Hoofdstuk 5. De vorming van het stedelijk patroon, 1400-1600


Hoofdstuk 5 De vorming van het stedelijk patroon, 1400-1600.

5.1 inleiding.

De 15e eeuw houdt voor Hasselt een groot aantal veranderingen in. De veranderingen zijn zichtbaar op vele gebieden, onder meer op topografisch, bouwtechnisch, economisch en demografisch gebied. Hasselt maakt in de 15e en vroege 16e eeuw een bloeiperiode door.

Beschreven zal worden welke planologisch-topografische wijzigingen tot stand komen en wat hiervan de oorzaken zijn. Hierbij zullen de gegevens uit de opgraving worden betrokken. Vervolgens zal de vroege stedelijke ontwikkeling van Hasselt geplaatst worden in een regionaal en landelijk kader.

5.3 De topografie van de stad.

5.3.1 De nieuwstad en borgwal.

In 1397 (1 [1. Formsma, 1959, p. 210, stuk 44.]) is voor het eerst sprake van een woning voor maagden en weduwen gelegen buiten op de borgwal. Westerhof (2 [2. Westerhof, 1982, p. 35.]) constateert dat dit de vroegste verwijzing naar het Mariaklooster is. De borgwal loopt in een bocht van de noordzijde van Hasselt naar het zuiden. Het omwalde de stadsuitbreiding, de Nije Stad, die tussen de stadsgracht en de borgwal lag. De Binnengracht liep om de Nieuwstad heen. Voor de aanleg van de gracht viel geen precieze datum te geven. Waar de wal lag en hoe de wal eruit heeft gezien is moeilijk te zeggen. Het is in elk geval in deze vroege periode geen stadsmuur geweest, die werd later langs de Binnengracht gebouwd. Bekend is wel dat uit de wijde omgeving van Hasselt grond naar de stad gebracht werd (3 [3. Zie H2 noot 20.]). Zand van zandkoppen en klei uit de laag gelegen gebieden werden hiervoor aangewend. Deze grond diende niet alleen voor het opwerpen van de stadswal, maar ook voor het verhogen van de erven achter de huizen. Tevens is hier stadsvuil voor gebruikt.

Tijdens een onderzoek op 8 april 1983 (4 [4. Verlinde, 1983, p. 64-65 en Knipselarchief HVH.]) werd een proefsleuf over het trajekt Gasthuisstraat (de voormalige Bagijnenstraat) en een deel van het kloosterterrein van het Mariaklooster getrokken. Hierbij is een muur met spaarbogen gevonden. Het steenformaat is 24x12x5,5 cm. De bogen behoren volgens de opgravers tot het later gebouwde Gasthuis. Een uitbraaksleuf van een kloostermuur viel niet te ontdekken. Om de bodemsoort te typeren en de ophoging te dateren zijn wel bruikbare constateringen gedaan. De natuurlijke ondergrond bestond uit 50 cm klei liggend op een veenpakket. In het ophogingspakket zijn losse vondsten daterend vanaf de 15e eeuw gedaan. Dit sluit goed aan bij een mogelijke datering van de nieuwstad en de stadswal.
Een nauwkeurige datum voor deze borgwal is niet te geven. Zeker is dat de wal in 1397 al in funktie was, en dat aan de westzijde van de Stadsgracht (5 [5. Formsma ,1959, p. 213, stuk 53.]) al gewoond werd. Waar de borgwal precies gelegen heeft behoeft nader archeologisch onderzoek. De wal kan in aanvang direct oostelijk van de stadsgracht gelegen hebben, om later als de Nieuwstad verder werd volgebouwd langs de Binnengracht opgeworpen te worden. Uit militaire overwegingen is het onpraktisch om als enige rugdekking een gracht te hebben. Deze situatie werd echter werkelijkheid zodra de westzijde van de Stadsgracht wel bebouwd was.
Op de stadsplattegrond van Jacob van Deventer is midden in de Binnengracht over de hele lengte een lage tussenwal zichtbaar. Het kaartmateriaal van Van Deventer is op strategisch terrein betrouwbaar te noemen. In historische bronnen is over deze tussenwal vooralsnog niets teruggevonden. Tussenwallen zijn wel een bekend fenomeen in andere Nederlandse steden.
De geografie en bodemgesteldheid van de directe omgeving van Hasselt is zodanig dat een tactische aanval alleen in het zuiden, over het zandduin of over water verwacht mag worden. De oostelijke flank is redelijk beschermd door de

