Koning Lodewijk Napoleon in Overijssel 1809


KONING LODEWIJK NAPOLEON IN OVERIJSSEL. 1809.

_______

     De regeering van Koning Lodewijk is een tijdperk onzer geschiedenis dat eenigszins in ’t vergeetboek is geraakt, dat als ’t ware als een schaduw is voorbijgegaan.
Er bestaan daarvoor dan ook redenen: onder ’t daaropvolgend bestuur van zijn broeder, gedurende de inlijving bij Frankrijk, had men hier te lande weinig tijd voor reflexie, en onder de regeering van den Souvereinen Vorst en Koning Willem I, dacht men niet gaarne aan de dagen zijner regeering, en waagde ’t nog veel minder, die naar waarheid te beschrliven. Een en ander maakt, dat aan de deugden en gebreken van zijn regeering zelden veel aandacht is geschonken.
     Ik wensch in deze bijdrage daarbij ook volstrekt niet stil te staan, maar alleen het een en ander mede te deelen omtrent een bezoek, dat de Koning in 1809 aan Overijssel bracht.
     Mijn hoofdbron is daarbij de „Koninklijke Courant,” de Staatscourant zouden wij zeggen, welke gedurende zijne regeering dagelijks, behalve des Zondags, in hare eigene bureaux te Amsterdam verscheen.
     In het N°. van 11 Maart 1809 lezen we o.a. ’t volgende: „De Koning is den 2en dezer van het Loo naar Zwolle vertrokken, om het Departement Overijssel te gaan bezoeken; onderweg heeft Z. M. zich in de dorpen Vaessen, Epe, Heerde, en in de stad Hattem opgehouden, en zich in ieder dezer plaatsen verslag van

|pag. 30|

den staat der geldmiddelen derselve, en van de klagten, zoo der gemeente als der bijzondere ingezetenen, doen geven.
     De Koning heeft met leedwezen gezien dat de papiermolens, door het gebrek van uitvoer, en door den invoer van vreemde papieren, zeer veel lijden.
     Z. M. heeft deszelfs minister van Binnenlandsche Zaken gelast, in den nood van het huisgezin van zekeren B. Boskamp, inwoner van Vaessen, die in het toebrengen van hulp aan den dijk, in het ergste der overstrooming,1 [1. Een groot deel van Overijssel en Gelderland was in den aanvang van dit jaar door eene overstrooming geteisterd.]) is verdronken, te voorzien; met last, om te onderzoeken, wat het meest ten nutte van dit huisgezin, en vooral van de jongste kinderen, zoude kunnen worden gedaan.
     Te Hattem is de Koning over de gesteldheid van de stad en over het instituut van den heer Rapin de Thoyras vrij voldaan geweest.
     De landdrost van Overijssel 2 [2. D. Bentinck van Diepenheim.]), de kwartierdrost 3 [3. Van Isselmuden tot Paeslo.]), de eerewacht, gecommandeerd door den heer Qeysen, en de gewapende burgermagt van Zwolle, hebben Z. M. bij den overtogt van den IJssel afgewacht.
     Den volgenden dag heeft de Koning audientie aan de volgende personen en collegien gegeven:
     den Landdrost, Assessoren en Kwartierdrosten;
     den Burgemeester, Wethouderen en Vroedschap;
     de eerewacht;
     de departementale commissie van landbouw;

|pag. 31|

     de departementale geneeskundige commissie en de kerkeraden der bijzondere gezindheden: zich tevens rekenschap van de onderscheidene gedeelten der administratie doende geven.
     Daarna is de Koning, vergezeld van zijne eerewacht, te paard gestegen, heeft de stad rond gereden, en hare vestingwerken, mitsgaders de werken aan den IJssel, en de stad bezigtigd. Bij deszelfs terugkomst heeft Z. M. het stadhuis, het departementaal gebouw, de groote kerk en de roomsche kerk bezocht, welke zeer klein en slecht is; het gebouw, waar thans de manege is en dat bevorens de kruiskerk was, is, met het zoogenaamde fraterhuis, aan de roomschgezinden toegestaan.
     Vervolgens heeft de Koning het weeshuis en drie der voornaamste fabrijken bezocht, te weten: de kousenfabrijk, de suikerraffinaderij en de branderij.
     De Koning vond de suikerraffinaderij geheel stil staan, uithoofde van de belemmering op den uit- en invoer, welke een gevolg der omstandigheden zijn. Hoogstdezelve zag met genoegen, dat de eigenaars dezer fabriek, de heeren ten Cate, Nyeland en Comp., alle hunne werklieden blijven onderhouden, in de hoop, dat de tegenwoordige stilstand niet van duur zal zijn, en hij heeft hun lofwaardig gedrag zeer geprezen.
     De branderij van Möller zoude, uithoofde van zijne onachtzaamheid in het nakomen der gemaakte reglementen op dien handel, hebben moeten worden gesloten, doch de Koning heeft hem op instantie der Zwolsche inwoners vergeven, en zijne branderij zal blijven bestaan.
     Den 4en heeft Z. M. de gewapende burgermagt geinspecteerd en is over hare houding, hare instructie, en den geest die haar bezield, tevrede geweest, en heeft

