Remonstrantie van Johan Wolffs omtrent de St. Maartenslieden, 1609


REMONSTRANTIE VAN JOHAN WOLFFS
OMTRENT DE St. MAARTENSLIEDEN, 1609.

_______

     Een eigenaardige klasse van onvrijen vormden in vroegere eeuwen in een deel van Overijssel de zoogenoemde St. Maartenslieden, die alleen werden gevonden in het land van Vollenhove, en wel meer bepaald te Giethoorn, Onna, Oostwijk en Westwijk.
     Vermoedelijk onder het bestuur van Jan van Syrick (bisschop te Utrecht 1288-1299) of eenige jaren vroeger, kwamen eene menigte lieden, behoorende tot de secte der flagellanten of geesselaars, in het land van Vollenhove, toenmaals nog dicht begroeid met de oorspronkelijke bosschen, waarin weleer de eland en de aueros in menigte rondgedwaald hadden, en nog een woeste en wilde landstreek. Niemand wist van waar ze kwamen, doch door bemiddeling van den kastelein van Vollenhove, Wolter Snelle, wiens broeder domdeken te Utrecht was, verkregen ze van den bisschop verschillende landen in gebruik, waarvoor ze hem eene bepaalde jaarlijksche schatting zouden moeten opbrengen, en hoorig zouden zijn; van daar dat men ze naar den patroon der Utrechtsche kerk St. Maarten, St. Maartenslieden noemde. Ze begonnen ras turf te graven en de grond te ontginnen en herschiepen zoo deze woestenijen in eene bewoonbare en vruchtgevende landsdouw. Bisschop Jan van Syrick gaf hun eenige voorrechten en legde hen tevens enkele verplichtingen op. Tengevolge van

|pag. 190|

hunne hoorigheid waren zij o.a. verplicht onder elkander te huwen. Huwde een vrij man een St. Maartensvrouw terwijl hij hare hoorigheid kende, dan was hij St. Maartensman, kende hij hare hoorigheid niet, zoo mocht hij ze verlaten. De justitie onder hen werd geadministreerd door den rentmeester van Vollenhove als hofrichter van ’s bisschopswege, met 12 St. Maartenslieden, 8 uit Giethoorn en 4 van Onna en Westerwijck, en voor ’t geestelijke door den schulte to Vollenhove of op den Oldenhof.
     Bij versterf van St. Maartenslieden moesten weder andere St. Maartenslieden beleend worden met de goederen door hen bezeten. Deze beleening moest geschieden door den rentmeester van Vollenhove als leenrichter en twee St. Maartenslieden.
In vervolg van tijd echter, schijnt men niet altoos meer beleening gevraagd te hebben, maar eenvoudig de St. Maartensgoederen als vrij eigen goederen voor den gewonen richter te hebben verkocht en bezwaard. Ten einde dit misbruik voor te komen diende Johan de Wolffs, rentmeester van Vollenhove in 1609 aan Ridderschap en Steden een remonstrantie in, inhoudende opgave der misbruiken bij het St. Maartensrecht ingeslopen, met verzoek om daarop orde to stellen. Wijlen de heer Molhuijsen bracht dit stuk, dat zonder jaar- of dagteekening is, in het register op het Kamper Archief (dl. III, no. 2452) tot het jaar 1575, misschien daartoe geleid doordien de stad Kampen in ’t vorige jaar een request aan den bisschop van Deventer, den stadhouder en den koning had gericht, dat het placcaat van 1576 nopens de losse en reductie van koorn- en boterrenten niet zou mogen worden toegepast.
     Deze opgave is echter onjuist. In de eerste plaats wordt in het stuk in art. 21 gesproken van de belegering van Steenwijk. Nu werd Steenwijk in 1580, gelijk bekend is, door Rennenberg en in 1592 door Prins Maurits belegerd, zoodat

