Hoofdstuk 3. De opgraving


Hoofdstuk 3. De opgraving.

De aan te leggen bouwput op het Burgemeester Royerplein had een afmeting van 31×20 meter, dit was tevens het formaat van de opgravingsput. De opgraving lag aan de Hoogstraat, één van de belangrijkste straten van Hasselt, en de voormalige Veersteeg, die de verbinding tussen de haven aan het Zwartewater en de Markt vomde. Het oorspronkelijk aanwezige huizenblok is in 1913 gesloopt voor de aanleg van een station en emplacement van de spoorweg Zwolle-Blokzijl. Na de sloop van het station in 1935 is hier een plantsoen met fontein aangelegd en ging het Burgemeester Royerplein heten.
In totaal zijn in de opgravingsput drie vlakken aangelegd met behulp van een graafmachine. In de tekeningen van de opgraving zijn deze samengevoegd tot twee vlakken, aangezien het tweede vlak zeer weinig intersessante sporen bevatte (bijlage 1). In dit hoofdstuk zal ik de drie vlakken wel afzonderlijk behandelen. Alle sporen hebben een nummer gekregen, dit nummer correspondeert met het nummer in de sporenlijst waarin de technische details van de sporen te vinden zijn (bijlage 2) en met de nummers op de opgravingsplattegronden. De gevonden sporen zullen per vlak besproken worden (1 [1. Alle vlakken en coupes zijn getekend en gefotografeerd. Wandprofielen zijn, vanwege het aanwezige muurwerk of recente verstoringen, wel gefotografeerd maar niet getekend. De sporen zijn niet ecologisch bemonsterd. Het botmateriaal is niet verzameld, de informatie uit het botmateriaal had weinig nieuws toegevoegd. De midelen voor ecologisch onderzoek ontbaken.]).

3.1 De archeologische gegevens uit het eerste vlak.

De huizen aan de Hoogstraat en Veersteeg.

De archeologische sporen uit het eerste vlak zullen samen met de beerputten per perceel besproken worden. Het muurwerk wordt in chronologische volgorde behandeld.
Het eerste vlak is op 80 cm onder het straatnivo aangelegd. Vóór de bouw van het station hadden op deze lokatie, aan het begin van de Hoogstraat en aan de voormalige Veersteeg, huizen gestaan. Binnen het terein van de opgraving vielen drie percelen aan de Hoogstraat: het hoekhuis Veersteeg 4, Hoogstraat 2 en Hoogstraat 4. Aan de Veersteeg is één woning opgegraven: Veersteeg 4.

Binnen de opgraving is herkenbaar dat huizen aan de straatzijde van drie percelen uit baksteen zijn opgetrokken (s 33, 51, 76, 77, 94). Waarschijnlijk zijn het hoekhuis en Hoogstraat 2 tegelijk gebouwd, gevolgd door Hoogstraat 4. De muren zijn per huis in één keer gebouwd. Ai deze muren zijn diep in het zand gefundeerd.
Vondstmateriaal uit de insteken is niet gevonden.
De ozendrop, die tussen Hasseltse huizen vaak wordt aangehouden, ontbreekt tussen het hoekperceel (Veersteeg 4) en Hoogstraat 2. Tussen Hoogstraat 2 en Hoogstraat 4 bevindt zich een ozendrop van 30 cm. De funktie van de ozendrop is het laten aflekken van het water op een gemeenschappelijke watergang tussen de huizen zodat de muren of houten wanden niet nat worden. De goot komt uit op straat of op het achtererf (2 [2. Zantkuyl, 1989, p. 12.]). Ook is het een bescherming tegen brand. Bij dicht opeenstaande huizen kan een brand snel om zich heen slaan. Voorkomen van brand heeft tevens te maken met de dakdekking. De daken van de Hasselste stadshuizen zijn vanaf de 15e eeuw vaker in pannen of lei uitgevoerd. Beide bouwmaterialen zijn in de opgraving in ruime mate teruggevonden. Het dekken van daken in steen werd door de stad met premies beloond (3 [3. Stadregt van Hasselt, 1883, p. 96 en 99-100. De Meyer en van den Elzen, 1981, p. 16-35.]). De meeste huizen in Hasselt staan zodoende los van elkaar. Waarom het principe in Hasselt zo consequent, zelfs tot in de vorige eeuw, is doorgevoerd, moet gezien worden in de bouwtraditie. Terwijl de brandveiligheid door het bouwen met steen aanzienlijk was verbeterd, bleef men vasthouden aan de oude traditie van het aanhouden van ozendroppen tussen de huizen.
De rooilijn van de drie huizen aan de Hoogstraat verspringt, de woningen liggen niet op een lijn. Het hoekpand Veersteeg 4 is zelfs niet haaks, de voorgevel staat in de richting van de steeg naar binnen. Hoogstraat 2 steekt ongeveer een halve meter uit en Hoogstraat 4 springt ongeveer 20 cm terug.

|pag. 17|

[afbeelding]

|pag. 18|

3.1.1 Het hoekhuis Veersteeg-Hoogstraat.

Het hoekhuis, Veersteeg 4, had een lengte van 15 meter (buitenmaats) en een breedte van 6,5 meter (buitenmaats). De muren s 76 en s 77 zijn het oudst, de muur s94 is tijdens een latere verbouwing vervangen. Het muurwerk is in 1913 gesloopt tot op straatnivo. De kelder, volgestort met sloopafval uit de woning, is in goede staat aangetroffen. De ontwikkeling van de woning was aan de hand van de diverse verbouwingsfases in de kelder te reconstrueren.