|pag. 32|

dezelve, op haar verzoek, de vermeerdering met nog eene compagnie toegestaan.
     Voor deszelfs vertrek, heeft de Koning aan het stedelijk bestuur de verzekering gegeven, dat Hoogstdezelve met eigen oogen gezien had, dat het mogelijk en in alle alle opzigten nuttig was, de sedert lang beraamde communicatie tusschen de stad en den IJssel daar te stellen en dat, bijaldien de ingekomen rapporten, wegens het verbeteren der vaart op de Vecht, bij Z. M. inspectie in het departement, zooals zij niet twijfelde, mogte worden bevestigd, zij voornemens was aan deze werken dit jaar nog te doen beginnen; doch dat de penningen voor deze onderneming, die buiten twijfel zeer nuttig was, zoo voor het departement als voor de stad Zwolle, bij wijze van negotiatie zoude moeten worden bij den anderen gebragt, hetgeen des te gemakkelijker zoude moeten vallen, uithoofde van derzelver onmiddelijken invloed ten voordeele van den handel en scheepvaart.
     Z. M. is vertrokken, met de belofte van, op het einde der volgende week en op hare reize naar Campen, te Zwoll terug te komen waar zij, op verzoek van het bestuur, een te geven feest zal bijwonen. Zij heeft tot dien tijd de inspectie der Wetering en de beslissing over het nut en de mogelijkheid eener vaart van Raalte naar Zwolle uitgesteld.”
     In den avond van denzelfden dag, 4 Maart dat de Koning Zwolle verliet, kwam hij te Deventer aan. In het nommer van den 13en Maart lezen we:
     „De Koning is den 4en dezer (van lentemaand), des avonds ten 5 uren, te Deventer aangekomen na zich onderweg in de dorpen Windesheim, Wijhe en Olst te hebben opgehouden. Z. M. heeft de dijken ge-

|pag. 33|

inspecteerd, die zeer veel geleden hebben; de kerk van Windesheim bevondt zich in een’ zeer slechten staat.
De Koning heeft Hoogstdeszelfs minister van eeredienst gelast, zich rekenschap der redenen van dit verval te doen geven, en dezelve vervolgens te doen herstellen; zij heeft Z. E. den minister van binnenlandsche zaken gelast, insgelijks te zorgen, dat men, zoo aldaar als te Wijhe, in het gebrek aan heel- en vroedkundige hulp zoude voorzien. Te Olst heeft Z. M. aan den predikant en pastoor zijne tevredenheid betuigd, dat zij, gedurende de overstrooming, met gemeenschappelijk overleg, de penningen, welke door de omstandigheden vereischt werden, hadden bijeen gebracht. De Koning heeft met levendige deelneming de nauwe vriendschap tusschen deze twee christenleeraars bespeurt, en, aan de hervormden ten geschenke gevende, hetgeen aan de bij inschrijving bijeen gebragte somme, tot, het plaatsen van een orgel in de kerk, ontbrak, heeft Hoogstdezelve aan de roomschgezinde gemeente, de vereischte penningen tot verbetering en vergrooting van haar kerkgebouw toegestaan.
     Te Deventer is Z. M. een kwartier uurs van de stad door den burgemeester, wethouders en vroedschap, en de gewapende burgermagt ontvangen, en heeft, nog denzelfden avond, het hof van justitie, bij vacature van den voorzitter, door den raadsheer van Ryn gepresideerd, ten gehoor toegelaten, en insgelijks de kerkeraden der onderscheiden gezindheden ontvangen, aan welke Hoogst-dezelve haar genoegen heeft betuigd, over hunne onderlinge eendragt, Haar verlangen te kennen gevende, dat dezelve steeds mogt vermeerderen, als waardoor de Koning zoude worden aangemoedigt, om hen nieuwe bewijzen van deszelfs zorg en bescherming te doen ontwaren.