|pag. 40|

drassige gebieden, dit moet ook voor de noordzijde hebben gegolden. De bouw van de stadmuur en de aanleg van torens vond waarschijnlijk later plaats dan bij de twee toegangspoorten van Hasselt, de Enkpoort en de Veenepoort. Deze zijn vermoedelijk in een vroeger stadium in steen uitgevoerd.

De inspanning om een project uit te voeren dat de defensie van de stad vergroot, maar wel erg fors lijkt te zijn voor een bescheiden kern als Hasselt, moet een duidelijke oorzaak hebben gehad.

5.3.2 De invulling van nieuwe uitleg.

De borgwal zal allereerst het voor Hasselt zeer belangrijke gebied van de Heilige Stede beschermd hebben. Het religieuze centrum behoefde stedelijke bescherming om de veiligheid ervan, zowel in kerkelijk als stedelijk belang, te verzekeren. De aanwezigheid van een bedevaartsoord was voor de stad van kapitaal belang. Vanaf 1355 bestond de lokatie met zekerheid. De Heilig Sacramentskapel te Hasselt heeft in 1396 drie vicarieën waar rentes uit voortkomen (6 [6. Formsma, 1959, p. 209-210, stuk 42.]). In 1411 blijkt uit een bron dat de Broeders van de Gemeenschap van het Heilig Sacrament …..vanuit da Bergmaet tot hun huis en de sluis,
stekkende van de dijk tot de wijk
…. de grond bezitten (7 [7. Formsma, 1959, p. 215, stuk 61.]). Hier blijkt niet alleen het voorkomen van een dijk en een sluis uit, maar ook de aanwezigheid van een wijk, een tweede gracht. Een godsdienstig complex is zo reconstrueerbaar. Op de nieuwe zuidelijke uitbreiding bevinden zich de huizen van de broederschap, de schrijn en de kapel met een drietal vicarieën.
De rest van het gebied werd langzaam volgebouwd met woonhuizen voor de beter gesitueerden. Dit komt in de belastigstukken naar voren. Deze huizen vallen op door hun grote tuinen, hetgeen duidelijk blijkt uit de stadsplattegronden.
De borgwal loopt om de drie elementen in de nieuwe uitleg heen en grenst aan de nieuwe gracht, de Binnengracht. Later zal de wal een muur met torens krijgen. In 1498 werd midden in de wal, aan het eind van de Bagijnenstraat, de Fortijpoort gebouwd.
De stichting van het klooster en de bescherming van het bedevaartsoord kunnen mede een factor van betekenis hebben gevormd in de bouw en voltooiing van de borgwal.