Aan de Hoogstraatzijde van de voorkelder, is een trapgat (s 93) zichtbaar. Hier heeft een houten trap gestaan om de kelder in en uit te kunnen komen. De bevestigingsgaten van de balken van de trap waren nog zichtbaar. Aan de straatzijde van de muur is waarschijnlijk een stenen trap tot op het straatnivo aangebracht. Hoe deze constructie er uit zag is onbekend. Aan de Veersteegzijde van de voorkelder is een tweede kelderuitgang als bouwnaad in het opgaand muurwerk te zien. Een dichtgezet stuk drempel begint op keldervloernivo. Een derde dichtgemetselde doorgang vanaf keldernivo (s 94) is westelijk hiervan te ontdekken. Deze zou chronologisch, op basis van de bouwnaden en het vloernivo, tussen de twee andere keldertoegangen geplaatst moeten worden.
De oude boogconstructies in het voorste kelderdeel zijn verdwenen. In de zuidwesthoek van de voorkelder was één bekapte en naar boven uitkragende boogaanzet te zien. De vermoedelijke ribboog- of kruisribconstructie is weggebroken. Het wijst erop dat de voorkelder in een vroegere fase eenzelfde constructie heeft gehad als de middenkelder. Het plafond kan in een latere fase een balkconstructie geweest zijn, wat zou duiden op een niet al te zware belasting van de vloer.
Op de bodem van de voorkelder zijn drie verschillende over elkaar heen gelegde bakstenen vloeren aangetroffen. De onderste vloer (s 86) is van rode baksteen, gevlijd in zand en gelegd in keperverband (visgraatmotief). De stenen zijn afgesleten. In deze vloer zijn 3 keien verwerkt. Delen van de vloer zijn later weggesloopt. De vloer die op s 86 ligt, s 87, is een in “wild” verband gelegde vloer uit rode baksteen. In een voeg van de vloer is een munt gevonden. De munt is een Utrechtse duit uit ± 1650, met een beeldenaar van het wapen van Utrecht en aan de andere zijde Tra-iec-Tum (4 [4. Determiatie H. Wolf, Hattemerbroek en H. Hasselt, Zwolle, waarvoor dank.]). De vloer kan in deze periode in gebruik zijn geweest. De recentste vloer in de kelder, s 85, bestaat uit voornamelijk gele maar ook rode IJsselsteentjes van hetzelfde formaat, gelegd in keperverband. Deze zijn gevlijd in een zandlaag. Deze vloer is tot aan de sloop gebruikt. Onder de onderste bakstenen vloer ligt schoon rivierzand, met hier en daar een ingraving, gevuld met puin en afval. Dit afval bestaat uit rood aardewerk en botmateriaal.
Over de funktie en indeling van de kelder valt niet met zekerheid iets te zeggen.
Een aanzet voor een wang van een schouw aan de westzijde van het kelderdeel, tegen muur s 79, geeft een aanwijzing dat hier sprake kan zijn van een verwarmde ruimte met een woonfunktie. De muur lijkt echter te zwak om een schoorsteen te dragen. In de 19e eeuw wordt de kelder opgedeeld door de halfsteens, met Portlandcement gemetselde, muren s 91-92.

De middenkelder van het hoekhuis is het best intact gebleven. Het is vermoedelijk de oudste kelder. De boogaanzetten zijn, ondanks de latere verbouwingen, goed zichtbaar. Het gaat hier om een tweetal kruisgewelven. De hoekaanzetten zijn in de oost- en zuidmuur teruggevonden (s 79, 80, 81). Het muurwerk s 80, s 81 stond weliswaar koud op de buitenmuur s 77, toch viel te constateren dat beide muren tegelijkertijd gebouwd moeten zijn, omdat in s 77 een uitsparing voor s 80 is gemaakt. De middenkelder van het hoekpand was bepleisterd met zachte witte kalk.
Dit type kelderconstructie komt in Hasselt op meerdere plaatsen voor. Goede voorbeelden hiervan zijn Hoogstraat 28 en Hoogstraat 5. Hier zijn de kelders uit de 15e eeuw nog geheel intact. Deze bestaan uit 4 kruisgewelven met in het midden een pilaar.

|pag. 19|

De vloer van de middenkelder bestaat uit rode baksteen op regels gelegd en correspondeert niet met enige fase uit de voorkelder. De kelder is later vele malen verbouwd (s 83, 78, 82). Dit moet samenhangen met de sloop van de gewelven en de aanleg van een balken vloer. De muren zijn te zwak voor een tongewelf. In de oostmuur (s 79, 80) is een 90 cm brede doorgang opengelaten naar de voorkelder.
Tijdens een latere fase is de middenkelder door een muur (s 90) opgedeeld.
De zuidmuur van deze kelder (s 77) bezit een afzaat vanaf de Veersteeg. Deze is ten tijde van de bouw van de buitenmuur aangebracht en tot de sloop van de woning in bedrijf gebleven. Een deel van de afzaat is nooit dichtgezet. Een afzaat kan dienen als rolbaan, stortkoker of zorgen voor licht in een donkere kelder.
Tevens kan het iets te maken hebben met de primaire funktie van de woning. Wat betreft de funktie van deze kelder moet, bij het ontbreken van een trap en het aanwezig zijn van een afzaat, gedacht worden aan opslag. Uit de 15e en 16e eeuw zijn over het huis vooralsnog geen gegevens bekend. In de 17e eeuw en later heeft het huis als kroeg en winkel gediend. Hieruit kan blijken dat de kelder voor opslag van biertonnen en handelswaar is gebruikt.

Over de achterkelder valt weinig te zeggen. Deze is in de 18e eeuw grondig verbouwd. Nieuw muurwerk is hierin aangelegd (s 95, 96, 97). Het is alleen mogelijk om deze kelder te betreden vanaf een trap vanuit het latere pand Veersteeg 3, de bakkerij (s 102). Het geeft voor deze tijd de samen hang tussen de twee panden aan. Waarschijnlijk was vóór de 18e eeuw de toegang vanuit de middenkelder zodat de drie kelders een eenheid vormden.
De overspanning bestond uit één tongewelf, waarvan de afdruk, de grens van het pleister op de zuidmuur, zichtbaar was. Ook was aan de grens van het pleister de lokatie van de keldervloer te reconstrueren. In de keldervloer ligt een waterput (s 99). Deze kan aan de hand van het steenformaat en de mortel in de 17e eeuw gedateerd worden. Vanwege de beperkte diameter van de put is tijdens de opgraving de onderkant niet bereikt. De put heeft waarschijnlijk doorgelopen tot op de watervoerende laag.

Op basis van de dikte van de muren en foto’s en prenten uit het begin van deze eeuw (5 [5. Foto- en prentencollectle K. Krach, Hasselt.]) kan worden vastgesteld dat dit huis behalve een kelder ook een parterre en een etage had. Daarbovenop stond een kleine borstwering waar het wolfsdak op rustte. De voorgevel van de woning is aan de Hoogstraat opgedeeld in 3 nissen.
In de middelste nis bevond zich de toegangsdeur. De andere nissen op de begane grond zijn voor de ramen geweest. De voorgevel heeft in de late 17e eeuw een klassicistische face-lift ondergaan. Over de achtergevel en de zijgevel aan de Veersteeg is niets bekend.