|pag. 34|

De hervormden, zich met twee kerken vergenoegende, hebben in de daad, eene groote kerk aan de roomsch-gezinden afgestaan.
     Op het berigt, dat deze gezindheid in de gemeente Colmschate, waar zij wijd en zijd op het platte land verspreid is, geen kerk hadden, heeft de Koning hen de noodige fondsen toegestaan, tot het bouwen eener groote roomsche kerk, in het middel der gemeente, en eene kleine bij Bathmen, waardoor de dienst aldaar behoorlijk zoude kunnen worden verrigt.
     Den 5en heeft de Koning de hoofdkerk en de roomsche kerk bezigtigd: de gebouwen zijn zeer goed, dog van binnen niet behoorlijk ingerigt. Z. M. heeft tot verbetering van ieder dier kerken twee duizend guldens geschonken.
     Te paard gestegen, vergezeld van de Zwolsche eerewacht, die Z. M. naar Deventer had gevolgd, en van den inspecteur van den waterstaat, heeft de Koning de fortificatiewerken der stad, en de dijken, bepaaldelijk de doorbraak aan de Snippelingdijk, bezigtigd, en bij deszelfs terugkomst het stadhuis bezogt, na vooraf de gewapende burgermagt te hebben geinspeeteerd. Zij heeft de ijzerfabriek gezien, en in een zeer goeden staat bevonden; deze is echter, ondanks hare groote werkzaamheid, voor veel verbetering vatbaar. De vloerkleedenfabriek is in goeden staat, en verschaft aan vele lieden eene kostwinning. De peperkoekbakkerijen behouden en verdienen derzelver gevestigde naam.
     De Koning heeft aan de afgevaardigden van de handeldrijvende ingezetenen gehoor verleend, van hen een verslag van den staat des handels ontvangen, en beloofd, de noodige verbeteringen, ter bevaarbaarmaking van den

|pag. 35|

IJssel, te zullen laten doen, beginnende met de voortzetting van het trekpad; en tevens aangekondigd, dat de steenweg van Utrecht over Amersfoort, in het volgende jaar tot aan Deventer zoude afgewerkt, en dus voltrokken worden; en dat, zoo men de Schipbeek altijd bevaarbaar maken kan, dit zoude geschieden, te meer, daar de kosten grootendeels door vrijwillige negotiation zouden worden gevonden.”
     Den 6en zoude de Koning Deventer hebben verlaten, zoo niet eene lichte ongesteldheid hem had belet te vertrekken, zoodat zijne afreis eerst op den 7en plaats had.
We vinden omtrent zijn verderen tocht in de courant van den 14en Maart, onder dagteekening van 10 Maart, het volgende uit Hardenberg vermeld:
     „Z. M. is heden avond alhier van Ootmarsum aangekomen. Hoogstdezelve was den 7en dezer vertrokken van Deventer, waar zij, door eene ligte onpasselijkheid, den dag van den 6en was opgehouden. In den dag van den 7en is Hoogstdezelve door de dorpen Holten en Markel gepasseerd, en heeft zich bij de sluizen te Schipbeek en Schipbeekhuizen, waar dewateren van den Schipbeek en Rekke scheiden, opgehouden. Van daar is Z. M. door Diepenheim, Goor, Delden en Hengelo gepasseerd, en heeft haar nachtverblijf in de aardige stad Enschedé gehouden; op alle deze plaatsen heeft de Koning zich opgehouden, om de geconstitueerde magten en de bedienaars van den godsdienst te ontvangen en heeft van den toestand hunner gemeenten kennis genomen. Te Hengelo heeft Z. M. met genoegen gezien de voornaamste voortbrengsels der fabrijken van dat dorp, die in bombazijnen, marseilles en dekens bestaan, en de damastfabriek te Enschedé. Z. M heeft de voorname

