomen van den langen gang, rechts afgegaan en een paar trapjes opgestegen, dan bevindt men zich in de vestibule, en een groote deur geopend hebbende, in de Collegezaal of groote zaal.
Deze kan men ook bereiken door de deur, hier op het onderste plaatje afgebeeld. De Collegezaal is geheel nieuw, en gebouwd in het achterste gedeelte van den tuin en op den grond van een paar, daartoe aangekocht

|pag. 101|

huisjes in de Hofstraat, achter de Oudestraat. Eenvoudig en smaakvol is daar het front, met een ijzeren hek van de straat gescheiden, en tegen de baldadigheid of liever vrijpostigheid van de hoop des vaderlands of de Kamper straatjeugd beschermd. Aan de tuinzijde heeft de zaal een viertal, keurig bewerkte glazen deuren, die een allervriendelijkst uitzicht op den tuin gunnen, en aan het geheel een schilderachtig aanzien geven.
De zaal zelve is een ruim, lang vierkant, waar een tweehonderd menschen kunnen zitten, zonder elkaar te hinderen, voorzien van gemetselde kachels en ventilators.
Zolder en muren zijn eenvoudig gestukadoord, met ornament- en lijstwerk, en de lambriseering van portland met marmeren dekstukken afgesloten. Heldere gasvlammen, uit een sierlijke kroon in ’t midden der zaal en ornamenten aan den muur ontspringend, maken de avondbijeenkomsten gezellig, en doen de waarlijk schoone architectuur goed uitkomen.
     Als men, in de vestibule zijnde, de groote deur opent, ziet men recht voor zich uit den platvorm, waar de sprekers hunne stukken, achter een met groen laken, dat in breede plooien, en met franje van onderen omzoomd, tot den grond afhangt, bekleede tafel en lezenaar, voordragen. Daar tegenover staat een flink huisorgel, door het corps Studenten aan de School ten geschenke gegeven, om het gezang te begeleiden. Links van den spreker is (ik moet de waarheid hulde doen) een armoedige houten tafel geplaatst, in den vorm van een halvan cirkel, die u meewaardig aankijkt, of hij zeggen wil: »ik voel me hier niet op mijn gemak, ’t is hier te mooi voor mij.” Eenige, met zwart leder, netjes bekleede stoelen, voor de Leeraars, en gemakkelijke, eikenhout geschilderde banken voor de Studenten, maken het overige ameublement uit.

__________

     In dit gebouw nu geschieden wonderbare dingen.
Dagelijks zweven daar de schimmen van alle groote mannen, zoovelen er ooit geleefd hebben; dagelijks gevoelen zich daar een aantal fiere jongelingen, bij ’t verschijnen van die schimmen, de borst van angst als toegenepen. Thales, Pythagoras, Socrates, Plato, Cartesius, Spinoza, met en benevens Homerus, Virgilius, Cerintus, Arius, Pelagius, Socinus, Arminius; maar ook Ignatius, Polycarpus, Origenes, Hieronimus, Chrysostomos, Athanasius, Augustinns, Calvijn, Luther,

