De havezate Boxbergen


DE HAVEZATE BOXBERGEN
door Herman Korteling

HAVEZATE. Wat een rust, veiligheid en idylle ligt in dit woord besloten.
Het heeft niet de stoerheid van burcht of de kracht van kasteel, maar naast het vertrouwelijke van réfugium iets burgerlijk-welgedaans. Maar hoeveel havezaten waren uitgegroeid tot verdedigbare sterkten, om in de rustiger 18de en 19de eeuw weer te veranderen in adellijke landhuizen en deftige hofsteden, of te vervallen tot gewone boerderijen of, het ergste, volkomen te verdwijnen door slopershanden.

In een uithoek van de oude marke Hengforden, tussen Olst en Wezepe, bezijden de drukke wegen, ligt Boxbergen in de rust van een oud Sallands landschap.
Een grote, ruige weide met loom-grazend rood-bont IJsselvee, hoog en zwaar geboomte, een door beuken overhuifde oprijlaan, een statig 18de-eeuws huis met koele vensterogen. Een landelijke stilte — die soms verbroken wordt door een ver, werelds geluid van een ronkende motor, maar zich dan hervindt en in zich opneemt het weemoedig koeren van houtduiven. Dan klingt een klokje vanaf de oude behuizing. De klank verijlt over de weiden en het bouwland, over de grote, volle boomkruinen.
Zo was het een twintigtal jaren geleden.
Maar dit arcadische oord had ook de tijden van onrust en krijgsrumoer gekend, de wisseling van bezitters met hun verschillende levensstaat, levensinstelling en persoonlijkheid die een stempel op Boxbergen drukten. Ridders, graven, drosten en heren, zelfs een vorst hadden er geresideerd.

22 maart 1951. De oude havezate Boxbergen met bos-, weide- en bouwgrond en zeven boerderijen, samen groot ruim 300 ha gaat in eigendom over aan De Verenigde Gestichten te Deventer.
De vorige bezitter mr. Th. van Doorninck, die met zijn zuster levenslang op het goed zal blijven wonen, geeft deze overdracht een grote rust; want nu toch is hij zeker dat, menselijkerwijze gesproken, zijn geliefde Boxbergen, dat meer dan een eeuw in het bezit van zijn familie was, onaangetast zal blijven

|pag. 71|

„’/ Huys Boksbergen in 1730” naar een tekening van de 18de-eeuwse schilder-tekenaar Pronk, in het bezit van de huidige bewoner.

voortbestaan. Ook weet hij dat met dezelfde liefde en zorg, die hij het zijn leven lang gaf, het landgoed beheerd zal worden, dat er niet nodeloos zal worden gekapt, noch een oude boerderij afgebroken.
Hoeveel was er in vroeger eeuwen van de, oorspronkelijk grote, bezitting al niet verkocht? Wat voor plannen had de Deventer koopman Jan Coenraad Lamberts met het landgoed toen hij het in 1822 kocht? Vermoedelijk zakelijke en niet om er te gaan wonen; daarvoor was het te kort in zijn bezit.
Maar toch is J.C. Lamberts misschien wel de redder van Boxbergen geweest; want uit de oude koopakte van 1822 komen we te weten dat de havezate Boxbergen in percelen, en het huis zelf voor afbraak zou worden verkocht. Maar door koop van 8, van de 15, percelen in massa kwam het aan J.C. Lamberts.
De verkoper, van Wartensleben, woonde niet op Boxbergen, want in die koopakte wordt hij vermeld als: — De Hoogwelgeboren Heer Alexander Wilhelm Grave van Wartensleben, Magnaat van Hongariën, wonende te Weenen, thans te Deventer zijn verblijf houdende —.