|pag. 36|

fabryken bezocht en gemakkelijk onderscheiden, die bombazijnen en katoenen, welke op de tentoonstelling van het voorleden jaar honorabele mentie hebben verdiend.
Z. M. heeft bij den heer Blydenstein gelogeerd, en heeft zich den heer J. Maasland, die de wijze van half katoen en half garen te spinnen volmaakt heeft, doen voorstellen.4 [4. In een afzonderlijk bericht in deze courant voorkomende heet het: „De Koning heeft, zich te Enschedé bevindende, met bijzonder genoegen vernomen, dat J. Maasland, aldaar als baas werkende, in de fabryk der heeren Blydenstein en Comp., onder hun opzigt, het eerst de spinnerij van half vlas en half katoen op die hoogte gebragt had, dat daarvan met goed gevolg in de bombazijnfabryken kon worden gebruik gemaakt. Z. M. heeft dienvolgens, Z. E. den Minister van binnenlandsche zaken gelast, Hoogstdeszelfs goedkeuring deswegens aan voornoemde Maasland te kennen te geven; terwijl hem voorts, op gelijken last, eene gratificatie van driehonderd guldens, door den thesaurier-generaal der kroon, zal worden uitgereikt.”]) De Koning is door Oldenzaal 5 [5. Blijkens een bericht in de Overijsselsche courant, werd de Koning hier op de grens van ’t landgericht, door den richter Wessels en het gemeentebestuur gecomplimenteerd. De president hield eene aanspraak die de Koning minzaam beantwoordde, waarna een algemeen „Leve de Koning!” werd gehoord. Onder het wapperen van vlaggen, het luiden der klokken en het lossen van geschut, kwam de Koning de met achttien eerebogen versierde stad binnen en reed met zijn gevolg en escorte tot op de markt. De Koning sprak zeer welwillend met de leden der regeering, de leeraren der onderscheidene gezindten van die en omliggende gemeenten, en met ambtenaren en particulieren. De leden van het gemeentebestuur, de predikant, pastoor en de aartspriester Peze, werden verzocht den Koning naar Almelo te volgen, waarheen hij zich na een uur toevens begat. Den volgenden morgen werden daar de commissien uit Oldenzaal ten gehoore ontvangen. De Koning informeerde bij den predikant en pastoor naar hunne kerken en ’t zielental hunner gemeenten, en stond aan de R. C. gemeente de Plechelmikerk af en gaf last de kosten tot herstel benoodigd op te nemen en bij hem in te dienen, evenzeer als hij den predikant verzocht een plan voor een nieuwe kerk voor zijne gemeente bij hem in te zenden. Aan de commissie uit de regeering stelde de Koning f 1000 voor de stad ter hand.]), waar

|pag. 37|

Hoogstdezelve zich eenige oogenblikken opgehouden heeft, naar Almelo vertrokken. Vervolgens is Z. M. naar Saasveld en Weeleveld, twee plaatsen van veel belang voor de kanalen die Z. M. heeft gelast te doen graven, geweest.
Te Almelo heeft Z. M. verscheiden fabryken bezigtigd.
Hoogstdezelve is bovenal voldaan geweest over die van Linge, welke van de grootste schoonheid is; voor Haar vertrek heeft zij aldaar aangehoord de klagten en bezwaren van de omliggende dorpen Tubbergen, Geesteren, Vriezenveen, Rossem, Borne en Oldenzaal, die aldaar door den minister van eeredienst bijeengeroepen waren. De Koning heeft vervolgens den nacht te Ootmarsum gepasseerd, waar Z. M. is aangekomen over de Weerselo, in welk dorp Z. M. gedecideerd heeft, dat de gereformeerde gemeente in het bezit der hoofdkerk zoude blijven, hoezeer dezelve slechts uit 140, en de roomsche gemeente uit 980 leden bestaat, omdat Z. M. na beide de kerken bezien te hebben, zich overtuigd heeft, dat de eene niet grooter is dan de andere, doch Hoogstdezelve heeft aan de roomsche gemeente eene schadevergoeding tot reparatie van hun kerkgebouw, en vooral tot het bouwen van een toren, toegestaan, opdat het gebouw, dat tot den kerkdienst geschikt is, van andere huizen onderscheiden worde, hetgeen zeer wenschelijk is.
     Z. M. heeft te Ootmarsum het stedelijk bestuur, eene deputatie uit eenige plaatsen van het departement en de predikanten en pastoors van Losser, Aalbergen, Denekamp en Saasveld ontvangen.
     Heden is Z. M. in. dit dorp 6 [6. 10 Maart, te Hardenberg.]) aangekomen na de
10 Maart, te Hardenberg.

|pag. 38|

vestingwerken die in deszelfs nabuurschap zijn, en de rivier de Vecht te hebben bezigtigd.
     Z. M. heeft bepaald, dat het Kanaal, hetgeen bij de Vecht gegraven zal worden, zooveel mogelijk op de voordeeligste wijze voor dit dorp, getrokken worde. Zij heeft ten dien einde opgeheven het verbod, om omstreeks de vestingwerken boekweit te zaaijen, eene voorzorg, die thans, daar de grenzen aan Frankrijk behooren, onnoodig wordt. Zij heeft de noodige gelden toegestaan, om den weg van Gramsbergen in staat te stellen en de brug, die door de overstroomingen medegenomen was, te herstellen.
     Z. M. heeft bij zich, de ministers van eeredienst en binnenlandsche zaken, den opperstalmeester en verscheiden zoo civile als militaire officieren van Hoogstdeszelfs huis.
     Zij heeft meer dan eenmaal Haar genoegen betoond, over de wijze, waarop Hoogstdezelve door de geheele bevolking dezer streken ontvangen is, die zich niet alleen rondom de dorpen waar Z. M. passeerde, verzamelde, maar bijna alle wegen bedekte en hare gevoelens op duizend verschillende wijzen aan den dag legde. In alle plaatsen waar Z. M. zich opgehouden heeft, zijn de jonge jufvrouwen vereenigd Hoogstdezelve komen ontvangen en complimenteren; de burgerij was onder de wapenen; de jonge lieden in de schoonste houding, hoe zeer buiten uniform, op de fraaiste paarden gezeten, kwamen den Koning te gemoet, en vergezelden Hoogstdezelve tot verre afstanden buiten hun arrondissement.
De schout van Ootmarsum is den Koning, met meer dan 200 paarden, door de rijkste boeren van het schoutambt bereden, te gemoet gekomen.