3.1.2 Hoogstraat 2

Het perceel Hoogstraat 2 heeft een gezamenlijke muur met het hoekpand (s 76), hetgeen doet vermoeden dat beiden tegelijkertijd zijn gebouwd. Het andere dragend muurwerk (s 51) Is met dezelfde mortel en in hetzelfde verband gemetseld. Het pand heeft een lengte van 11.60 meter (buitenmaats) en een breedte van 6.40 meter, buitenmaats. De achterste muur die tot het huis behoord kan hebben is de ondiep gefundeerde muur s 60. Hiervoor staat een steens, uit secundair materiaal gebouwde, muur (s 59) die wel diep gefundeerd is.
Aan de Hoogstraatzijde ligt de toegang tot de kelder. De kelder is tot de sloop van het pand in gebruik geweest. De keldertrap (s 52) is opgebouwd uit tegel, lei, baksteen en IJsselsteen. De balkgaten zijn teruggevonden. De trap heeft houten treden gehad. Bij de bouw van de woning, was de kelderingang al aanwezig. Van de vroege gewelfconstructie in de kelder zijn geen sporen gevonden.
Weggebroken ribbogen zijn niet ontdekt. Uit de 17e eeuw is een deel van een gewelfaanzet uit IJsselsteen overgebleven. Het is waarschijnlijk een rest van een groot aantal naast elkaar gelegen lange tongewelven, zoals dat nu nog aanwezig is in het pand Markt 9. De gewelfaanzet is tegen een klamp gemetseld (s 55).

|pag. 20|

De keldervloer (s 53, 75) is fragmentarisch bewaard gebleven. Eén vloer is overgebleven; deze keldervloer heeft twee motieven, de baksteen vloer op regels (s 53) aan de oostzijde van de kelder, begrenst door een rij rechtopstaande baksteen, het andere deel (s 75) is een uit rode baksteen in keperverband gelegde vloer.

Het meest opmerkelijke van de woning is de aanwezigheid van een beerput (s 57).
Allereerst valt deze op door de omvangrijke diameter: de binnenmaat is 2,05 meter. Een bouwhistorische datering van de put valt moeilijk te geven. Muur s 59 is koud tegen de beerput aangemetseld, de klamp s 55 staat er eveneens koud tegenaan. Of de beerput inpandig of half-inpandig was of buiten het huis stond, viel niet te constateren. De beerput vertoonde geen glijgat. Zeker is dat s 57 vanaf ± 1630 niet meer in gebruik is (zie 6.2). Het is niet duidelijk wanneer de put gemetseld en in gebruik genomen werd.
De geschiedenis van de beerput is merkwaardig. De beeraanslag op het binnenwerk wijst op gebruik als privaat. De inhoud bestond echter uit huishoudelijk afval uit het eerste kwart van de 17e eeuw. Dit wijst er op dat hieraan voorafgaand de beerput tot op het zand is leeggemaakt. Vervolgens heeft hij slechts beperkte tijd als stortplaats voor huishoudelijk afval dienst gedaan.
De vondstenlaag (s 58), die tussen de 25 en 40 cm dik was, lag direct op het zand.
Op deze laag lag een lading puin waartussen zich materiaal van kleipijpen bevond.
Deze dateren uit het laatste kwart van de 17e eeuw. Het is onzeker wanneer dit puin in de put geworpen is (6 [6. Ekkel, intern rapport, Opgraving Hasselt BRP 1991.]).

De vondstenlaag (s 58) is met de hand doorzocht, waardoor de kleinste fractie van het materiaal soms gemist is. De laag is niet bemonsterd.
De vondstgroepen afkomstig uit deze laag zijn aardewerk, drinkglas en vensterglas (zie bijlage 3). Aan de inhoud valt allereerst de grote hoeveelheid drinkglazen op. Onder de hoeveelheid van minimaal 66 exemplaren bevinden zich een aantal bijzondere types. In de catagorie hoge bierbekers onder meer een ijsglas (7 [7. Kottman, 1990, p. 127.]), een 4-tal wafelbekers (8 [8. Kottman, 1991, p. 129.]) en een blauw-witte bandglasbeker (9 [9. Broekhuizen et al., 1988, p. 210.]). De hoeveelheid roemers, van diverse types is uitzonderlijk. Onder de glazen voorwerpen bevindt zich ook een strijkglas.
Bij het aardewerk, in totaal 103 stuks, zitten een aantal interessante exemplaren.
Opmerkelijk is één compleet Chinees-porseleinen drinkschaaltje dat tussen 1605 en 1620 gedateerd kan worden (10 [10. Rinaldi, 1989, onderschrift op standring p. 69, exemplaar komt ongeveer overeen met Rinaldi Classification of bowls type III, p. 138.]). Binnen de standring staan Chinese karakters. Het steengoed bevat behalve een grote pispot (11 [11. Clevis en Smit, 1990, p. 172.]), een tweetal Westerwald schenkkannen, de één met rozenappliques, de ander met appliques die geïnterpreteerd kunnen worden als duivelskoppen. Onder de faience bevinden zich fragmenten van een Italiaanse plooischotel (12 [12. Baart et al., 1990-2, p. 18, Clevis en Smit, 1990, p. 209.]), Nederlandse faience borden en een zalfpot (13 [13. Korf, 1981, p. 138-141, Laleman et al., 1983, p. 36-37, 103.]). De majolicaborden zijn alle afkomstig uit Nederland en vertonen geen uitzonderlijke motieven. De afbeeldingen bestaan uit een schaakbordpatroon (14 [14. Korf, 1981, p. 128.]) en een Hollands landschap (15 [15. Korf, 1981, p. 249.]). Bij het witbakkend aardewerk viel een dunwandige groene kan op (16 [16. Clevis en Kleij, 1990, p. 91.]).
Onder het roodbakkend aardewerk is één bord afkomstig uit het Weser-gebied.
Op de rand zitten duimindrukken en op vlag en spiegel is gele slib aangebracht.
Deze slib is afgedekt met koperglazuur. Hierin staat de afbeelding van een persoon met een vreemde hoed, mogelijk “een Turk met tulband” gekrast. Het gewone rode aardewerk betreft importen uit Bergen op Zoom, een teil en een slachtkuip vallen hier op. De grapen, pispotten en kopjes kunnen van lokale makelij zijn, enkele zijn echter qua vorm en baksel duidelijk afkomstig uit de Friese produktie (Harlingen, Workum, Bolsward?)(17 [17. Vooralsnog is geen van de Hasseltse pottenbakkerijen opgegraven, zodat accuraat vergelijkingsmateriaal ontbreekt. De Hasseltse ateliers hebben waarschijnlijk alleen rood-gebruiksaardewerk gemaakt. Wel is een deel van een glijbakkerij voor majolicategels opgegraven (zie: Verlaan, 1972).]).