5.4. De nieuwe opzet van de oude kern.

In het derde vlak, de 14e eeuwse fase van de opgraving op het Burgemeester Royerplein, was vermoedelijk sprake van een andere topografische indeling dan de huidige. De toedracht van deze verandering was niet direct aanwijsbaar, maar wel zeker te beredeneren.
Voor het bouwen van huizen in een middeleeuwse kern was een bepaalde vorm van ruimtelijke ordening nodig. Deze kans deed zich vermoedelijk na 1380 voor.
Een gedocumenteerde gebeurtenis in Hasselt is het afbranden van de Sint Stephanuskerk in 1380 (8 [8. Formsma ,1959, p. 206, stuk 27.]). Het afbranden van de kerk wordt door het bouwhistorisch onderzoek van Halbertsma (9 [9. Halbertsma, 1963 en 1964.]) bevestigd. Een verandering van bouwmateriaal en een uitbreiding van de opvolgende fase in de kerk zijn zichtbaar.
De brand kan misschien een deel van de burgerlijke bebouwing hebben verwoest.
De woningen die dichtbij de kerk stonden kunnen in dit geval dan het eerst in vlammen zijn opgegaan. Binnen de opgraving zijn geen aanwijzingen voor een brand in deze tijd gevonden. Dit kan samenhangen met het reeds beschreven proces van het verdwijnen van het oude oppervlak (zie 3.3).
Eén van de gevolgen van de brand kan zijn dat de huizenbouw opnieuw georganiseerd werd volgens een strak plan. Deze bouw kan noodzaak geworden zijn, omdat de oude huizen waren afgebrand. Ook nam de bevolking waarschijnlijk toe, waardoor de oude kern steeds krapper werd.

|pag. 41|

[Afbeelding: HASSELT IN HET 2E KWART VAN DE 16E EEUW
Reconstructie en percellering
Schaal 1: 4000]

  1. Veersteeg
  2. Markt
  3. Stadhuis
  4. St Stepanuskerk
  5. Vearpoort
  6. Heilige Geest- of Molenpoort
  7. Veenepoort
  8. Enkpoort
  9. Vlspoort
  10. Heilige Stede
  11. Ziekenhuis
  12. Mariaklooster
  13. Gasthuis
  14. Hoogstraat
  15. Ridderstraat
  16. Nieuwstraat
  17. Regenboogstraat
  18. Hofstraat
  19. Kalverstraat.
  20. Eiland
  21. Begijnenstraat
  22. Stadsgracht
  23. Binnengracht

Lokatie van de opgraving : Kerkelijke gebieden

Kaart op basis van Kadastrale Minuut ± 1830. Blaeu (midden 17e eeuw Jacob van Deventer (midden 16e eeuw).

|pag. 42|

Uit de stadsboeken blijkt dat steeds meer mensen het “hoeftmanschap”, het burgerschap in de stad Hasselt aanvroegen (10 [10. Westerhof, 1984, inv. 2, p. 13.]) Een betrouwbare schatting van het bevolkingsaantal of toenamepercentage van de bevolking valt niet te geven.
In de 14e en 15e eeuw werd gewoond aan “de Straat”. Met deze straat wordt de huidige Hoogstraat en Ridderstraat bedoeld. Dat het tracé van de Hoogstraat vaste vorm kreeg blijkt uit de bouw van het Heilige Geest Gasthuis op de hoek van de Hoogstraat en de Raamstraat in 1391 (11 [11. Formsma, 1959, p. 208, stuk 35.]). Aan de overzijde van de straat, hoek Hoogstraat-Rosmolenstraat werd in 1393 de Heilige Geest Kapel, de latere stadswaag, gebouwd. (12 [12. Formsma, 1959, p. 209, stuk 38.]). Gedurende de restauratie in het begin van de 70er jaren van het pand Hoogstraat 33, de voormalige Heilige Geest Kapel, is enig inventariserend bouwhistorisch werk ondernomen. Verlaan (13 [13. Verlaan, 1972, p. 30.]) dateert het gebouw “zeker vier eeuwen oud”. In het rapport staat een overvloed aan kunsthistorische gegevens, een schatting van de bouwdatum ontbreekt echter.
Zeker is dat het huis, voordat het in de vroege 17e eeuw tot woonhuis werd verbouwd, de kapel van het aan de overzijde liggende Gasthuis was. De teruggevonden bogen van de kerkramen en het altaar, dat achter in de tuin is opgegraven, wijzen hierop. Een datering ontbreekt jammer genoeg ook hier.
In het andere gebouw van het complex, het Heilige Geest Gasthuis, Hoogstraat 26, is ook bouwhistorisch onderzoek verricht. Dit onderzoek heeft uitgewezen dat het gebouw rond 1392 gedateerd kan worden (14 [14. Groen, 1988.]). In de jaren ’30 van deze eeuw is het pand echter zwaar verminkt door een historiserende verbouwing.
Aan de overkant, het huis op de noordhoek de Raamstraat-Hoogstraat (Hoogstraat 28), is door de bewoner een woningverbetering uitgevoerd. Na een korte inventarisatie op 26 augustus 1991, bleek dat het aardewerk uit de insteek van de diep gefundeerde dragende zijmuren bestaat uit secundair groen geglazuurd steengoed (15 [15. Het groen gelazuurde steengoed is zeldzaam. Uit het Duitse gebied wordt het aardewerk geïmporteerd. Bij lokale pottenbakkers is het mèt koperglazuur opnieuw gebakken.]) en blauw-grijs aardewerk. Het materiaal valt te dateren in de eerste helft van de 15e eeuw, wat een datum kan verschaffen voor de opbouw van dit muurwerk.
Het pand Hoogstraat 12 heeft volgens Everhard Jans (16 [16. Jans, 1974, p. 127-131.]) een bouwdatum rond 1500. Op basis waarvan hij dit constateert beschrijft hij niet. Het baksteenformaat van het gebouw is 24x12x5,5.