|pag. 39|

     Te Enschedé is waar Z. M. den nacht heeft gepasseerd, was de stad met de meeste pracht verlicht.
     Z. M. heeft op hare reize alle geschillen die over het bezit der kerkgebouwen waren gerezen, vereffend en bepaald, dat, volgens de dispositie die Hoogstdezelve had genomen, iedere gemeente datgene als onherroepelijk eigendom kan beschouwen, hetgeen daarbij was toegekend.
     In het dorp Haaksbergen, waar de roomsche gemeente 2800 en de gereformeerde 700 zielen sterk is, zal de groote kerk aan de roomschen toebehooren, zoowel als te Denekamp, waar de roomschen ten getale van 1000 en de gereformeerden 200 zijn; ook te Tubbergen waar 1000 roomschen en 68 gereformeerden wonen, en te Oldenzaal waar 1600 tegen 450 gereformeerden gerekend worden.
     Z. M. heeft besloten, dat, tengevolge van het decreet van den 2en Augustus l.l. dit op zijn laatst met den 1en van louwmaand aanstaande, zoude plaats hebben.
Zij heeft aan de gereformeerde gemeenten de pastorijen derzelve kerken toegestaan en den noodigen onderstand, om in hunne dorpen de gereformeerde kerken te herstellen, of nieuwe te bouwen. De minister van eeredienst is met de uitvoering dezer dispostien belast, en daarvoor verantwoordelijk gesteld; en bijzonder om de gereformeerde kerken, die gerepareerd of herbouwd moeten worden, ten spoedigsten en op eene voegelijke wijze te doen in staat stellen.
     Ook heeft Z. M. bepaald, dat geen inwoner aan eenige belasting kan worden onderworpen, tot onderhoud van kerken eener andere gezindheid, behoudens het nemen van maatregelen tot het bereiken van dit oogmerk, zonder iemands bijzonder eigendom te beschadigen, de

|pag. 40|

minister van eeredienst is belast eene volledige voordragt daartoe, uiterlijk vóór den 1en van zomermaand aanstaande, aan Z. M. te doen. De minister van eeredienst is almede belast, ter zelver tijd eene definitive voordragt te doen, omtrent de maatregelen, die te nemen zijn om, op en met den 1en van louwmaand aanstaande, de dispositie in het reglementair decreet van den 2en Aug. ll. ten uitvoer te brengen.
     Z. M. is zeer tevreden geweest over de gevoelens, die hem de gereformeerde en roomsche geestelijken hebben aan den dag gelegd. De Koning heeft de eerste verzekerd, dat hij hen niet alleen alle de voorregten die zij genieten, zoude bewaren voor zooverre dezelve niet strekken ten nadeele van andere gezindheden, en bijzonder van de roomschen, die na hen de talrijkste gemeente zijn maar ook, dat Hoogstdezelve door Hare eigene oogen meer en meer word overtuigd, van de noodzakelijkheid, om hun noodlot te verbeteren, en dat zij hoopte t’eeniger tijd in staat te zullen zijn, hen in die welgesteldheid te onderhouden, die in allen opzigte met hunne zoo belangrijke en vereerenswaardige pligten overeenstemde, pligten, die door bijna allen in het Koningrijk, op eene prijzenswaardige wijze vervuld worden.
Zij is overtuigd, dat hoe meer middelen men hen geven zal, om goed te doen, des te meer dezelve ten voordeele van Haar volk zullen worden aangewend, daar Hoogstdezelve wist, dat de gereformeerde predikanten den staat en hunne medeburgers dienen, niet alleen met het voorbeeld te geven van goede zeden, maar ook met al hunne middelen, en dat het steeds met een waar genoegen was, dat Z. M. eene gelegenheid vond, hen van zijne achting en vriendschap te verzekeren.