|pag. 191|

tengevolge daarvan het stuk minstens nà 1580 moet zijn opgesteld.
     In art. 29 wordt gezegd dat in de daargenoemde gevallen bij verstef de St. Maartensgoederen vervallen „opten heer van den lande, als nu dese lantschap,” wat te kennen geeft dat het stuk moet opgesteld zijn nà 1581, teen Filips II werd afgezworen.
     De remonstrantie is opgesteld en ingediend door Johan Wolffs, rentmeester van Vollenhove, die in 1594 deze betrekking aanvaardde, zoodat het stuk nà 1594 moot zijn opgesteld.
     Last not least: den 19en Maart 1609 stellen Ridderschap en Steden op verzoek van den rentmeester van Vollenhove een placcaat vast, waarbij verboden wordt om St. Maartens hofhoorige erven en gronden, behoorende tot de domeinen, in eenig opzicht te verbrokkelen, vervreemden of vergraven, tenzij bij octrooi en voorweten en nadat vooraf behoorlijk vast onderpand gesteld is voor de heerenpachten, ongelden en zijlschattingen.1 [1. Kamper Archief. Reg. IV, no. 3756.]) Dit is ongetwijfeld het resultaat van deze remonstrantie geweest en het stuk zal dus zeer vermoedelijk van ’t jaar 1609 dateeren. Dit merkwaardige stuk deel ik hier mede, omdat het belangrijke gegevens oplevert aangaande den rechtstoestand der St. Maartenslieden. Ik bepaal mij enkel tot de mededeeling daarvan en zal omtrent wezen, aard en geschiedenis dezer hoorigheid hier niet verder uitweiden, omdat door ’t Overijsselsch Genootschap dit onderwerp in consideratie is genomen. Ik vertrouw dat we dus eerlang op nieuwe bronnen en betere gezichtspunten in dezen zullen worden vergast.2 [2. Men raadplege overigens over hen: Brumanus Res Transissul. in Dumbar Analect. II, 75, 76; Overijsselsche Chronijcke, ibidem, p.248; Racer, Overijss. Gedenkst. IV,217; Geschiedkund. Verhandel. over Vollenhove blz. 28; Overijss. Almanak voor Oudh. en Letteren, 1837, blz. 68 en vlgg: Kronijk van Arent toe Boecop, blz. 235 en vlgg.; Oudheden en Gestichten van ’t Bisdom Deventer, I, 571.])

|pag. 192|

     Ik herinner alleen nog dat bisschop David van Bougondie in 1463 de St. Maartensrechten nader bevestigde, en dat bij resolutie van ridderschap en steden van 21 April 1624 deze dienstbaarheid is afgeschaft tegen afkoop in geld of betaling van uitgangen in boter of koorn.

Edele Erentvheste hoochwijse zeer moegende
gebiedende heeren, Ridderschap ende Steden
der Lantschap van Overijssel.

     1. Remonstreert onderdaenichlick Johan Wolffs uwer Ed. Rentmeester generael van de dominien des landes van Vollenhoe ende der heerlijckheit Cuijnder, dat van ondencklijcken tijden aff ende boeuen menschen memorie een Rentmeister des landes van Vollenhoe ende geen Scholte off Burgemeisteren noch eenigh ander officier desseluen Quartiers alle tijt gewest, genoemt ende geholden is geworden voer hoffrichter der Sanct Martens hoffhoerige goederen int gansse drostampt van Vollenhoe ende onder ’t district desseluen rentampts resorterende.
     2. Dat oick volgens (als uwer Ed. ten beste bewust) nae den beschreuen lantrechte deses landes van Ouerijssel nijemants zijn goet ouergeuen, vercoopen of waerloes worden kan, anders dan met Richters brieuen des ghenes, daer onder die goederen gelegen zijn, t’ verstaene (nota verba textus) dat zulcx geschieden zal nae natuere des goedes, tweten eijchlijcke goeder voer den Amptman off Richter, daer onder die goeder gelegen zijn, leengoeder voer den leenheer (nota verba textus): hoerige goederen thinsegoederen ende diergelijcke, elckes voor den ghenen daer zulcx als voersz. is be-