Over het opgaande muurwerk boven de kelder valt weinig te zeggen. Vermoedelijk heeft het huis, net zoals de andere huizen aan de Hoogstraat, een 1e verdieping en een wolfsdak gehad. Hoogstraat 2 verviel aan het eind van de 19e eeuw tot stal en is daarna gesloopt. Op prentbriefkaarten van na de sloop (18 [18. Zie noot 2.]) is een pomp te zien die voor een schutting staat. Achter de schutting groeit een boom. De

|pag. 21|

bronbuis van deze pomp is tijdens de opgraving teruggevonden. De pomp stond later voor het stationsgebouw (19 [19. Gerrits, 1986, foto station, oostzijde.]) en bevindt zich nu naast de St. Stephanuskerk.

Het achterterrein van Hoogstraat 2.

Direct achter de onderkelderde woning zijn een aantal bakstenen funderingen met een duidelijk dragende funktie gevonden (s 60, 63, 64, 65). Hierop heeft een muur of een houten bouwwerk gestaan. De muren zijn niet of ondiep gefundeerd.
Muur s 63 is zelfs op een mestkuil aangelegd en zwaar verzakt. Het is denkbaar dat het hier wel om een overdekt gebouw gaat. De vloer bestaat uit direct op het ophogingspakket gelegde secundair gebruikte bakstenen, hierop lagen nog twee andere vloeren in een wild verband (s 66, 67, 68). Wat de funktie van het huis op het achtererf was, is onbekend. In belastingregisters is het ook niet terug te vinden.
Denkbaar is dat het een woning voor de dienstboden, een kot, werkplaats of stal is geweest.
Tussen de muren s 60 en s 63 bevindt zich een waterput (s 61). In de waterput zijn geen opmerkelijke vondsten gedaan.

Verder op het achterterrein liggen een waterput (s 70) en een beerput (s 72). De funktie van waterput bij s 70 viel af te leiden uit de beperkte diameter van de put, en aan het feit dat de halfsteens wand onderin overging in een grote ton. Deze reikte tot onder de watervoerende laag in het zand. Secundair is de waterput als beerput gebruikt.
Hieruit is de inventaris s 71 geborgen (zie bijlage 3). Het geeft de inventaris van een laat 18e eeuws huishouden weer. Onder de 59 exemplaren aardewerk bevond ziCh Chinees porselein, Engels steengoed, pearlware, creamware en scratch-blue. Opvallend was dat het meeste aardewerk een drink- of opdienfunktie had en dat opslag- en kookmateriaal nagenoeg ontbrak. Één bordje is in sociaal-politiek kader opmerkelijk.
Dit is een faience schoteltje beschilderd met de initialen PVOR en de en-face afbeelding van prins Willem V (1748-1806). De letters staan voor Prins Van ORanje.

Ten zuiden van de waterput lag de beerput s 72, met inhoud s 73. Hieruit is een inventaris geborgen uit het tweede kwart van de 18e eeuw (zie bijlage 3). Het bracht 99 stuks aardewerk en 51 andere gebruiksvoorwerpen voort. Het percentage voorwerpen met een drinkfunktie is hoog. De grote hoeveelheid industrieel geproduceerd aardewerk, 41%, is opmerkelijk. Deze beerputinhoud vormt waarschijnlijk een betere afspiegeling van een huishouden dan s 71. Alle gebruikelijke aardewerksoorten waren vertegenwoordigd.
Uit deze beerput is een schildje afkomstig, vervaardigd uit een lood-tin legering (20 [20. Mondelinge mededeling H. Duiker, Zwolle, dank voor de restauratie van de miniatuur haardplaat.]), met de afmetingen 7,7 cm x 5,4 cm en een dikte van 1,2 mm. Het is een haardplaat uit een poppenhuis. De plaat is versierd. De centrale voorstelling op de plaat is als volgt: in een omheining gevormd door vlechtwerk zit vooraan een planken hek. Binnen de omheining staat op zijn achterpoten een klauwende leeuw, die een lans vasthoudt. Op de lans zit een hoed geprikt. Boven de centrale voorstelling zweeft een kroon. De zijstijlen en de halfronde bovenzijde worden versierd met een arabesk-achtige groenslinger, met in de zijstijlen centraal een gestileerde Franse lelie. Op de schouders van de haardplaat en bovenop de halfronde top staan eveneens Franse lelies, drie in totaal. De achterzijde van de haardplaat vertoont vertikale strepen van de mal en is onversierd. Het plaatje heeft waarschijnlijk een primaire funktie in een poppenhuis gehad.

Zuidelijk van de beerput is een waterkelder, bestaand uit gele IJsselsteentjes (s 74) gevonden. De inhoud (s 74) viel op basis van geëmailleerd keukengerei en aangekoekte verfblikken in de laatste helft van de 19e eeuw te dateren. De waterkelder behoorde vermoedelijk toe aan het bedrijf aan Veersteeg 3.

|pag. 22|

3.1.3 Hoogstraat 4.

Hoogstraat 4 is een bijzonder pand. Het valt op doordat bij verbouwingen veel van het oudste muurwerk is verwijderd. Het is niet mogelijk geweest om de noordmuur van het huis op te graven.
Het huis is in de vroegste toestand vermoedelijk 6,5 meter breed geweest en liep mogelijk maar tot muur s 31, wat het gebouw ongeveer 5 meter diep maakt. Alléén het voorste deel is onderkelderd. De muren aan de straatzijde en de zuidzijde zijn diep gefundeerd en boden de mogelijkheden voor een kelder. Over de toegang en vroegere indeling van de kelder is vanwege de beperkte opgraafmogelijkheden niets te zeggen. Het voorkomen van een gewelfaanzet met IJsselsteen (s 50) duidt erop dat in de 17e eeuw de kelder verbouwd is, wat een voorganger plausibel maakt. De keldertoegang is na de verbouwing aan de westzijde gebouwd (s 35 en 36). In de tweede helft van de 19e eeuw is deze opnieuw opgemetseld met Portlandcement en zeer harde paarse baksteen.
Vermoedelijk is de toegang tot de kelder vóór de 17e eeuw aan de straatzijde geweest. De keldervloer bestaat uit rode baksteen, op regels gelegd. Onder deze vloer is, vanwege instortingsgevaar, niet gekeken naar een andere vloer.
Oosteljk van muur s 29 werd een waterkelder (s 39) met een klamp van IJsselsteentjes (s 38) gebouwd. Ook deze was gemetseld met Portlandcement.

