Oude Munten [III]


OUDE MUNTEN.

_______

     Den 4 April werd, bij een der goud- en zilversmeden te Zwolle, te koop aangeboden een oud muntstuk, zoodanig zwart en geöxideerd, dat er geen zilver aan te herkennen scheen; dat het althans niet veel zilverwaarde kon inhouden. Op de vraag: hoe men aan dat oude muntstuk was gekomen? gaf het antwoord aanleiding tot meer vragen en antwoorden, welke noofdzakelijk het volgende deden vernemen:
     Dat muntstuk was, met meer andere, grooter en kleiner, in den voor- of namiddag van dien dag gevonden binnen Zwolle, in eenen toen verbouwd wordenden stal, gelegen in de Kromme jak, achter het gesticht genaamd de Vilsteren-huizen, bij het uitgraven van den grond, en in eenen aarden pot, die gebroken was, maar scheen digt gemaakt geweest te zijn met eenen daarin gestoken linnen doek, nagenoeg geheel vergaan.
     Ten gevolge van dit medegedeelde werd te

|pag. 64|

kennen gegeven aan den persoon, die wel brenger maar niet eigenaar van dat oude muntstuk was, om al de gevondene muntstukken door den eigenaar te laten brengen, dewijl een onderzoek van de geheele vonst welligt zoude doen blijken, dat daarvoor meer dan de zilverwaarde kon worden gegeven.
     Door die boodschap opgewekt is de eigenaar zelf verschenen, en heeft aan den goud- en zilversmit H. Burgers verkocht 275 stuks oude munten. Eenige dagen later bleek, dat men ook bij eenen anderen goud- en zilversmit hier ter stede drie muntstukken, herkomstig van die zelfde vonst, had verkocht; derhalve zou die geheele vonst hebben bestaan uit 278 stuks.
     Nog dienzelfden dag kreeg ik reeds kennis daarvan, en zorgde dat de 275 oude munten voorzigtig werden schoon gemaakt, aangezien verscheiden van die muntstukken vast aan elkanderen waren geoxideerd. De genomene moeite deed weldra zien, dat de vonst bestond uit verschillende zilveren munten van de 15e en 16e eeuwen; dat sommige daarvan in ons vaderland, zelfs eenige in Overijssel, te Deventer, te Kampen en te Zwolle waren geslagen; terwijl verscheiden exemplaren zoo duidelijk en fraai te voorschijn kwamen, dat ik lust gevoelde daarvan eenige af te teekenen, voor zoo ver ik die niet elders afgebeeld vond. Acht en twintig afbeeldingen zijn hiernevens.
     Twee van de drie muntstukken, hiervoren

|pag. 65|

reeds vermeld, heb ik naderhand gezien en schoongemaakt, zijnde het derde stuk door den goud- en zilversmit doorgeknipt; die twee waren Saxische grossen, gelijk hierna, onder N° 21, is opgegeven. Wat de 275 stuks betreft, zij bestonden uit de volgende munten:
1° munt van David van Bourgondiën, 55e bisschop te Utrecht 1431—1496; soortgelijk muntstuk is afgebeeld bij F. van Mieris, Bisschoppelijke munten enz., plaat IX N° 2.
2° munt van Frederik van Baden, 56e bisschop te Utrecht 1496—1516, iets afwijkend van de afbeelding t.a.p. pl. X N° 2.
3° munt van Philip van Bourgondiën, 57e bisschop te Utrecht 1517—1524, iets grooter dan de afbeelding t.a.p. pl. XI N° 2.
4° munt van Lodewijk van Bourbon, bisschop te Luik, en geslagen te Hasselt (België) in 1478.
5° munt van Johan van Hoorne, bisschop te te Luik, geslagen in 1489, zie de afbeelding hierbij onder N° 26. De omschriften waren niet duidelijk te lezen.

6° munt van Herman, 66e bisschop te Keulen 1480—1508, geslagen te Welbergen, 1400 in de tachtig.
7° munt van Keulen, op de eene zijde het omschrift: Kaspar, Melchior, Balthazar, op de andere zijde het omschrift: moneta civitatis coloniae.
8° munt van Nuis, zie de afbeelding N° 23.

9° munt van Goslar, zie de afbeeldingen N° 24 en 28.


|pag. 66|

10° munt van Hamburg.
11° munt van Johan II Hertog van Kleef 1458—1521.
12° munt van Karel van Egmond, Hertog van Gelder en Gulik 1496—1538. Vier verschillende soorten, geslagen in 1496, 1499 en 1501, zie de afbeeldingen N° 9, 10, 11 en 12.
13° munt van Nijmegen, waarschijnlijk een dubbele groot, tijdens den voornoemden Hertog geslagen, zie de afbeelding N° 13.
14° munt van Deventer, geslagen in 1503 en 1509, zie de afbeeldingen N° 14, 16 en 21.
15° munt van Deventer, geslagen in 1488, zijnde de stuiver met de wapens der drie steden.
16° munt van Kampen, geslagen in 1488, zijnde de stuiver met de wapens der drie steden.
17° munt van Kampen, geslagen in 1511, zie de afbeeldingen N° 15, 17 en 19.
18° munt van Zwolle, geslagen in 1488, zie de afbeelding N° 20.
19° munt van Zwolle, geslagen in 1499, zie de afbeelding N° 18.
20° munt van Groningen, geslagen in 1498, 1499, 1500 en 1509, zie de afbeelding N° 22.
21° munt van Hertogen van Saxen (Saxische grossen), zie de afbeelding N° 25.
22° munt van Albert, Hertog van Saxen, bestierder van Friesland, afgebeeld en beschreven door Mr. J. Dirks in het 3e