Aan de hand van de bevindingen op een ander belangrijk punt aan de Hoogstraat, kunnen over de huizen op de opgraving uitspraken gedaan worden. Het is duidelijk geworden dat de Hoogstraat op het kruispunt Raamstraat-Rosmolenstraat vaste vorm aannam.
Over de exacte aanvangsdatum van de huizen die binnen de opgraving vallen zijn vooralsnog geen bronnen bekend. Uit het schervenmateriaal, dat uit een aantal insteken van muren komt, was geen sluitende datering te krijgen. Gezien de bouwwijze op het kruispunt Hoogstraat-Raamstraat en de datering hiervan, kunnen de haast gelijke bouwontwikkelingen op het kruispunt Markt-Hoogstraat-Veersteeg in ongeveer dezelfde periode geplaatst worden. De aanleg ophogingspakket achter de huizen, kan gedateerd worden door de globale sluitingsdatum van de 14e eeuwse afvalkuilen. De bouwdatum van de huizen binnen de opgraving moet zodoende tussen 1380 en 1430 liggen. Hiermee ligt de gevellijn voor de westzijde van de Hoogstraat vast.
De aanvangsdatum van de bouw van het opgegraven huis Hoogstraat 4 hoeft niet veel van het Hoekpand en Hoogstraat 2 af te wijken. Echter door de beperkte diepte van het huis, zou het vermoeden kunnen rijzen dat het ten tijde van het funktioneren van het huis met muur s 28 gebouwd is. Concrete aanwijzingen hiervoor bestaan niet.

De huizen aan “de Straat” liggen op de koppen van de percelen, op het hoogste gedeelte van het rivierduin. De straat volgt de rug van het rivierduin. De basiseenheid is het langgerekte perceel dat haaks op de straat stond en eindigde tegen de muur of stadswal, aan het Zwartewater (Ae) (17 [17. Formsma, 1959 bijvoorbeeld stukken 159 en 160. Het Zwartewater wordt in Hasselt systematisch de Ae genoemd. Pas in 1513 komt de naam Zwartewater in Hasselt voor het eerst in de bronnen voor (Formsma, 1959, p. 295, stuk 353.). Na deze datum wordt de naam Ae nog zeer frequent gebruikt.]) of in de stadsgracht.
Later, als aan de westzijde van de Stadsgracht huizen gebouwd worden, bezitten de percelen een gezamenlijk eind. De niet-bebouwde delen van een perceel