|pag. 41|

     Z. M. zeide tegen de roomsche geestelijken, dat zij met leedwezen zag, dat de tegenwoordige omstandigheden Haar niet veroorloofden, alles voor hen te doen wat zij te wachten hadden, en op een gelijken voet met de gereformeerden te behandelen; dat zij hen echter de verzekering gaf, dat dit ontwijfelbaar ten spoedigste mogelijk zoude geschieden, maar allengs, uithoofde van den toestand van het land, welke door de ongelukkige voortzetting van den oorlog wordt bezwaard; dat zij Haar zelve had voorbehouden, het doen van uitspraak over alle geschillen omtrent de kerken, en zij het op Haar moesten laten aankomen, omtrent de billijke wijze waarop deze beslissing zoude geschieden; maar, dat, eenmaal uitspraak zijnde gedaan, over de plaatsen waar reclamatien waren, de zaak voor altijd beslist en afgedaan moest zijn, te beginnen met het departement Overijssel, zoodra Z. M. hetzelve geheel zou zijn doorgereisd; dat Hoogstdezelve met genoegen zag, dat zij te vrede waren met de bepalingen van het decreet van den 2en Augustus l.l. die zij konden rekenen dat op de billijkste wijze en met oogmerk om ten einde te brengen, en voor altoos weg te nemen de geschilpunten tusschen christen landgenooten, zouden worden in werking gebragt; want, dat het verschil op eenige punten eene zaak was, die tusschen den hemel en hun geweten moest worden afgedaan, en welk verschil niet moest in aanmerking komen, noch bij particulieren, noch bij het gouvernement, hetwelk wezenlijk belang steld, dat ieder zijnen godsdienst volge, en bij de volkomenste vrijheid van geweten, ten dien opzigte, gewaarborgd worde; dat Hoogstdezelve hen, zoowel als de gereformeerden, bedankte voor de goede verstandhouding waarin zij leven; dat Haar niets aangenamer zijn konde,

|pag. 42|

en dat ook niets beter ter hun alley lof dienen kan.”
     Uit Hasselt begaf de Koning zich op reis naar het Departement Drenthe. Van Meppel reisde de Koning over Wanneperveen en Bonkenhave naar Blokzijl. De zeedijk tusschen Blokzijl en de Kuinre had door den storm en springvloed van den 31en Januari van dat jaar veel geleden, zoodat drie vierde gedeelte van de breedte van den dijk was afgeslagen en alleen door de groote inspanning van sommigen het geheele bezwijken van den dijk werd voorkomen. De Koning liet hen, die zich daarbij het meest hadden onderscheiden, voorstellen, en gaf hun eene gratificatie, nl. den heemraad van den Bos, den directeur van het havendiep, R.C. Keuter, Herman de Boer, Jan Anthonie, Hk. Meenen, schipper Jan Pieter van Baak, Pieter Meijennik, Klaas Rekeman, Klijn Jan, Klaas Klaksen, Jacob Barneveld en Jan Lohman. In de courant van 20 Maart lezen we verder nog ’t volgende bericht uit Vollenhove van 16en Maart:
     „De Koning is gister avond in deze stad gekomen, waar Hoogstdezelve den nacht bij den heer Sloet van Oldrutenborg, eersten prefect van het paleis, heeft doorgebragt. Hoogstdezelve is, door den landdrost en de garde d’honneur van het departement Drenthe, tot op de grenzen van het departement Overijssel vergezeld geworden.
     In deze stad is Z. M. zeer te vrede geweest over de goede verstandhouding en de vriendschap die tusschen den predikant der gereformeerde gemeente en den pastoor der roomschen heerscht; deze laatsten zijn in zeer geringen getale, en dit heeft echter niet belet, dat de gereformeerde gemeente hen sedert lang een harer drie kerken heeft afgestaan, en het waren de predikanten der

|pag. 43|

gereformeerde gemeente, die aan den Koning van de benoodigdheden der roomsehe kerk, en van die van den pastoor kennis hebben gegeven. Z. M. heeft hem onderstand en een jaarlijksch tractement toegelegd. Z. M. heeft ook dadelijk aan de gereformeerde gemeente doen betalen het achterstallige sedert eenige jaren op eene jaarlijksche rente ten laste van den staat, en den minister van eeredienst gelast, zich met den minister van finantien te verstaan, ten einde de godshuizen onmiddelijk die remissien genieten, waarop dezelve regt hebben.
     Z. M. heeft vervolgens het hoofd van de haven bezigtigd en aanstonds toegestaan het verzoek van de visschers, om dit hoofd te verlengen, zoodanig, dat zij daar gemakkelijk aan wal kunnen komen, zonder tot de schouders toe in het water te gaan, zooals thans plaats heeft.
De som daartoe vereischt, is dadelijk ter dispositie van den waterstaat gesteld.”
     De courant van den 23en Maart bevat het volgende:
     „Den 16en is Z. M. van Vollenhoven te Kampen aangekomen, na de dorpen Zwartesluis en Nieuwesluis en de steden Hasselt en Genemuiden te hebben bezigtigd. De gemeenten van Zwartsluis en Nieuwesluis, die tot nog toe afzonderlijke besturen hadden, zullen op derzelver verzoek vereenigd en onder een bestuur worden gebragt.
     Te Hasselt is aan de magistraat op deszelfs aanvrage een lokaal toegestaan, dat tot eene roomsche kerk zal worden in orde gebragt, volgens een plan en opgave, dat aan den minister van eeredienst zal moeten worden voorgedragen. De weg van Hasselt tot Staphorst en Rouveen zal hersteld worden, en gedurende het geheele jaar toegankelijk worden gemaakt. Z. M. heeft aan de