Middenin de achterzijde van de woning, werd een stookvloer aangetroffen (s 37).
De stookvloer mat 1,20 x 1,25 meter. De langere zijde is waarschijnlijk 1,60 m lang geweest, zodat een symmetrische constructie ontstaat. De stookvloer was gevlijd in een zandlaag, waarin behalve kogelpot aardewerk ook bloempotten en faience voorkwam. Dit pakket heeft een sluitingsdatum in de 18e eeuw. De zandlaag is duidelijk uitgegloeid. Onder deze zandlaag lagen diverse zwarte pakketjes van houtskool, verschroeide grond, puin en zwerfkeien. De stookvloer was op basis van het eronder liggende pakket aan het eind van de 18e eeuw te dateren. De stookvloer was opgebouwd uit een enkele laag liggende bakstenen en afgezet met een rij staande bakstenen. In het midden zat een zwaar versinterd, rechthoekig gat eveneens afgezet met bakstenen. Het gat diende als verzamelplaats voor de stookresten en was groen uitgeslagen. Op de stookvloer lag een dikke laag roet en een zwarte koek waarin zich kleine ijzeren spijkertjes bevonden.
Oostelijk van de stookvloer lag een lemen vloer van steeds opnieuw aangestreken lagen leem. De lemen vloer werd begrensd door de stenen vloerdelen (s 34) en de achtermuur s 30.
Wat de funktie van de stookvloer en de lemen vloer is geweest, blijft onduidelijk.
Het is echter geen smidse geweest, zoals eerder gesuggereerd (21 [21. Bartels, 1991, p. 3. Mondelinge toelichting M.v. Nie, IPP Amsterdam.]).
Hoogstraat 4 kende ook aan de noordkant een ozendrop. Deze is waarschijnlijk zo breed geweest dat deze als steeg gediend kan hebben. Op een foto van 22 mei 1935 (22 [22. Foto- en prentenarchief HVH, met dank aan P. Korenhof, Hasselt.]) is duidelijk te zien dat in de zuidmuur van de huidige Hoogstraat 4 een viertal 18e eeuws ogende ramen op de begane grond zijn aangebracht. In een gezamenlijke muur worden geen ramen gezet. Ook het aanbrengen van ramen direkt kijkend op de blinde muur van de buurman lijkt onwaarschijnlijk.
Over het opgaande muurwerk boven de kelder is weinig bekend.
Concluderend kan over het huis gezegd worden dat het voorgedeelte aan de straat onderkelderd was. Het huis bestond hier uit een parterre en één verdieping.
Het achterste deel van de woning heeft mogelijkerwijs alleen uit een begane grond met een dak bestaan op ondiepe muren gefundeerd.

Westelijk van muur s 30 bevond zich een beerput, s 40. In de beerput bevond zich een bijzonder grote hoeveelheid afval (s 41) (zie bijlage 3). Minimaal 234 stuks aardewerk, 54 stuks glas en een aantal metalen voorwerpen zijn geborgen.
Het aardewerk bestaat voor de helft uit industrieel goed. Het meeste hiervan is afkomstig uit Maastricht. Uit het aardewerk blijkt dat de bewoners hele serviezen tegelijk gekocht moeten hebben. Van één soort, een schaaltype met op de rand

|pag. 23|

een eierlijst, zijn 4 verschillende formaten gevonden. Een tweede servies kenmerkt zich door een 2 cm brede horizontale band aan de buitenzijde van schalen, bekers en roomkannen. Onder het thee- en koffieservies bevindt zich behalve een groot aantal kopjes, een witte theepot met een bloemblad persreliëf.
Tevens bestaat een deel van het aardewerk uit identieke soepborden, platte borden en ovale schotels. Het porselein, dat van Europese makelij is, betreft voonamelijk kopjes en schotels. Het roodbakkende aardewerk bestaat onder meer uit Bergen op Zooms gebruiksgoed, zoals kachelpannen, vooraadpotten, kannen en kommen.
De inventaris van deze beerput kan in verband gebracht worden met de bewoners van Hoogstraat 4.

Het achterste deel van Hoogstraat 4 was afwijkend van de woningen Veersteeg 4 en Hoogstraat 2, omdat diepe funderingen hier ontbraken. Het is in de loop der eeuwen volgebouwd. Het verlengde van muur s 33, het muurwerk s 32, s 46 en s 47, is later bijgebouwd. Het lijkt erop dat de eerst het gedeelte tot s 29 bij het huis is getrokken, daarna vond een uitbreiding tot s 30 plaats. De achtermuur s 30 is eveneens een beerkelder die gelijktijdig gemetseld is. De beerkelder heeft een gewelf van IJsselsteen (s 48). In de beerkelder zijn geen artefacten gevonden.

Op het achterterrein is een zeer recente, smalle, diepe waterput gevonden (s 42).
De baksteen komt overeen met die van de fundering van het stationsgebouw. De put is volgestort met puin. Tussen het puin bevond zich als enige vondst een zaagvijl.