|pag. 43|

worden “weren” genoemd (18 [18. Formsma, 1959, p. 220, stuk 80.]). Achter in de weer ligt de tuin of de gaarde. Op de weer is vaak een erf gesitueerd. De elementen tuin, gaarde en erf worden ook “hof” genoemd (vandaar de latere straatnaam “Hofstraat”). Met gaarde wordt ook een gemeenschapelijke tuin bedoeld. De lading van het woord “weer” verandert en gaat later soms “perceel” betekenen.
Op de achterterreinen van de percelen ontstaan schuren met een ambachtelijke- of woonfunktie. Deze bouwsels worden later verbonden door stegen, ook wel “streng” of “gang” genoemd. Als verbinding van de achterterreinen wordt in 1482 eerst de Regenboogsteeg (19 [19. Formsma, 1959, p. 254, stuk 203.]), in 1495 de Schoolsteeg (20 [20. Formsma, 1959, p. 274, stuk 272.]), in 1500 de Rijkesteeg (21 [21. Formsma, 1959, p. 79, stuk 292.]) en in 1501 de Hofstraat (22 [22. Formsma, 1959, p. 280, stuk 294.]) vermeld. Parallel aan de percellering ontstaan ook stegen. Als belangrijkste de Nieuwstraat, voor het eerst vermeld in 1451 (23 [23. Formsma, 1959, p. 232, stuk 124.]), die het oude stadsdeel met het nieuwe deel op de borgwal verbindt.
Ook de Vissteeg, Bagijnensteeg en Veersteeg (24 [24. Formsma, 1959, p. 300, stuk 376.]) krijgen hun naam in deze tijd.
De Hoogstraat krijgt voor het eerst in 1557 deze naam (25 [25. Formsma, 1959, p. 327, stuk 502.]).

5.3. Hasselt, de Vecht-IJsselstreek.

5.3.1 Economie en demografie.

Hasselt beschikte niet over één bepaalde grote economische drijfveer. Wel bezat het een zeer divers economisch pakket, variërend van tripmakers, bierbrouwers tot munters. Het agrarisch potentieel van de stad en het achterland, was de kurk waar Hasselt op dreef. Het bood mogelijkheden om de ambachten en de handel te ontwikkelen.

Of Hasselt een Hanzestad was valt te betwijfelen. Tijdens de vrede van Stralsund (1370) werd Hasselt wel genoemd. Verder ontbreekt het nagenoeg in de Hanze-oorkonden (26 [26. Kunze, 1896, Hansisches Urkundebuch 4, p. 90-91, stuk 233 en HUB 6, p. 266, stuk 408. Hasselt wordt in hanze-verband in alle delen van het HUB slechts één maal genoemd.]). Een economisch en militair sterke stad kan het in Hanze-perspectief nooit geweest zijn. Mocht Hasselt tot de Hanze behoord hebben dan was het een van de zeer kleine steden waarvan de wegen over land belangrijker waren dan de wegen over zee. Een handelsvloot is onbekend. Hanze-kooplieden, grote handelshuizen of Hanze-kanloren ontbreken in Hasselt.
Hasselt kende een groot aantal gilden. Praktisch alle gilden die in een middeleeuwse stad thuishoren worden ook in Hasselt aangetroffen.

Halverwege de 14e eeuw ging het de nederzetting voor de wind. In de 15e eeuw was zelfs sprake van een bloeiperiode. Hasselt groeide uit tot een echte, zij het kleine stad.
Voor de 15e eeuw zijn weinig economische cijfers beschikbaar. Gezien de toename van het aantal gilden en ambachten, de bouw van nieuwe woonhuizen en voorzieningen zoals een ziekenhuis en een waag, moet Hasselt in de 15e eeuw als redelijk draagkrachtig worden beschouwd. De Hasseltse economie draaide in de 15e en 16e eeuw op de kleinschalige produktie van diverse goederen. Sterke punten van de stad waren de uitwisseling met het agrarische achterland, de regionale toeleveringsfunktie van diverse materialen en de beurtvaart.
Over de 16e eeuw is wat eoonomisch en demografisch materiaal beschikbaar. Het bevolkingsaantal in de 16e eeuw en later is door Schmidt in een label weergegeven (27 [27. deze noot volgt in de tekst]).