|pag. 102|

Gomarus en Bogerman, als een zeer zwaar schimmenheir, zweven zij daar in de kamers en door de gangen, ja wagen zich zelfs in den tuin, en vervolgen de patiënten wel tot op hun kamer, in den stjjl der Studenten »kast” geheeten. Ik kan mij voorstellen dat iemand, die zoo pas van den akker of van zijn jok ossen komt, met de verzuchting: ik wenschte gaarn geleerd te zijn, en voor het eerst in zijn leven de lijst der lessen hoort lezen, een gevoel heeft als de jonge student in Goethes, Faust die zeide:
          ’t Wordt in mijn hoofd zoo wee en dom,
          Als draaide een molenrad er om.
     Ja zelfs zij, die eene goede, voorbereidende opvoeding genoten hebben, of reeds met dat schimmenheir wat op vertrouwelijken voet gekomen zijn, en die groote mannen durven aanspreken in hun eigen taal, in welke zij geboren zjjn; allen zonder onderscheid gevoelen de noodzakeljjkheid, om bij het betreden van dien gewijden grond, aan de spreuk van Petrus te denken: zijt met ootmoedigheid bekleed.
     ’t Meest kan men dit opmerken tegen den tijd van en gedurende het examen. Wat kan er op zoo’n examen al niet gevraagd worden! Ware het genoeg zoo men het onderscheid wist tusschen een klinker en een medeklinker, en dat de Rijn een groote rivier is, en in Zwitserland hooger bergen zijn dan in Nederland; dat Prins Willem I te Delft is doodgeschoten, of dat het Oude Testament voor ’t meerendeel in ’t Hebreeuwsch en ’t Nieuwe Testament in ’t Grieksch is geschreven, en dat de Remonstranten de algemeene verzoening voorstonden en de modernen de wonderen loochenen, dan was er nog reden om gerust te zijn! Maar nu!
Kerel, ik weet er nog zoo weinig van, zegt de eene lotgenoot tot den anderen. En dan dat improviseeren!
Weet gij, waarde lezer, wat improviseeren is? Het is, bij den aanvang van ’t examen, voor de vuist, zonder voorbereiding over een, een half of heel uur te voren opgegeven tekst, een korte preek te doen. De jonge man, die dit werk verrichten moet, heeft zich weken aaneen voorbereid voor ’t examen. Hij is vol; in hem althans kon niet meer in. Bijbelsche geschiedenis, Kerkgeschiedenis, met de daarbij behoorende kennis der oudheden, historische kritiek op den Bijbel, tekst-kritiek, exegese.
Hermeneutiek, naturaal, inleiding op de godgeleerdheid, dogmatiek en wat daar verder gevraagd kan worden, dat alles ligt als een zware last op zijn hart. In

|pag. 103|

dien toestand wordt de lijder binnen gebracht, en door den Rector naar den platvorm geleid. Tusschen zijn gezicht en zijn witte das is geen onderscheid van kleur te zien. De zaal is propvol met predikanten, kerkeraadsleden, studenten en burgers, want de examina geschieden in het openbaar. Links van hem zit de vergadering, in wier handen zijn lot is, en die hem, met een goedigen, ernstigen blik, van hoofd tot voeten opneemt. Zijn knieën knikken. Zijn vingers beven.
Geweldig bonst hem ’t hart. Werktuigelijk neemt hij een dronk water, die echter weinig verkwikking aanbrengt, en dan volgt: mijn tekst leest gij enz. Nu gaat het lieve leven aan den gang! De een is zoo verstandig om er maar spoedig een einde aan te maken; de andere schreeuwt, dat gij een gevoel krijgt of uw eigen longen bersten zullen. Allen loopen hun tekst voorbij, en gelukkig de man, die zooveel tegenwoordigheid van geest bezit om te beginnen met het begin, en de verschillende hoofdstukken van de leer der ellende, verlossing en dankbaarheid door te loopen, tot hem de eer der afklopping te beurt valt.
     Inderdaad, ik weet niet wat meer te bewonderen is: de groote bekwaamheden der examinandi, die in zulk een toestand een drageljjke rede kunnen houden; of de buitengewone talenten der examinatoren, die een juist en billijk oordeel over iemands predikgaven zich kunnen vormen, die in zulke omstandigheden verkeert.
     In ernst gesproken, ik geloof dat het z.g. improviseeren tot het heldentijdvak onzer Kerk behoort, een tijdvak dat, in vele opzichten, reeds gesloten is. Hoe meer geregelde studie, hoe moeielijker voor de meesten het voor de vuist spreken soms wordt, tenzij dan dat men van den Heere een natuurlijken aanleg daartoe, de gave van improviseeren, ontvangen heeft.
     Niet altijd echter is het voor de »jongelui” zoo drukkend en benauwend in de groote zaal, als in hooimaands tweede of derde week. Men komt daar steeds wel om in ’t belang van de studie en tot zjjne vorming bezig te zijn; maar werken en werken is twee. Zoo is b.v. de Vrijdagavond bestemd tot eene bijeenkomst van Docenten en Studenten, waarin, zooveel mogelijk, het aangename met het nuttige gepaard gaat. Tegen klokke half acht komen de Studenten van alle kanten aan, velen voorzien van stokken, de meesten van sigaren. De vier Onderwijzers en de Penningmeester der School, benevens de leeraar der plaats, met hunne