|pag. 72|

Boxbergen was lang eigendom der van Wartenslebens geweest. De bovengenoemde had het goed in 1793 van zijn oom Frederik August Alexander Graaf van Wartensleben geërfd die het in 1750 had gekocht en er wel zal hebben gewoond toen hij in 1758 verschreven werd ter Statenvergadering.
Een rustig leven moet het kinderloos echtpaar daar hebben gehad; het leven van de 18de-eeuwse Overijsselse landadel: het goed beheren, ter Statenvergadering, familiebezoeken en feesten, en de jacht. In de grote, met beschilderde behangsels beklede kamers van Boxbergen klonk het clavecimbel met fluit en viool, een statig menuet werd gedanst en, bij het haardvuur en kaarslicht, aan de rijk voorziene tafel gebanketteerd. In de laaiende gloed van bronzig herfstlover toog men ter jacht, en de oude graaf keek met welgevallen naar de flinke ruiter, zijn neef Alexander, die zijn erfgenaam zou worden. Een schone, rustige tijd voor de havezate Boxbergen die voordien een wisselvallig bestaan had.
Want tussen de jaren 1731—1756 verwisselde het viermaal van eigenaar. En hoe verschillend van staat waren die bezitters: dr. Silvester Aemilius ten Brink en Jacob Joan Fockink, burgemeester van Deventer, van wie graaf van Wartensleben Boxbergen had gekocht, hadden het in 1750 verworven van Pieter Albert van der Meer, ritmeester in Staatse dienst, later Gouverneur van Suriname, voor slechts f 5000. Deze had het geërfd van zijn vader mr. Frans van der Meer, veertigraad van Leiden en gezant der Republiek in Spanje. Mr. Frans had het in 1735 van Willem van Ittersum, die het landgoed van 1731 af bezat, gekocht voor niet minder dan f 24000. Deze sterk uiteenlopende koopsommen duiden erop, dat door de v.d. Meers al veel grond onderhands moet zijn verkocht. En hoeveel is er, door afbraak en verbouwing, niet veranderd aan de havezate zelf die onder de vorige bezitters, de Ripperda’s, tot een groot en rijk kasteelachtig gebouw was uitgegroeid waarvan de tekening van Pronk ons nog wat laat zien.
Deze Ripperda’s waren van een oud en talrijk Overijssels adellijk geslacht.
Een oude kroniekschrijver vermeldt: — Men wil zeggen, dat die familie Ripperda soude afkomstig zijn van Westerwolde; dat een jongen soone van deze familie lust tot den oorloch ende mede om toe peerde te rijden soude gehad hebben ende daarvan de name „Rijtpeerda” behouden hebben ende zijne nakomelingen Ripperda geschreven hebben —. Hun wapen zou zijn een gouden gewapende ruiter op een zwart paard.
Uitzonderlijke mannen waren onder deze Ripperda’s. De laatste der manlijke telgen, Unico, die kinderloos stierf, liet in 1678 een berooide boedel en een verwaarloosd huis na aan zijn zuster Anna. Het was wel bergafwaarts met Box-

|pag. 73|

bergen gegaan dat, omstreeks 1650, door de vader van Unico, Willem Ripperda na een brand was herbouwd. Volgens overlevering rijk en groot, met zeven gevels en zoveel ramen, als er dagen in ’t jaar zijn; en dit alles op kosten van de Staten Generaal der Republiek der zeven provinciën. Want zo gaat het verhaal:
Het jaar onzes Heren 1650. Een lompe reiswagen dokkert door de mulle oprijlaan van Boxbergen naar de landweg die naar Deventer voert. Willem Ripperda, ter vergadering der Staten Generaal aangeschreven, is de reis naar Den Haag begonnen en kijkt nog eenmaal om naar zijn havezate. Een ernstige trek ligt over zijn schrandere gelaat, want hij is bezorgd dat er tijdens zijn verblijf in Den Haag wat met zijn geliefde behuizing zal gebeuren, brand of plundering; een bezorgdheid die hij had geuit tegen de Heren der Staten Generaal waarin hij, als afgevaardigde van Overijssel, zitting had. Maar men had hem beloofd dat, als zo iets zou gebeuren, ’s lands kas de kosten van herstel zou dragen. Had men deze invloedrijke Overijsselse Heer, die als Staatse gevolmachtigde bij de vredesonderhandelingen te Munster in 1645 zulk waardevol werk deed, zo dringend nodig voor belangrijke besprekingen? En had Willem Ripperda, bij zijn vele gaven ook die van helderziendheid? Want zijn voorgevoelen kwam uit; tijdens zijn verblijf in Den Haag brandde Boxbergen af.
Zo luidt het verhaal; maar hoe het zij, Boxbergen werd omstreeks 1650—’53 herbouwd of verbouwd, groter en rijker dan het was geweest. En het is niet onmogelijk dat dit geheel of gedeeltelijk op ’s lands kosten gebeurde bij wijze van milde „vereeringe” voor de goede diensten den lande bewezen bij de Munsterse vredehandel.
Groot en rijk en, voor haar tijd, gerieflijk ingericht zal toen Boxbergen zijn geweest. Want tijdens het kortstondige en dramatische beleg van Deventer, in 1672, door Keuls-Munsterse troepen, werd de havezate waardig geacht om als verblijf van de keurvorst van Keulen te dienen. En lange tijd wapperde de keurvorstelijke standaard van het huis en stonden de schildwachten bij de grachtbrug.
Binnen haar muren was een hoofse sfeer en buiten het soldateske gedoe van commando’s, stramme passen en stampende geweerkolven; koeriers reden af en aan, en over de landerijen en door de bossen galmde soms het geluid van trompetsignalen. Het huis Boxbergen verbaasde zich.
Meer krachtige en belangrijke mannen waren onder de Ripperda’s. De eerste bezitter van Boxbergen uit dat geslacht, Eggerick Ripperda, die de havezate door zijn huwelijk met een van Buckhorst verwierf, was Drost van Salland, had veel invloed, was een man van gezag en geld. Hij was de oudste zoon uit het grote gezin van veertien kinderen van Unico Ripperda van Weldam en