|pag. 193|

hoorende, ende dat daer anders geschiet (nota verba textus) die brieuen van onweerden sullen sijn.
     3. Alsoe dat gelijck geen leengoederen anders vercoft opgedragen ende gealineert offte met eenige renten bezwaert connen worden anders als voer den leenheer met behoerlijcke brieuen bij den leenheer ten ouerstaen van twee leenmannen gepasseert.
     4. Gelijcker gestalte nae den Lantrechte dezes landes van Ouerijssel, welck alle officieren deses landes eets haluen te obseruieren ende te hanthaeuen plichtich sijn, geene hoffhoerige Sanct Martens goederen inden lande van Vollenhoe gelegen, gerichtlick opgedraegen, getransporteert ende geoppignoreert off oick met renten bezwaert connen worden anders, dan met brieuen voer den Rentmeister des landes van Vollenhoe als hoffrichter der Sanct Martens luyden ende goederen, ten ouerstaen van twee Sanct Martens luyden als coernoeten, gepasseert ende uthgegaen.
     5. Gelijck dan oick alle hoffhoerige goederen des landes van Sallant alleenlijck opgedraegen, getransporteert ende bezwaert moegen worden voer den heren Rentmr generael van Sallant, als hoffrichter der volschuldigen hoffhoerigen goederen.
     6. Ende die hoffhoerige goederen des landes van Twenthe, alleenlijck voer den hoffmeijer ende nijet voer eenigen scholten off daeghelijcxen richters.
     7. Tot welcken eijnde dan mede gelijck bij den leenheeren van leengoederen ende bij anderen hoffrichteren van volschuldige hoffhoerige goederen prothocoll geholden wordt, alsoe oick bij den Rentmeisters des landes van Vollenhoe als hoffrichters der Sanct Martens luyden ende goederen Prothocoll geholden wordt van allen saecken Sanct Martens hoffhoerigen goederen aengaende.
     8. In voegen dat updrachten ende transporten van leen-

|pag. 194|

goederen, off verzegelingen van renten uth leengoederen anders als voer den leenheer ende tween leenmannen als coernoeten, als oick updrachten ende transporten van volschuldige hoffhoerige goederen in Sallant, anders als voer den heren Rentmeister van Sallant als hoffrichter, ende die hoffhoerige goederen in Twenthe anders als voer den hoffmeijeren van Twente gepasseert, item, oick noch mede van Sanct Martens hoffhoerige goederen onder het Rentampt van Vollenhoe behoorende, anders als voer den Rentmr als hoffrichter, der Sanct Martens hoffhoerige luyden ende goederen gepasseert, nae den text ende letterlyck inholden des beschreuen lantrechtes van Ouerijssel, bij allen richteren deses landes van onweerden moeten worden gekant, soe wanneer de saecke daer van in rechten moet worden gedisputeert.
     9. Daer van mijn Ed. Heren bij hem zelfs wel verscheidene exempelen van judicaten ende anders zullen weten te bedencken.
     10. Hebbende onder anderen noch wel in memorie eenen recenten onlanx geuallen casum van xiii off xiiii mergen lants, leengoet, toe Suijthem int Gerichte des Scholten van Swolle gelegen, tusschen die weduwe van wijlen joncker Henderick van Rheede toe Brantlicht ter eender, ende joncker Adriaen van Rheede heer toe Saesfelth ter anderen zijdt geventileert ende gedecideert in den vollen leenbancke des Ed. joncker Unico van den Ruyttenberch toe Suijthem leenheer, met zijn Ed. verschreuene leenmannen binnen der Stadt Swolle.
     11. Bij welke sententie van leenheer ende leenmannen te neijtte gedaen is ende geannulleert een Sententie voer den lantgerichte des scholten van Swolle, doe omtrent x jaeren geleden gewesen, in een proces van contumacie opte voersc. xiiii mergen begonnen. Alsoe dat die weduwe van Rheede t’Brantlicht oick nae verloep van x jaeren bij den leenheer