|pag. 44|

familie van Marle toegestaan, ten haren koste eene vaart te doen graven ten dienste harer veenlanden en uitveening, mite deze vaart vereenigd zij met en geene schade toebrengt aan de vaart, die van Zwol op Hardenberg zal worden aangelegd.
     De Koning is zeer te vrede geweest over de kleine stad Genemuiden, die, hoezeer dezelve duizend inwoners telt, echter f 10000.— jaarlijksche inkomen heeft, zonder te kort te komen en zonder additionele stuivers.
De mattefabrijken zijn in werking. Z. M. heeft bij deszelfs doortogt te Genemuiden den overlaat bezigtigd, die op eenigen afstand van daar in den dijk gemaakt is: dezelve is geheel omdijkt, en zal weldra hersteld zijn.
De weg van Genemuiden naar Kampen, die zeer slecht is, zal vermaakt worden.”
     Omtrent het bezoek van den Koning aan Kampen, wensch ik iets uit ’t archief mede te deelen. Den 27en Februari ontving de burgemeester reeds eene aanschrijving van den landdrost, houdende mededeeling dat de Koning het Departement Overijssel zoude bezoeken en den 3en Maart in Zwolle zoude wezen. Den 3en Maart schreef de kwartierdrost aan den burgemeester, dat de Koning in ’t begin der volgende week de stad zou bezoeken, en bij die gelegenheid de monden van den IJssel wenschte te inspecteeren, waarvoor Z. M. gelast had, al de noodige maatregelen te nemen. ’t Was nog onzeker of de Koning den nacht te Kampen zou doorbrengen, maar de drost raadde toch aan om voor zoodanig verblijf de noodige maatregelen te treffen en vooral te zorgen dat er eon vaartuig gereed was, waarmode de Koning de IJsselmonden kon inspecteeren.
     In de vergadering van Burgemeester en Wethouders

|pag. 45|

van 1 Maart 1809 werd, naar aanleiding van ’t eerste schrijven, besloten, alles te laten in orde brengen, wat, ingevolge het voorschrift omtrent het ceremonieel van den 23en Oct. 1807, tot des Konings receptie diende plaats te hebben, en hetgeen verder noodig mocht zijn, terwijl de Kameraars der stad werden gemachtigd te zorgen, dat een en ander werd voorbereid.
     In de vergadering van den 4en Maart werd op het tweede schrijven besloten, dadelijk een expresse naar Amsterdam te zenden, met een missive aan den burgemeester dier stad, met verzoek om de goedheid te willen hebben de noodige orders te geven, dat een jacht, voor dit doel geschikt, zoo spoedig mogelijk van daar naar Kampen werd afgezonden.
     Den 13en Maart werd besloten: „in consideratie gelegd zijnde dat Zijne Majesteit de Koning van Holland, voornemens is op Donderdag aanstaande, den 16en dezer maand, deeze stad met zijne tegenwoordigheid te vereeren, en dien nacht binnen deeze stad te slapen, en dat dus de vertrekken, welke van de Concertzaal en het Collegie tot Hoogstdeszelfs receptie zijn geapproprieerd, niet toereikende zijn om Zijne Majesteit in dezelve na behoren te kunnen logeren, maar daartoe een ander huis behoord te worden geappropieerd, en dewijl daartoe geen beter schijnt geschikt te zijn, dan het huis van mevr. de wed. van wijlen den heer J.G.R. Opten-Noort, thans bewoond door den walschen predikant den heer D. Serrurier, is goedgevonden den voorn. heer Serrurier te laten verzoeken, van de goedheid te willen hebben, van dat huis voor dien tijd te willen afstaan tot gebruik van Zijn Majesteit, teneinde hetzelve daartoe te kunnen laten appropieren, en dit verzoek nog staande deze ver-