|pag. 74|

Jutte van Twickel, en stond met haast de gehele Overijsselse ridderschap in familiebetrekking. Als Spaansgezinde, was hij bij het huwelijk van Philips II met Anna van Oostenrijk lid der deputatie die het huwelijksgeschenk van Overijssel overhandigde. Met een stoet van negen paarden vertrok hij toen, en dat betekende wat in die jaren.
De havezate Boxbergen (ze werd ook wel eens Baxbergen of Buxbergen genoemd) zal in die tijden wel versterkt zijn en wat kasteelachtigs hebben gekregen met zware muren en brede grachten, in ieder geval verdedigbaar zijn geweest en begeerlijk voor hen die zich verschansen moesten. Het platteland van Overijssel werd toen over en weer afgelopen door Spaanse en Staatse troepen; boeren uitgeplunderd en getormenteerd, land verwoest, hoeven en dorpen verbrand. Overijssel leed onder een woeste terreur van de onbeteugelde benden van vriend en vijand.
Anno Domini 1581. De graaf van Rennenberg, bars krijgsoverste, in 1580 naar de Spaanse zijde overgelopen, verschijnt met zijn huurlingen voor Boxbergen, overrompelt het en maakt het tot stapelplaats van de buit uit Salland.
In de stallen van het grote bouwhuis loeit het geroofde vee, op de zolders tast zich het graan op, in de kelders van de havezate rijen zich de vaten wijn en bier, in kisten en kasten worden de geroofde sieraden geborgen. De bevolking van Salland is machteloos en hulpeloos; waar zijn de Ripperda’s gebleven?
Maar in de IJsselsteden smeedt men plannen tot bevrijding, men wacht goede kansen en gunstige tijden af.
Anno Domini 1586. Wijd om Boxbergen heen staan de troepen van burgervendels der steden Deventer, Kampen, Zwolle, Hattem en Hasselt, wapperen de stadsbanieren, worden verschansingen gemaakt en wordt geschut in stelling gebracht dat weldra met veel gedonder, vuur en smook de zware stenen kogels op de havezate werpt. Boxbergen, het roofnest van de gehate plunderaars, wordt belegerd. Het beleg is van korte duur; Arnold Moonen schrijft in zijn „Korte Cronyke der Stadt Deventer”, — 6 en 7 September hebben de burgers van de drie Steden / nevens der Steden Hasselt en Hattem en eenige soldaeten / het huis Boksbergen belegert en beslooten / en op genade en ongenade ingenoomen; en den 9. daer aen volgende / hebben die van Deventer het gemelde huis in den brant gestooken. Van 22 krijgsknechten / die het bewaerden / en op den roof in de omleggende gewesten met allen moetwille leefden / zijn er 19 naer Deventer gevangen gebracht. —
Het huis Boxbergen was dus zwaar getroffen door dit beleg en tijdens de bezetting zal het zeker ook geleden hebben en verwaarloosd zijn. Hoe het in die

|pag. 75|

[afbeelding]

Boxbergen anno 1956 ligt — nu de grachten goeddeels zijn verdwenen — minder majestueus, maar nog altjd schilderachtig in het Sallandse land.

eeuw er heeft uitgezien, hoe het gebouwd was? Het is niet bekend; evenmin hoe het was in de eeuw daarvoor toen de van Buckhorsts en de van Ittersums er de bezitters van waren.
In 1344 wordt de havezate Boxbergen al genoemd toen ze bewoond werd door Henrich van Dorth, „de olde”, die haar vermoedelijk in leen had van zijn oudere broer Seino van Dorth, Heer van Dorth bij Bathmen. Boxbergen had toen rijke bezittingen aan landerijen en bos en hoeven en zal toen zeker versterkt zijn geweest. Was het een log getimmerte van zware boomstammen en veldkeien, een soort vakbouw, zoals in die tijd het huis Eerde bij Ommen?
Vóór de van Dorths verliest het goed zich in het verleden: terug van havezate tot scholtenhoeve, van hoeve tot Saksisch erf?