|pag. 195|

ende leenmannen in possessie desseluen goedes weder gerestitueert ende de hoer van Saesfelth (nyet tegenstaende het gerichtlick verwin voer den Scholte van Swolle tot zijnen vordole erholden, met daerop gevolchde oick ten ouerstaen des gerichtes bij barnender keerssen uthganck publijcke verkoopinge) noch oick in de costen des proses gecondemneert is geworden.
     12. Desen S. Martens ende Lantrechten ter contrarie is nu van veelen jaeren herwerts int guartier van Vollenhoe deses landes van Ouerijssel groot misbruijck geuallen soe doer eenvoldicheit ende onervaerentheit der lantrechten, geenn onderscheit wetende off maeckende tusschen vrije eychlijcke, ende hoffhoerige S. Martensgoederen, als oick dorch sinistere voerneemens van eenigen contrahenten, van meeninge wellicht zijnde (als oick die experientie leheret) die S. Martens hoffhoerige goederen te verduysteren ende die voer vrije eijchlijcke goederen te holden ende te besitten.
     13. Daer onder hem dan oick apparentelijck menghet die begeerlijckheit des gewins van den daegelijcxen richters, den eenvoldigen menschen (als te vermoeden) persuaderende dat sij van ancoopinge off verzwaeringe der S. Martens hoffhoerige eruen off landen, geen rentmeisters als hoffrichters brieuen van nooden hebben.
     14. Offte ten minsten den contrahenten nijet waerschuwende (als zij wel amptshaluen te doen plichtich) dat sonder des rentmeisters als hoffrichters brieuen, geen St. Martens hoffhoerige goederen nae den lantrechte deses landes bestendichlijck opgedraegen, getransporteert, versettet off gealieneert noch met eenigen renten bezwaert connen worden.
     15. Off oick noch (dat besonder te noteren) den contrahenten nyet waerschouwende, dat nae den beschreuen S. Martens rechten articulo 17, geen vrije luijden, nyet S. Martens

|pag. 196|

zijnde, eenige S. Martens eruen off landen eijgendoemlijck connen bewoenen noch besitten, ende daerom aen vrije luijden nijet Sanct Martens zijnde, geen S. Martens hoffhoerige landen noch gronden eijgendoemlijck vercoft, opgedraegen noch getransporteert moegen worden.
     16. Gelijck dan oick bij tijden van za. Peter van Leuwaerden in zijn levene Rentmeister des landes van Vollenhoe ende de heerlijckheit Cuijnder (als een S. Martens man, Coop Praestinck, hebbende een S. Martens hoeue off erue in de vrijheit der stadt Steenwijck gelegen, in de Buijrschap Oosterwijck, a° 1560 verstoruen zijnde sonder S. Martens hoffhoerige kijnderen ende erffgenaemen off successoeren die S. Martens goet bewoenen off besitten mochten, nae te laeten, daer doer dan ’t zelue goet nae S. Maertens rechte, te hoeue veruallen was) een commissaris van de Reeckencamer in den Haege alle die landen der voersz. Praestinge hoeue tot behoeff van Cor. Mat bij den openbaeren upslag verpachtet hefft den tijt van ses jaeren, nijet tegenstaende die van der stadt Steenwijck eenige der zeluer landen met particuliere brieuen daeglijcxer Gerichten, aen hem in coop off versettinge vercregen te hebben, wilden sustineren als vth extract der reeckeninghe van den zeluen Peter van Leuwarden van een jaer eijndens Remigij a° 1563 ende in de Caemer der reeckeninge in den Haege gesloeten den naestlesten dach Martij 1565 met A hier bijgevoeget te sien.
     17. Waernae off well die van der stadt Steenwijck ’t zelue erue van Cor. Mat. Reeckencaemer aen oere stadt, vermits de burgeren daer aen sonderlinge gelegen, weder becoemen hebben, met vorwarden dat sij nae dato van dien oick weder betaelen zolden die jairlijcxe heeren pachten van rogge ende haeuer etc. die voer dato des vervalls daer vth hadden gegaen.

|pag. 197|

     18. Soe hebben sij dan daer en boeuen, voer het misbruijck
bij sije begaen, moeten aennemen jaerlijcx op Martini int rentampt van Vollenhoe te betaelen voer een recognitie, als sij oick noch huijdiges daeges doen, ses carolus guldens.
     19. Ende daer beneuens oick terstont voert moeten stellen in plaets van den verstoruen S. Martens man Claes Praestinck eenen anderen hoffhoerich S. Martens man, ende daer beneuens noch moeten annemen bij pene van vervall des goedes, nae doet desseluen ende soe mennichmael die genomineerde St Martens man compt te steruen, in plaets desseluen binnen xiiii dagen alle tijt een ander te stellen, betaelende elcke mael voer het versterff ende erffenisse eens de summe van twaelff golt gl. als vth het Extract der Reeckeninge za. Aerts van Renoy als rentmeister van den jaere eijndende den lesten Septembris 1570, in de caemer van den Reeckeninge gesloeten in den Haege den 8en Augusti 1571, met B. hier angehechtet te sien, daer van dan oick nu noch ongetwijffelt ’t geholdene reces ende accort in de caemer van de Reeckeninge in Hollant wel bevonden zal worden. Levende oick nu noch oir lest gestelde S. Martens man Barthelt Lubbert Veijers binnen Steenwijck.
     20. Gelijcke eenige S. Martens hoeuen offte eruen zijn voer aencompst dezes remonstrants bij vrije geen S. Martens luijden zijnde aengecofft ende worden als vrij eijgen goet beseten alleen met richtersbrieuen van den daegelijcxen richter, sonder den rentmeister daer inne te kennen, sonder oick een S. Martens man daer ouer tot hulder te stellen.
     21. Waer van off wel nu jaerlijcx de herenpachten van vleemsche placken rogge, haever, verckens en schaepen worden betaelt, soe zal het nochtans met verloop van jairen als die bouwlanden, weijde ende hoeijlanden, met transporten ende updrachten van den daegelijcxen richters sonder weten des