|pag. 104|

vrouwen, komen insgelijks, en nemen plaats op de stoelen aan den houten tafel, de studenten op de banken.
     Een der Docenten heeft, op zijn beurt, het praesidium, geeft een psalmvers op om te zingen, en opent de krans met gebed. Gewoonlijk treedt dan eerst een student in de letteren op, en draagt een door hem gemaakt opstel voor, over een onderwerp, door een zijner leermeesters hem weken te voren opgegeven. Dan volgt de kritiek. Elk der aanwezigen (van het mannelijk geslacht) wordt dan gelegenheid gegeven om zijne op- en aanmerkingen te zeggen, terwijl de spreker zich op de sofa, achter den lezenaar, of op de banken heeft gezet, om daar zijn deugden te hooren prijzen, of zijn gebreken onbewimpeld, met ernst en kortswijl, te hooren noemen, van welke aanmerkingen, zoo hij wil, door hem een nuttig gebruik kan gemaakt worden. Hierop volgt de pauze, en met haar de koffie en de sigaren. Alles mengt zich dooreen, praat, schertst en polemiseert; een lied wordt aangeheven, het orgel bespeeld, en men ziet het aan de Leeraars, daar in het midden van al dat leven, dat zij waarlijk vaders zijn voor hunne leerlingen, en aan de studenten, dat zij als broeders met elkander omgaan, en de somtijds scherpe kritiek de liefde niet verkoelt. Na een half uur valt de hamer des presidents.
Een psalmvers wordt gezongen, en een student in de theologie treedt op om een preek te doen, en van zijne predikgave blijken te geven. Wederom volgt er kritiek. Kritiek op alles. Op inhoud en vorm en voordracht.
Niet zelden voel ik bij zulk een gelegenheid den wensch in mij opkomen, dat velen, die altijd kwaad van de Kamper school spreken en altijd nog met achterdocht een schuchteren blik op haar werpen, hierbij eens tegenwoordig waren! Zij zouden zich dan kunnen overtuigen van den ijver en de getrouwheid, waarmede gewaakt wordt, om het goede pand, der School toevertrouwd, zuiver te bewaren, in een rein geweten voor God en de menschen. Wie het volmaakte eischt op eene onvolmaakte wereld, zeker, hij zal zijn eisch ook te Kampen niet voldaan vinden. Maar wie tevreden is met wat de Heere in Zijn Woord beveelt: waken, bidden, strijden, jagen zelfs naar de volmaaktheid, hij zal ’t in de opleiding onzer predikanten nog niet te vergeefs zoeken.

     Geprezen zij de goedheid onzes Gods, waardoor die inrichting, aan de in zoo vele opzichten zwakke en nog

|pag. 105|

wordende Kerk geschonken is! Met recht mag de gemeente van de jeugdige leeraars nu veel meer verwachten dan van hen, die reeds afgaande zijn onder de mannen, en geweest zijn wat ze konden zijn, met het oog op hunne vorming en geschiedenis, en zelf de eersten willen wezen om te erkennen, dat zij in aangeleerde bekwaamheden bij het jonger geslacht achterstaan. Als men, in ’t midden van zulk een kring levend, terug moet zien op een vervlogen, en helaas! voor de wetenschap verloren jeugd, beseft men wellicht meer dan anders, de hooge waarde eener goede vorming, voor een zoo gewichtig werk als de evangelieprediking is. Ik zeg dit echter niet om de genade Gods aan velen, ook zonder wetenschappelijke opleiding, bewezen, te verkleinen, of den grooten zegen te miskennen, die God vaak op het ongekuischte maar oprechte woord geschonken heeft; maar om te wijzen op het voorrecht, dat het opkomende geslacht, in dit opzicht, boven het afgaande heeft, om tot dankbaarheid voor alles op te wekken, en ’t onzen jongelingen toe te roepen: U is veel gegeven; veel zal dus van u geëischt worden!