In de westwand van het opgegraven deel van het perceel is een beerput s 44 gevonden. De bouw van de beerput moet in de 17e eeuw geplaatst worden. De gebruikers van deze put zijn mogelijk niet alleen de bewoners uit het huis Hoogstraat 4 geweest, maar ook de bewoners van het achterterrein. In de beerput is materiaal gevonden uit het laatse kwart van de 18e eeuw en het eerste kwart van de 19e eeuw (s 45) (zie bijlage 3). Hierin zijn behalve aardewerk ook glasvondsten gedaan. Een tweetal 30 cm lange retortbuizen en 14 niet-machinaal vervaardigde medicijnflesjes zijn gevonden. De flesjes waarvan soms de blauwige of roodachtige inhoud nog aanwezig was, zijn chemisch onderzocht.
Een viertal flesjes waarin zich nog een dikke taaie substantie bevond, bleek behalve de elmenten Na+, K+ en Ca+ ook koperionen te bevatten. Dit is van nature in beerputten niet aanwezig en heeft waarschijnlijk iets met het medicijn te maken. Bij verhitting van de stof is een kamferachtige geur vrijgekomen. Kamfer is een stof die in de geneeskunde vaak toegepast wordt als huidzalf en hartversterkend middel. Directe verbanden met een bepaald medicijn zijn niet aanwijsbaar (23 [23. Het chemisch onderzoek naar de samenstelling van de inhoud van de medicijnflesjes is verricht in sepetember en oktober 1991 in het laboratorium van de Christelijke Agrarische Hogeschool in Dronten, Flevoland. Hiervoor wil ik de heer G. Kleimeer uit Dronten danken.]).
Uit de beerput komt ook een houten afgesleten klomp van wilg (Salix sp.). Tevens is een ovaalvormige glasplaat (14x8cm) gevonden met aan de achterzijde een houten plaatje van zilverspar (Abies alba) (24 [24. Determinatie Mevr. E. Hoorn- van Berkel, IPP Amsterdam, waarvoor dank.]), bijeengehouden door een rand blik. Tussen het glas en het plankje bevond zich een vlekkerige roodbruine vloeistof. Dit zou een vroege vorm van een ingelijste, op glas vastgelegde, foto (Daguerreotype?) kunnen zijn geweest.

3.1.4 Veersteeg 3.

Het muurwerk van het achterhuis van het hoekpand Hoogstraat-Veersteeg was ondiep gefundeerd (s 100, 101, 103). Het is later gebouwd dan het hoekpand. De bouwdatum is onbekend maar is op basis van het ophogingsmateriaal onder het muurwerk in de periode 1550-1600 geplaatst. De vroegste funktie van het huis is onbekend. Voor latere tijd is deze wel duidelijk geworden.

De resten van twee bakovens (s 104, 105) zijn in het pand gevonden. Deze stammen uit het derde kwart van de 17e eeuw. De resten van één bakoven

|pag. 24|

stonden koud tegen de buitenmuur (s 100), wat ervoor pleit dat de bakove, s 105, later gebouwd is. De oven heeft mogelijkerwijs nog een voorganger gehad, s 104: hiervan is alleen een zwaar gesinterd rond puinspoor teruggevonden. De oven s 105 kan chronologisch geplaatst worden na oven s 104 en vóór oven s 108. De ophogingspakketten waar oven s 108 op stond, liggen over s 105.
Het onderste deel van oven s 105 is ook teruggevonden. Het bestond uit een ovaalvormig, tamelijk los gemetseld muurwerk, van stenen met gelijk formaat. De binnenzijde is vaak verhit geweest; hierdoor braken de bakstenen. De oven heeft een binnenmaat van 1,5 meter en een buitenmaat van 2,1 meter. Vier steenlagen van het opgaande werk waren nog aanwezig. Aan de rechterzijde van de oven was een deel van een muur, die was opgenomen in de bakoven, zichtbaar. De vloer van de oven bestond uit diagonaal op regel gelegde baksteen. De oven was zwaar verzakt, de zuidzijde van de vloer lag 40 cm hoger dan de noordzijde. Op de ovenvloer lag een laag aankoeksel en verkoold hout. Het stookgat lag aan de noordkant, de binnenmaat was 40 cm en het gat had een vermoedelijke hoogte van 30 cm. De hoogte van het gat viel vanwege de verzakking moeilijk vast te stellen.
Vanaf het stookgat lagen aan de buitenzijde van de muur rode vloertegels, s 106.
Deze plavuizen zijn gelijktijdig met de bakoven geplaatst en behoren tot de vloer van de bakkerij. Van het bovenwerk van de oven is niets teruggevonden. De schoorsteen heeft vermoedelijk tegen de buitenmuur (s 100) aan gestaan. De oven is intensief gebruikt, de stenen zijn tot barstens toe verhit.

De bedrijfsruimte van de bakker heeft, op basis van de tegelvloer en het muurwerk in de oostzijde van de oven, aan de westkant van het huis gelegen. De verdere indeling hiervan is onbekend. Uit de voorschriften van het bakkersgilde werd duidelijk dat de produkten in de bakkerij verkocht moesten worden (25 [25. Voorschriften bakkers 1649, Formsma, 1959, stuk 946, p. 94.]).
Het woongedeelte van het huis bevond zich aan de oostzijde. Op basis van de dikte van het muurwerk is een mogelijke 1e verdieping met zolder aan de oostzijde van het pand te reconstrueren. De westzijde van muur s 100 was te smal om een verdieping te dragen.

Uit archiefmateriaal viel op te maken dat aan het eind van de 18e eeuw het pand gefunktioneerd moet hebben als kroeg en herberg. Hiervan zijn binnen het pand geen sporen aangetroffen.

In 1814 werd het pand weer omgebouwd tot bakkerij. Aan de westzijde is de gehele muur (s 120) vernieuwd en een kelder (s 119, 120, 122) met een tongewelf gebouwd. Deze kelder had een vloer van rode plavuizen (s 121). In de noordoost hoek van de kelder werd een waterkelder gebouwd (s 117, 118). Het westelijke gedeelte heeft als woonhuis gefungeerd. In het oostelijke deel stond de bakkerij. Een trap van twee treden (s 114) gaf toegang tot het stookhok van de oven. Deze kamer had een halfsteens muur (s 110), waarin aan de zuidzijde het stookgat van de oven (s 108) open was gelaten. De vloer bestond uit secundaire baksteen (s 111).
De oven is tot op het nivo van de vloer van de bakkerij bewaard gebleven. De bakstenen vloer (s 109), gelegd in keperverband, was zwaar verzakt en afgesleten. De oven is vanuit kamer s 110 gestookt. Het kamertje lijkt erg krap om uit de voeten te kunnen met een broodschieter, dit wordt gecompenseerd door het kleine formaat van de oven. De ruimte die wordt afgesloten door muur s 112, met de bakstenen vloer s 126, heeft misschien wel gediend voor opslag van brandstof voor de oven. De oven is op het vloernivo van de bakkerij in staand verband gemetseld. De stenen staan met de lange zijden naast elkaar en vormen een krans (afbeelding 10).

|pag. 25|

In 1838 hield de bakkerij op te bestaan. De woning werd verbouwd en gesplitst in twee huizen. Dit was zichtbaar door de afgebroken muren (s 120, 122) in het westdeel van het huis en de gebouwde muren s 124, 125 en 127. Deze vormden een soort trapgat en een betegeld kelderhok.