|pag. 198|

rentmrs als hoffrechters der S. Martens luijden ende goederen, aen vrije geen S. Maertens luijden vercoft, opgedraegen, gealieneert ende van de hoeuen off eruen gesplittet moegen worden, soe veer coemen, dat die Rentmeister compstiger tijt (als die beste landen van den hofsteden der hoeuen voer den daeghlijcxen rechters voer vrije landen zullen zijn veralieneert ende dan de hoffsteden doer armoet der meijeren off verwoestinge des crijges belmondich ende desolaet zullen coemen te liggen) die heerpachten daer van nijet sullen weten te becoemen.
     Gelijck dan desen remonstrant in zijner tijt is geboert met eene der thijn S. Martens hoeuen te Onna bij Steenwijck, genaemt Lippinge hoeue, waervan in deses oerloeges tijt mette belegeringe der stadt Steenwijck, de huijs ende hoffstede belmondich zijn coemen te liggen, alsoe dat mitsdien deze remonstrant met beleijt van getuijgen tot grooten costen heft moeten naesoecken bouwlanden van dezelue hoeue vercoft, ende voer den daegelijcxen rechter opgedraegen aen vrije luijden, daer van hij remonstrant oick met proces ende sententie van den raedt der stadt Steenwijck de herenpachten heft moeten inwinnen, als vt het transport voer den Scholte t’ Steenwijck vthgegaen, die dinghtalen ende sententie met C. D. E. hier bij gevoeget, te siene.
     23. Remonstrant oick noch huijdiges daeges nijet wetende, bij wat luijden die weijde ende hoeijlanden der zeluer S. Martens Lippinge hoeue worden beseten off gebruijcket, vermeenende nochtans dat dezelue wel vthgewraeckt ende geopenbaert zullen worden, als op dese remonstrantie zal zijn geresolueert ende gedisponeert.
     24. Eijntlick is dit quaet des misbruijcx van den S. Martens goederen voer deses remonstrants tijt lange begonnen, soe zeer ingewortelt ende wasset noch daegelijcx meer ende meer, dat weijnich tijts geleden een Scholte deses Quartiers

|pag. 199|

tegens naemhafftige luijden hem heft deruen vermeten, hij wolde up een brieff voer den rentmeister, als hoffrichter der S. Martens luijden ende goederen, ouer S. Martens goederen gepasseert, geen recht doen off pander gestaeden, hoewel een Scholts off richter in Overijssel sonderlinge mer is director judicii, om die gerichts saecken te instrueren totter sententie toe ende dan ’t proces aen rechtsgeleerden te senden om bij den zeluen gewesen te worden, dewelcke Scholtes oick doer eedes plicht nijemants recht noch pander tot zijnen pericule weijgeren mach, Lantrecht Part. 2 artlo. 14.
     25. Daer doer dan eenige vroeme luijden hem, het onderscheit deser rechten ten besten nijet verstaende, ende die oirsaecken geerne in ’t zeecker zolden wilden stellen, geheel zijn perplex, sorgende, soe sij in saecken van S. Martens landen ende gronden van den rentmeister als hoff richter geen brieuen mochten hebben, dat sij dan in oir recht nijet bewaeret noch verzeeckert connen sijn, als dan het lantrecht hier voer aengetoegen, met claeren woorden secht.
     26. Daer tegens dan oick weder sorgende, soe sij van den Rentmeister, ende neijt van den Scholts oere brieuen ontfangen, dat de scholten hem dan recht weijgeren zullen, off dat sij bij den zeluen in ongunst zullen geraecken ende quaelijcken tot expeditie van justitie connen coemen.
     27. Dewijle dan Edele Moegende Gebiedende Heeren met aldusdaenighe maniere van doen, toewerts aen deser Lantschap recht ouer den S. Martens hoffhoerigen goederen omme gestooten ende alle S. Martens goederen verbijstert ende metter tijt voer vrije goederen ondergeslaegen, ende alsoe oick de jaerlijcxe herenpachten verbijstert zullen moeten worden.
     28. Dwelcke S. Martens goederen onder anderen beschreuen S. Martens gerechticheijden, geen vrije luijden, als voer bewesen, bewoenen noch in eijgendoem besitten moegen.