Het bevolkingsaantal tot de 17e eeuw in Hasselt is moeilijk te reconstrueren. Bruikbare bronnen voor demografische studie zijn wel voorhanden maar vergen zeer veel tijd om te bestuderen. Belasting- en koopaktes van huizen zouden samen met de burgerschapslijsten in de 15e en 16e eeuw hiervoor goede bronnen zijn. Voor demografische gegevens over Hasselt in de 16e eeuw en later wordt gebruik gemaakt van de studies van F. Schmidt (1981).
Reeds vanaf de 13e eeuw moet de bevolking gestaag gegroeid zijn. De uitbreidende nederzetting herbergt steeds meer zielen. Gedurende de overgang van de 14e naar de 15e eeuw, wannneer Hasselt een stedelijk karakter krijgt, wordt deze groei sterker.

Jaartal Inwoners Jaartal Inwoners
1535 ± 960 1809 1160
1580 ±1133 1812 1107
1590 ±1162 1850 2232
1636 1169 1900 2405
1675 998 1945 2121
1723 1125 1967 3376
1748 1097 1989 6933
1795 1124

Aan het eind van de 16e eeuw is Hasselt over haar bloeiperiode heen. Dit wil niet zeggen dat er sprake is van een recessie of stagnatie, deze heeft pas halverwege de 17e eeuw plaats.

5.3.2. Hasselt in de Vecht- en IJsselstreek.

Hoe moet Hasselt in de 15e en 16e eeuw binnen de regio geplaatst worden? Om deze vraag te beantwoorden zal gekeken worden naar de dorpen en boerschappen in de omgeving en naar de steden Kampen en Zwolle.
Om Hasselt heen zijn tal van dorpen en boerschappen ontstaan vanuit mogelijke ontginningskernen zoals Holten en Genne. Zodra de ontginningen in Staphorst en

|pag. 44|

Rouveen voltooid waren, beschikte het achterland over een matig agrarisch potentieel. De Mastenbroek is ontgonnen, omdijkt, en een belangrijk agrarisch gebied geworden. Aan de monding van de Reest is Zwartsluis ontstaan, een kern gebaseerd op transport. Genemuiden is, van een mogelijk 13e eeuwse nederzetting op een oeverwal, uitgegroeid tot een regionale stad met een handels- en agrarische funktie. In het Hasseltse gebied, ten oosten van het Zwartewater, blijft de landbouw de belangrijkste negotie, de agrarische produktie breidt zich steeds meer uit.
Hasselt ondervindt zowel politiek als economisch weerstand van Kampen en Zwolle. Zwolle strijdt met Deventer om de hegemonie in Overijssel en bezit een veel sterkere economische en bestuurlijke basis. Zwolle heeft tot aan het doorsteken van de IJssel als enige weg over water het Zwartewater (As). Hieraan ligt ook Hasselt, wat tot voortdurende conflicten leidt. Zwolle is de transito voor de produkten naar het veel grotere Sallandse achterland. Het is de vraag of Zwolle Hasselt ooit als concurrent gevreesd heeft. Na 1600 domineerde Zwolle.

In Kampen komen de vroegste archeologische sporen uit de eerste helft van de 12e eeuw (28 [28. Mondelinge mededeling M. Smit.]). In de 14e en 15e eeuw kan gesproken worden van een zeer sterke economische aktiviteit. In deze periode is de Kamper handelsvloot de grootste van Nederland. Handelscontacten bestonden in de hele, destijds bekende wereld.
Rond 1300 werden in Kampen houten huizen door bakstenen woningen vervangen (29 [29. Smit, 1991.]). In de 16e en zeker in de 17e eeuw krijgt Kampen zware concurrentie van de Hollandse steden. Hasselt werd politiek en economisch altijd door Kampen overvleugeld.