3.2. Het tweede vlak.

Het tweede vlak is alleen in het westelijk gedeelte van de opgravingsput aangelegd, in het oostelijk deel hebben de kelders het oude oppervlak opgeruimd.
Hierbij is het ondiep gefundeerde muurwerk verwijderd en kwam een ophogingspakket bloot te liggen. Dit pakket viel te dateren in de vroege 15e eeuw.
Het bezat een dikte tot 1,5 m.
Een lappendeken van verschillende bodems is gelijkmatig over het achterterrein verdeeld. De grond was waarschijnlijk afkomstig uit de kelders aan de Hoogstraat en van het afgetopte duin. Ook is van elders grond aangevoerd (26 [26. Formsma, 1959, stuk 1384, p. 158. Dit stuk is onvindbaar in het Hasseltse archief. D. Westerhof heeft dit stuk bestudeerd en meldt mondeling dat hierin staat dat het de mensen van het klooster verboden wordt om nog langer bij Hasselt zand en klei af te graven. Zie ook inventaris 41, briefregest 184, regel 2 en 3.]). In het ophogingspakket komen uit de verschillende ladingen grond aardewerktypes van de 13e tot en met 15e eeuw voor. Sommige delen van het pakket bestonden uit groene kleibanden, andere weer uit mul zand. Weer een ander deel werd gevormd door zompige kleizoden met vlechtwerk en elzen paaltjes. Daartussen is kogelpot en blauwgrijs aardewerk gevonden.

In het ophogingspakket is een ton gevonden (27 [27. De tekening van dit vlak is niet in deze publikatie verwerkt.]). Naast de ton bevond zich een op dezelfde manier ingegraven rond gat, met dezelfde afmetingen als het gat van de ton. De geborgen ton heeft een reconstrueerbare hoogte van ±60 cm en een diameter van 45 cm. De ton bestaat uit 14 eiken duigen (Querqus sp.). In één van de duigen zit een rond gat, doorsnede 10,4 cm. Hierin zit een deuvik (stop) van populier (Populus sp.). De ingegraven ton bezit nog één van de deksels. Deze deksel is gemaakt van drie eiken planken, die rondom zijn afgeschuind zodat de deksel gemakkelijk in de inkepingen aan de binnenzijde van de duigen past. De drie planken zijn verbonden met vier deuvels (houten pinnen) die eveneens uit eiken zijn vervaardigd (28 [28. Zie noot 24.]). Het opmerkelijke van de ton is dat zowel aan de buitenzijde op de duigen als op de deksel een huismerk is aangebracht. Dit huismerk bestaat uit drie met de passer getrokken, naast elkaar liggende cirkels.
Over de middelpunten van de cirkels loopt een pijl. De punt ligt in de laatste cirkel en maakt aan één zijde een hoek van ±30°, aan de andere zijde ontbreekt de pijlpunt. Dit huismerk kan toebehoord hebben aan de kuiper of aan de producent van de orginele vulling van de ton.

De tonnen hebben een secundaire funktie gehad (29 [29. Isenberg, 1987, p. 36 en p. 116.]), en kunnen mogelijk als afval- of koelbak gediend hebben.

Aan de zuidzijde in het ophogingspakket bevindt zich een ronde ingraving van 3,4 m doorsnee en een 0,7 m diep (afbeelding 9 p. 51). De ronde structuur wordt omringd door een 0,4 m dikke band, bestaand uit kleizoden. De ingraving is gevuld met baksteenpuin, donkere grond en houtskool, mortel ontbreekt hier echter.
Aan de noordzijde van de ingraving ligt een een uitgegloeid zandpakket. In een coupe is te zien dat deze ingraving na het opwerpen van het ophogingspakket is aangebracht.
De lokatie van dit spoor ligt niet direkt onder één van de ovens, maar er ongeveer tussenin. Bodemverbetering voor de ovens valt zo uit te sluiten. In het opgegraven spoor bevindt zich veel bakafval van bakstenen en dakpannen en een uitgloeiing, die op hitte wijst. Mortel en ander bouwafval ontbreekt, zodat niet van een puinkuil gesproken kan worden. De bovenzijde van het pakket is verdwenen door de bouw van Veersteeg 3.

|pag. 26|

Het ophogingspakket sloot de inhoud van de in het rivierduin ingegraven afvalkuilen af. Geen van de kuilen in het ophogingspakket liep door tot op het rivierduin.

3.3. Het derde vlak.

Tijdens het aanleggen van het derde vlak werd het ophogingspakket verwijderd en de helling van het zandduin kwam aan de oppervlakte. In het rivierzand bevonden zich globaal twee soorten sporen; donkere en lichte. Ook bevonden zich hier tal van natuurlijke sporen zoals konijnepijpen en wortel- mollegangen. Alleen de archeologische sporen zijn vastgelegd in de opgravingsplattegrond (bijlage 1).

De donkere sporen worden gedateerd in de 14e eeuw en bestonden uit afvalkuilen en een waterput (s 1, 2, 15, 18 en 27). In deze tijd bestonden op deze lokatie nog geen beerputten. Het afval werd in kuilen gegooid, die dicht bij de huizen lagen. Deze kuilen moeten gerekend vanaf het oude oppervlak 1,5 m. diep zijn geweest.
Het ophogingspakket dat over de kuilen heen ligt is van later datum dan de vulling van de kuilen. De afvalkuilen zijn niet door het ophogingspakket heen gegraven. De datering van het materiaal uit de jongste kuil geeft een globale datum voor het aanbrengen van de ophoging (14d-15a).
In één van de kuilen (s 2) is vanwege de ligging vlak onder het waternivo veel leer bewaard gebleven (30 [30. Barwasser en Goubitz, 1990, p. 71-93.]). De inhoud van deze kuil bestaat uit:

– een messchede versierd met ingeperste Franse-lelie motieven.
– een fragment van een trip 15e eeuw
– twee schoenfragmenten van het Kampen-type 9 14-15
– twee schoenfragmenten van het Kampen-type 5 13-15
– een schoenfragment van het Kampen-type 7 15B

Samen zijn dit minimaal 6 schoenen. Het type 7 is opmerkelijk. Het is een vrouwen- of jeugdschoen vervaardigd uit kalfsleer. De datering van het leer uit spoor 2 moet geplaatst worden tussen 1350 en 1450. Opmerkelijk is dat het meest voorkomende type schoen in dezelfde periode in Kampen, het type 1A, hier nagenoeg ontbreekt. Ondanks het beperkte aantal schoenen is zeker sprake van een collectie niet-alledaagse exemplaren. In andere afvalkuilen zijn kleinere hoeveelheden leer gevonden (31 [31. Barwasser, M. 1991. Itern rapport, Opgraving Hasselt BRP]).