Zomer 1956. Op een buiïge dag van deze koele zomer met grillig weer ligt daar de havezate Boxbergen in het vertrouwde Sallandse land. Langs een groot

|pag. 76|

akkerland leidt de nieuw beplante oprijlaan naar het witte huis. Ettelijke honderden jonge beuken, in dubbele rijen geplant, vervangen de oude, zieke bomen van vroeger; een beeld van verstandig en ruim opgevat onderhoud van de houtopslag van het landgoed. Eens zullen deze jonge bomen groot zijn en de laan overhuiven, zodat die weer als een groene tunnel naar het huis zal voeren.
De brede 18de-eeuwse voorgevel is nog statig en van een zekere voornaamheid, ondanks het feit dat de oorspronkelijke roederamen, in een minder stijlaanvoelende tijd, vervangen zijn door spiegelruiten, waardoor de gevel iets blinds heeft gekregen.
Hoewel, inwendig, geenszins rijk aan kunstschatten, zoals enkele grotere zusters van haar in Overijssel, heeft het interieur toch die bekoring welke van een oude, deftige behuizinge uitgaat. Daar is de voorhal met het 17de-eeuwse fronton boven en om een deurgroep, ernaast de zaalachtige kamer met de schouw en 18de-eeuwse wandbeschildering met landschappen, de ingebouwde porseleinkast en enkele mooie oude meubels. Hebben de van Wartenslebens ook in deze kamer geleefd? Dan is er de sfeervolle woonkamer en, o wonderlijke verrassing, het zeer intieme torenkamertje met het gotische zandstenen schouwtje dat, met de zwaar gewelfde kelderkeuken (later betegeld) een van de weinige overblijfselen uit de middeleeuwse tijd van de havezate is en ons een illusie geeft, hoe zij er toen zal hebben uitgezien.
Wat is toch het bekoorlijke van een huis met ongelijkvloerse kamers, van hier een paar treden op, daar een trapje af? Boxbergen is er rijk aan en het getuigt van de vele inwendige verbouwingen die het door de tijden onderging.
Op de bovenverdieping is nog een kamer met een wandbeschildering, niet mooi, maar typisch in zijn laat 18de-eeuwse, Duits aandoende „zopfstil”.
Buiten valt sterk het oorspronkelijk kasteelachtige van de havezate op. De zware onderbouw waarin de kelders schuilen, het als het ware opgroeien uit het stuk grond tussen het rudimentaire grachtje, de oorspronkelijke traptorentjes tegen de grote, iets uit het lood staande muren, dit alles duidt op een eertijds stoer gebouw.
De vroegere twee zijvleugels van de voorgevel, op de tekening van Pronk nog te zien, zijn verdwenen. Het hoofdgebouw is haast onherkenbaar verkleind en verbouwd, het hoektorentje pas sinds kort tot de tegenwoordige hoogte opgetrokken. Het is verre van een stijlvol huis, maar de verschillende bouwfragmenten, de baksteen tegen het grauw-wit pleisterwerk der muren, hier en daar begroeid met klimplanten, de veelsoortige ramen en het lijnenspel der pannendaken maken het toch tot een harmonisch geheel waar alle bekoring van een

|pag. 77|

oud, eerbiedwaardig gebouw van uitgaat. Een ommuurde binnenhof doet middeleeuws aan; van hier kan men, enige traptreden af, in de mangaan-paars betegelde kelderkeuken komen. Over de gracht leidt een balkenbruggetje naar de grote moes- en bloementuin achter de behuizing. Hier staan de groenten en de bloemen, bed naast bed, als in een oude kruidentuin; herba florida.
En verder, wijd om huis en hof heen, liggen de bossen en landerijen met de boerderijen: de Boxbergen, de Brouwer, de Meier, de Hiethaar, de Muggert, de Lanckhorst en de Hunne, in dat Sallandse landschap dat nog de prachtige afwisseling heeft van bouw- en weideland, onderbroken door geboomte van bos en lanen en de, door het landgoed stromende, Soestwetering. Vooral bij het huis zelf is zwaar en rijk geboomte, meest beuken en machtig uitgegroeide eiken.
Op deze koele, onzomerse dag ruisen, als met vele geheimzinnige stemmen, de zware bladerkronen in de gure wind. Van ver weg klinkt de roep van een koekoek en dichtbij koert een houtduif. Even breekt de bewolkte lucht en schiet wat zonlicht over het land. En de oude havezate Boxbergen licht op al in een glimlach; de glimlach van een zeer oud en wijs mens.

Deventer, juni 1956.

[foto]

De rechtse vleugel van het huis Boxbergen met het oude torentje.

|pag. 78|

– Korteling, H.D. (1956). De havezate Boxbergen. In G.J. Lugard Jr. (Red.), Overijssel: Jaarboek voor cultuur en historie, 1957 1 [1. 11e jaargang.] (pp. 71-78) Zwolle: Koninklijke Uitgeverij van de Erven J.J. Tijl N.V.

Category(s): Heino
Tags:

Comments are closed.