|pag. 46|

gadering te laten doen, door den secretaris Augier, hetwelk door denzelve gedaan, heeft gerapporteerd, dat de heer Serrurier met genoegen zijn huis, tot het gerequireerde einde aan den heer burgemeester afstond en zijn dien tengevolge de Cameraars van de stad gequalifieeerd, om hetzelve op stadskosten na behoren te laten in orde brengen, en daarin te laten bezorgen, hetgeen zij oordeelen te zullen nodig zijn.”
     In den avond van den 16en tusschen vijf en zes uren kwam de Koning te Kampen aan, waaromtrent de Kon. Courant het volgende meldt: „Na des avonds, van Hare aankomst te Kampen, de geconstitueerde magten en de geestelijkheid der verschillende godsdienstige gezindheden te hebben ontvangen, heeft Z. M. den 17en het stadhuis, de hoofdkerk en verscheidene fabrijken bezigtigd, onder anderen de trijpfabriek en die van wolledekens; en heeft bijzonder belang in het werkhuis en eenige andere inrigtingen getoond. De kerk gezegd de buitenkerk, is aan de roomschen toegewezen, en zal voor dezelven ingerigt worden; de wallen zijn aan de stad in eigendom gegeven. Z. M. is zeer tevrede geweest, over de staat der schoone stad Kampen, en heeft Hare tevredenheid aan de stedelijke regering, waarvan de baron van Heerdt als burgemeester het hoofd is, te kennen gegeven, en dezelve gezegd, dat Hoogstdezelve verwachtte, dat zij in het toekomende jaar, geene additionele stuivers zouden noodig hebben, en op deze voorwaarde hun toestond, eenige hunner kleine eigendommen te verkoopen, om hunne schulden te vereffenen.”
     Of de Koning de monden van de IJssel bezichtigde blijkt hieruit niet, maar ik vermoed van niet, want, ofschoon een jacht uit Amsterdam was overgekomen, en men

|pag. 47|

in de rekening posten vindt voor ’t logics van den kapitein van ’t jacht en voor een douceur aan hem en zijn knecht, de reiskosten van den persoon, die het te Amsterdam ging halen, een douceur voor dezen en een belooning voor sjouwers, die den kapitein af en aan wal brachten, ontbreken uitgaven voor dergelijken tocht.
     Het huis van Ds. Serrurier, de latere rectorswoning, thans ’t Gymnasium aan de Koornmarkt, werd tot ’s Konings verblijf in gereedheid gebracht. Een paardestal werd daar in der ijl aangebouwd, waarin vijf oppassers dienst deden; H. Wennink en J. ten Kate werden tot oppassers in het paleis aangesteld; de wed. Valck leverde voor f 143-2– en Berkhout voor f 152-1-8— aan win voor het paleis, een eerepoort werd gebouwd, veldstukjes geplaatst en daaruit gevuurd, 570 illumineerglazen werden besteld, en toen de Koning binnen kwam, verwelkomde hem de muziek, die op het balkon van het huis door zes uit Zwolle ontboden muzikanten, werd gemaakt. De geheele onkosten van de ontvangst des Konings bedroegen te Kampen f 1805-12.
     Merkwaardig is nog ’t volgende besluit den 18en Maart genomen: „In deliberatie gelegd zijnde dat Zijn Majesteit de Koning, de goedheid heeft gehad, van de 2 silvere sleutels van de stadspoorten, welke daartoe waren vervaardigd, en door den heer burgemeester op eergisteren bij deszelfs entrée binnen deeze stad aan Hoogstdenzelve waren aangeboden, dadelijk aan den heer burgemeester terug te geeven, en dus die sleutels als een stadseigendom op een secure plaats behoren te worden bewaard, is goed gevonden den oudste secretaris te qualificeeren om dezelve boven op de stads geheime secretarie in een van de kasten aldaar, te deponeeren.”

|pag. 48|

     Waar die zilveren sleutels gebleven zijn is mij onbekend, sinds tal van jaren zijn ze niet meer voorhanden, ze zullen zeker bij de eene of andere algemeene opruiming of groote schoonmaak tot klein geld zijn gemaakt.
     Omtrent den verderen tocht des Konings door Overijssel deelt ons de courant nog het volgende mede:
     „Bij Hoogstdeszelfs doortogt door het dorp IJsselmuiden
|pag. 49|

kist voor oorlogsgebouwen, welke de stad tot haar bijzonder nut gebruikt heeft, schuldig was.”
     Den 18en vertrok de Koning van Zwolle naar Zutphen en verliet den Overijsselschen grond, om dien, voor zooverre ik weet, nimmer weder te zien.

N. U.

_______

__________
– Uitterdijk, J.N. (1879) Koning Lodewijk Napoleon in Overijssel 1809. BtdGvO, 5, 29-49.

Category(s): Overijssel
Tags: , ,

Comments are closed.