In dit vlak is ook een muur (s 28) gevonden. De muur lag bovenop het duin onder recentere bouwfases van Hoogstraat 4. Met het latere huis stond het echter niet in verbinding. De muur valt op door het grote steenformaat (28x14x6). Van deze muur is slechts anderhalve meter teruggevonden, het oostelijke deel was verdwenen. Gepoogd is de loop van de muur te reconstrueren door de uitbraaksleuf te volgen. Na reconstructie kreeg de muur een vermoedelijke korte kant met een buitenwerkse maat van 5,75 m. Het noordelijk vervolg van het muurwerk stak onder Hoogstraat 6 door. Bij de afbraak van de opgegraven muur, voor het hergebruik van de stenen, is de kuil die ontstond tijdens de sloop, dichtgegooid met huisafval.
De vulling van de kuil bestaat uit (MAI):

type datering
5 Siegburg kannen type “De Voorst” 14bc (32 [32. Verlinde, 1983, p. 37-40.])
s1-kan-3 14d-15A (33 [33. Thijssen, 1991, p. 52.])
s1-kan-2 14d-15 (34 [34. Thijssen, 1991, p. 51.])
1 fragment geglazuurd Langerwehe 14cd (35 [35. Hurst, 1986, p. 184-190.])
r-gra-?
1 fragment hoogversierd kustaardewerk (Vlaams?). 14B?


|pag. 27|

Aan de hand van het materiaal valt geen scherpe datering te geven. Geconstateerd moet worden dat de kuil tussen 1350 en 1450 gegraven moet is en vervolgens gevuld is. In de eerste helft van de 15e eeuw wordt de kuil echter overbouwd door een nieuwe muur (s 29).

De lichter gekleurde sporen konden gedateerd worden in de 13e eeuw. De sporen vielen te onderscheiden in paalgaten en kuilen. In totaal zijn slechts zes dateerbare paalgaten (s 5, 11, 12, 16, 17, en 21) en vier dateerbare kuilen (s 4, 10, 25 en 26) gevonden. Dit is weinig, maar gezien de latere verstoring van het oude oppervlak is het uitzonderlijk dat deze nog zijn aangetroffen. De paalgaten zijn tussen de 15 cm en 65 cm diep en bezitten een diameter tussen de 20 cm en 40 cm. hierbij moet aangetekend worden dat van de top van het duin ongeveer een halve meter grond verdwenen is. Dit proces is bodemkundig vastgesteld. De podsol die in de lagere stukken alleen nog aan de inspoelingshorizont herkenbaar was, ontbrak op de hogere delen volledig. Het duidt erop, dat tussen de 40 cm en 60 cm grond verdwenen is. De gevonden sporen vormen de onderkant van de allerdiepste sporen. Al deze paalgaten bezitten een lichtgrijze zandvulling die duidelijk afsteekt tegen het schone, grofkorrelige, helder gele rivierzand. In de vulling van vier paalgaten zijn fragmenten aardewerk gevonden die dateerbaar zijn in de periode 1200-1250. Dit materiaal bestaat uit Pingsdorf-aardewerk met het voor deze tijd typerende baksel en randprofielen. Ook zijn stukjes geel geglazuurd Langerwehe aardewerk gevonden. Eveneens is in de sporen lokaal vervaardigd kogelpotaardewerk aangetroffen. Dit is materiaal met een donker en grof steengruis/schelp gemagerd baksel en wordt gekenmerkt door de grote randen. In Zwartewaterklooster en Rouveen “Olde Brink” is vergelijkbaar materiaal gevonden. De vulling van de meeste kuilen en paalgaten was vondstloos. Deze hebben wel een spoornummer gekregen maar vielen niet te dateren. Op basis van de wèl te dateren sporen zijn deze in de 13e eeuw te plaatsen.

Uit de onderlinge ligging van paalgaten valt geen plattegrond van een huis, spieker of ander bouwwerk af te leiden. Noch de afmetingen, noch de oriëntatie van bouwwerken zijn bekend. Het gaat echter met zekerheid om vroeg 13e eeuwse bewoning (36 [36. Schotten, 1990. Waterbolk en Harsema 1979, p 241.]). Uit twee paalgaten met een praktisch schone vulling (s 11, 12) komen stukken hutteleem, wat duidt op bewoning en huizenbouw. In de hutteleem zijn de afdrukken van de tenen van de vlechtwanden goed zichtbaar. De kuilen liggen naast de paalgaten.
Houtresten zijn niet aangetroffen maar in enkele coupes was wel een paalkern zichtbaar. Boven de grondwaterspiegel is al het hout vergaan. Aangezien het oude oppervlak verdwenen is, zijn ondiepe sporen zoals een haard of vloer niet gevonden.
In het lager gelegen gedeelte van het vlak, dat tot 0 NAP reikte, zijn geen paalgaten gevonden.

Sporen uit de periode vóór ±1200 zijn niet aangetroffen.

|pag. 28|

De nederzettingsontwikkeling op het rivierduin langs het Zwartewater.
Fictieve doorsnede, niet op schaal.

[afbeelding]

|pag. 29|

Noten:

De noten op pag. 30 zijn opgenomen als zijnoten.

|pag. 30|

– Bartels, M.H. (1992). HASSELT, van Ae tot Zwartewater: Een uitwerking van het archeologisch onderzoek in de stadskern van Hasselt, provincie Overijssel. (doctoraalscriptie). Middeleeuwse archeologie, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam.

Category(s): Hasselt
Tags: , ,

Comments are closed.