|pag. 66|

Vervolg N° 39, der bijdrage tot de munten penningkunde van Friesland.
23° munt van denzelfden Hertog, bestierder van Friesland, niet afgebeeld door Mr. J. Dirks, zie de afbeelding hierbij N° 1. Door de vriendelijkheid van den Heer P.O. van der Chijs, buitengewoon Hoogleeraar en Directeur van het munt- en penningkabinet te Leiden, zag ik aldaar een dito munt, waaruit mij bleek, dat, op de bijgaande afbeelding N° 1, in de opene plaats achter gub (gubernator) dient te volgen het woord Phrisi, niet Frisi.
24° munt van de Hertogen van Saxen (Meissensche grossen), zie de afbeeldingen N° 3 en 5. Op de eene staat mar. mis, op de andere: march’ mis, zijnde de verkorte woorden Marchiones en marchionatus Misniae, dat is Meissen in Saxen.
25° munt van Johannes, Graaf van Oldenborg, geslagen in 1502, 1503, 1505.
26° munt van Bernard van Lippe, beschreven door voornoemden Heer van der Chijs, in de Konst- en letterbode van 8 Febr. — 8 Aug. 1849, bladz. 14.
27° munt van Enno, Graaf van Oostfriesland 1488, zie de afbeelding N° 27.
28° munt van Edzard, Graaf van Oostfriesland 1504, Deze munt verschilt van de vorige slechts in het woord: Edzard.
29° munt van Jan van Braband, een halve drielander, variant van de afbeelding bij

|pag. 68|

K. van Alkemade, munten der Graven van Holland, pl. XXI N° 6.
30° munt van Karel, den Stouten (demi sol) afgebeeld bij F. den Duijts, Notice sur les anciennes monnaies des Comtes de Flandre, Ducs de Braband, Comtes de Hainaut, Comtes de Namur et Ducs de Luxembourg, pl. 13 N 77.
31° munt van Philips, den Schoonen, 1494—1506 (dubbele patard) in 1503 geslagen, afgebeeld t.a.p. pl. g. N° 40.
32° munt van denzelfden (patard) afgebeeld t.a.p. pl. g. N° 41.
33° munt van denzelfden (halve patard) afgebeeld t.a.p. pl. 15 N° 95 en 96.
34° munt van denzelfden (double sol) afgebeeld t.a.p. pl. 16, N° 101.
35° munt van denzelfden, als Graaf van Holland, niet afgebeeld bij Alkemade, zie de afbeeldingen hierbij, N° 4, 6 en 7.
36° munt van denzelfden, als graaf van Holland, afgebeeld bij Alkemade, pl. XL, 4, N° 5.
37° munt van denzelfden, als graaf van Vlaanderen.
38° munt van denzelfden, als Graaf van Namur.
39° munt, geslagen tijdens de minderjarigheid van Karel de V (1506—1520), afgebeeld bij den Duijts, pl. 17 N° 104.
40° munt, geslagen te Maastricht, zie afbeelding hierbij N° 8.

     In het algemeen waren die oude munten

|pag. 69|

nog duidelijk, en sommige daarvan voor liefhebbers en verzamelaars van zulke munten wel van waarde. Spoedig hebben eenigen hunner uit verschillende plaatsen zich aangemeld, opgewekt door de fautive en tegenstrijdige bekendmakingen, door aan mij onbekende personen geplaatst in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant van den 9 April, en in de Nieuwe Amsterdamsche Courant, algemeen Handelsblad van den 10 April jl.; doch waarvan althans de laatste bekendmaking met een geheel bijzonder oogmerk geschiedde, want, niet lang nadat de vonst was gedaan, begaf ik mij naar de plaats welke, op den dag van die vinding, was opgegeven (zelfs in mijne tegenwoordigheid) ten einde eenige meer gewenschte bijzonderheden en inlichtingen te erlangen, die welligt zouden in verband staan met de gebeurtenis van vroegeren tijd, waardoor die penningen dáár verborgen werden. Doch te vergeefs! men ontkende nu geheel en al, dat daar ter plaats eenige oude munt gevonden was.
     Eenige van die muntstukken zijn thans het eigendom van den Wel Edel Gestr. Heer Mr. F.P.A. Heerkens, Raadsheer in het Provinciaal Geregtshof in Overijssel; ook de Heer A. Justen te Brussel heeft de grootste helft daarvan gekocht; zijnde welligt nog eenige van die gevondene muntstukken verkrijgbaar bij den genoemden goud- en zilversmit te Zwolle.
     De jongste van die muntstukken behoort

|pag. 70|

tot het tijdvak van bisschop Philip van Bourgondiën (1517—1524), hetgeen mag doen vermoeden, dat die munten in den grond zijn verborgen bij gelegenheid van de eene of andere onrustige, althans onveilige tijdsomstandigheid, waarin de stad Zwolle betrokken was, of die stad zelve beoorloogd werd. En zouden dan de verwoestingen in Overijssel in 1521 door Karel van Egmond, Hertog van Gelder, en vooral de aanval van dien Hertog in 1524 op Zwolle, niet in aanmerking dienen te komen? Althans de Zwollenaren hadden het toen ter tijd zeer benaauwd, doch hebben door krijgslist gelukkig zich daaruit gered, gelijk die gebeurtenis door den vroeg ontslapenen Heer J.C. Pruimers, onzen jeugdigen stadgenoot, wel op geestige maar ook op vaderlandlievende wijze is bezongen (1 [1. Zie Rijmen van J. C. Pruimers, 2de druk, te Groningen bij J. Oomkens 1841, bladz. 67.]).

J. M. V. R.

     ZWOLLE, Julij 1850.

– Rhijn, J.M. van (1851). Oude munten. [III]. Overijs. Alm. v Oudh. en Lett., 16, 63-70.

Category(s): Overijssel
Tags: , ,

Comments are closed.