Hasselt is een opmerkelijke stad in landelijk perspectief. Wanneer de IJsselsteden Doesburg, Zutphen, Deventer, Zwolle en Kampen op hun laat middeleeuwse bloeiperiode geanalyseerd worden, dan is zichtbaar dat Hasselt relatief een laatbloeier is.
Doesburg dat uitgroeide van een handelsnederzettig tot een handelstad met de Liemers, Montferland en de Achterhoek als achterland, kent in de 14e en 15e eeuw haar bloeiperiode (30 [30. Smit, 1990, p. 75.]). Zutphen is eveneens een handelsnederzetting en ligt op het kruispunt van oost-west lopende landhandelswegen en de belangrijke handelsvaart op de IJssel. De handel van Zutphen is meer gericht op het Rijnland.
De stad kent vele uitbreidingen en wordt belangrijk als bestuurlijk- en religieus centrum. De bloeitijd is van de 12e tot en met de 14e eeuw.
Deventer is een religieus centrum met een belangrijke bestuurlijke taak. Vanaf de 9e eeuw wordt hier al handel gedreven. Later is de handel is in tegenstelling tot Zutphen meer gericht op het noorden van het IJsselgebied (31 [31. Mondelinge mededeling M. Groothedde, Zutphen. Zie ook Groothedde, 1991.]). Het ontbreekt Deventer aan goede vaarwegen in het achterland, wat de handel aldaar moeilijker maakt. Deventer heeft, net zoals Zutphen en later Kampen, een sterke positie binnen de Hanze. De bloeiperiode van Deventer ligt in in de 10e tot 14e eeuw.

Zwolle komt als handelsnederzetting pas laat op gang. Het ligt niet aan de IJssel, maar aan de Aa (Zwartewater). Het is vóór 1400 min of meer een economische satelliet van Deventer. Na 1400, als de internationale handel toeneemt en een dominerende positie in het achterland gevestigd wordt, gaat het de stad goed. Dit proces duurt voort tot Zwolle in de 17e eeuw de administratieve hoofdstad van Overijssel wordt (32 [32. Zeiler, 1990, p. 21-25.]). De concurrentie met Zwolle is zwaar voor Hasselt. Zwolle domineert zowel militair als economisch de kleine stad. Het smoort Hasselts aspiraties, onder meer door de bouw van een brug over het Zwartewater te voorkomen en op politiek terrein te chicaneren.
Kampen is, zoals eerder genoemd, een economische reus. Door de gunstige positie aan de monding van de IJssel beschikt het over een goede basis voor de handel op de Duitse gebieden, Skandinavië en Engeland. Deze bloeitijd duurt van de 13e eeuw tot de vroege 16e eeuw. Daarna nemen de Hollandse steden de koppositie over.

|pag. 45|

Hasselt past niet in het plaatje van de IJsselsteden en Zwolle. Het heeft geen belangrijke extraregionale- of internationale handel. Haar bloeiperiode, in de 15e en vroeg 16e eeuw, past niet in de IJsseltraditie. Het is een regionale stad met een centrumfunktie voor het omliggende platteland en kan vergeleken worden met bijvoorbeeld Meppel (33 [33. Top, 1991.]) of Steenwijk. Door haar pluriformiteit, de dominante postie van de buurstad Zwolle en de beperkte draagkracht van het achterland, heeft Hasselt zelfs tijdens haar bloeiperiode, niet een echte leidende rol gekend.

Noten:

De noten op blz. 46 zijn in de tekst opgenomen als zijnoten.

– Bartels, M.H. (1992). HASSELT, van Ae tot Zwartewater: Een uitwerking van het archeologisch onderzoek in de stadskern van Hasselt, provincie Overijssel. (doctoraalscriptie). Middeleeuwse archeologie, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam.

Category(s): Hasselt
Tags: , ,

Comments are closed.