_________

     En vraagt nu iemand: hoe is dat gebouw daar gekomen en wie heeft dat alles betaald? Hem antwoorden wij: die dit alles gebouwd heeft is God. Soli Deo Gloria: Gode alleen zij de eer! Ja, God heeft ’t werk der bouwlieden gezegend, en wat biddend in Zijn naam is begonnen, tot een goed einde gebracht. Het collegegebouw was het eigendom en werd bewoond door den Docent de Cock, en werd door dezen aan de School verkocht. De gelden, voor aankoop en aanbouw benoodigd, waren ten deele aanwezig in effecten, door erflating en geschenk in het bezit der School gekomen, terwijl het ontbrekende door eene algemeene collecte in de gemeenten aangevuld werd. Tot mijn smart moet echter gezegd worden, dat niet alle gemeenten, tot nog toe, aan hare verplichting voldaan hebben, en nog een niet onbelangrijke som geleend is moeten worden, om de kosten te dekken. Dit moest niet zoo zijn. Het is de blijdschap en de kroon van ons Christelijke Gereformeerden, dat we leven als uit de hand des Heeren en niet uit die des Staats. Maar dan moet ook blijken dat de Heere goed is over ons, en wij geven, wat we uit Zijne hand ontvangen hebben. Zijn wij, over ’t algemeen, niet vele »rijken” en nog minder vele »edelen,” er zijn toch rijken onder ons, meer dan men wellicht

|pag. 106|

weet, en deed elk naar vermogen, geen klacht over financiëelen nood zou gehoord worden. Indien dan iemand zegt belang te stellen in het heil der Kerk, hem bidden wij te gedenken aan de Theologische School, en te zorgen dat niemand recht heeft op haar goed dan de Heere alleen. Gedenkt haar bij uw leven door milde giften, gedenkt haar vóór uw sterven in uw testament.
Nog altijd blijft de opleiding onzer predikanten, met het oog op de steeds hooger klimmende eischen, in vele opzichten gebrekkig. Een Gymnasium is, voor de voorbereidende wetenschappen, hoogst noodzakelijk, en uitbreiding van de Theologische studiën, de Kerk zal er op den duur niet buiten kunnen. Zoo blijft er immer veel over voor zorg en gebed. Vooral voor ’t gebed. Gij die wellicht veel aanmerkingen hebt op de Kamper School, mag ik u vragen, of zij wel in gelijke mate in uw bidden gedacht wordt, als zij ’t voorwerp is van uwe vaak scherpe, indien maar niet onbillijke kritiek? En gij die in oprechtheid voor haar dankt, en haar beschouwt als een geschenk van den Heer der gemeente; die beseft dat in die jongelingschap te Kampen de kiem ligt voor de toekomst der Kerk, eene toekomst, die òf beter òf slechter dan het heden zal zijn, gedenkt de School voor het aangezicht van uwen God geduriglijk. Aan allen in den lande, die den Heere Jezus Christus in onverderfelijkheid liefhebben, en hartelijk belangstellen in de beginselen, door onze Gereformeerde vaderen met zooveel wetenschappelijken geloofsmoed voorgestaan en verdedigd, heeft de Theologische School een ernstig en dringend verzoek, een verzoek om uwe liefde en uwe voorbede. Laat het u zijn of die tachtig Studenten en die vier Onderwijzers, elken morgen en avond, voor u staan en u toeroepen:
               BROEDERS, BIDT VOOR ONS!
W. H. GISPEN.

– Gispen, W.H. (1872). De Theologische School te Kampen. Zalsman Jaarboekje voor Kerk, School en Zending in Nederland, 7., 97-106.

Category(s): Kampen
Tags: ,

Comments are closed.