|pag. 200|

     29. Dwelcke S. Martens goederen oick, als ijemants sterfft geen kijnderen van een S. Martens wijff geboeren naelaetende, ende nijemants van den zijdtvall met hem in anwinninge sittende, alsdan opten heer van den lande, als nu dese lantschap, vervallen als hier voer articulis 16, 17, 18 ende 19 deses, van Praestinge S. Martens hoffhoerige hoeue ende erue is gebleecken.
     30. Gelijck dan in voertijden drie volle S. Martens hoeuen toe Onna bij Steenwijck als Marquardinge, Weninge, ende Oosterluessinge hoeven, an den heer van den lande vervallen zijn.
     31. Oick noch een erue ende goet in Drente Alekinge goet genaempt, toe Diueren gelegen.
     32. Dwelcke S. Martens hoeuen met allen oeren toebehoeren, soe hoege als lege landen, nu noch in alle upslaegen ende verpachtingen der landen van den dominien deses rentampten, mede verpachtet worden, ende die pachten daer van alle jaeren bij den rentmeister ontfangen ende verreeckent.
     33. Dwijle dan oick, Edele moegende heren, neffens dem alle, particuliere luijden die met S. Martens hoffhoerige luijden te doen hebben wel behoeuen te weten, hoe dat zij voer hem ende oeren erffgenaemen metten zeluen Sanct Martensluijden zeeckerlijck zullen connen handelen.
     34. Off met richters brieuen voer oeren hoffrichter den rentmr van Vollenhoe, nae den beschreuen lantrechte, welck alle richteren deses landes beeediget zijn.
     35. Off met rechters brieuen van Scholten off anderen daegelijcxen gerichten, die hem sulcx onderstaen te doen tegens ’t voersz. Lantrecht, waerdoer toe werts aen alle landen van de S. Martens hoeuen bij stucken, voer den daeglijcxen gerichten, buijthen weten des Rentmeesters als hoffrichters, vercofft, versat ende veralieneert zijnde, ten lesten oick de heren pachten van de hoeuen nyet te becoemen zullen wezen als

|pag. 201|

hier voer artlo 22 van Lippinge S. Martens hoeue is vertoont.
     36. Soe is remonstrant, om hem in zijn officie nae behoer te quijtten, ende opdat doer zijn schult van negligentie off stilzwijgen de lantschap, off oick eenige particuliere luijden, nae deser tijt onwetens in geen schaede moegen coemen, oick de ghene welck hem hier inne voer deser tijt te buijtten gegaen moegen hebben, oir schaede noch moegen voercoemen, genootdrenget geworden dese remonstrantie aen uwer edele moegentheden in geschriffte ouer te geven.
     Versoeckende demoetlijck dat uwer Edele moegende gelieuen will hier inne ten allereerste te versien ende te disponeren soe als uwer Eden tot deser Lantschap ende der ondersaeten beste gelieuen zal. Ende dat van de zelue uwer edele moegende resolutie offte ordonnantie ter behoerlijcker plaetsen publicatien gedaen moegen worden, updat ider een weten mach hem daer nae te reguleren bij pene van nulliteit aller acten, oick richters brieuen, die ter contrarien van dien vthgegaen zijn ende gepassiert zullen moegen worden. Dit doende etc.

N. U.

_______________
– Uitterdijk, J.N. (1875) Remonstrantie van Johan Wolffs omtrent de St. Maartenslieden, 1609. BtdGvO, 2, 189-201.

Category(s): Niet gecategoriseerd

Comments are closed.