Meester Frederik de vervaardiger van ’t snijwerk op het Oude Raadhuis te Kampen


MEESTER FREDERIK, DE VERVAARDIGER VAN
’T SNIJWERK OP HET OUDE RAADHUIS TE KAMPEN.

_______

     Wie ooit het oude Raadhuis te Kampen bezocht, heeft gelegenheid gehad om te genieten van het gezicht van het prachtig schepengestoelte met zijn onovertroffen snijwerk in renaissance stijl, dat even rijk en toch onoverladen, als harmonisch en bevallig is.
     Het werd tegelijk met de overige houten beschieting, die evenzeer de aandacht verdient, van 1543—1545 vervaardigd door meester Frederik den stadskistemaker en timmermeester. Uit de stedelijke rekeningen heb ik dien Kamper kunstenaar het eerst tot zijn recht kunnen brengen (Kampen, Geschiedk. overzicht en merkwaardigheden bl. 95) en thans wensch ik nog eenige bizonderheden omtrent hem hier mede te deelen, die ontleend zijn aan de boeken van getuigenissen en sententiën.
     Die meester Frederik, die zulk een uitnemend kunstenaar was, blijkt daaruit een niet zoo gemakkelijke klant geweest te zijn, en de wijze waarop van een en ander blijkt uit het boek van getuigenissen is zóó merkwaardig, en werpt zulk een eigenaardig licht op de maatschappelijke toestanden dier dagen, dat ik het, zoowel om deze reden als om den persoon dien het betreft, alleszins van belang heb gerekend die stukken hier mede te deelen.
     Den 8 October 1543 zat mr. Frederik met Colyn van Cameryk van Utrecht, den beeldhouwer van den eenigen schoorsteen op de oude Raadzaal te Kampen, dien deze,

|pag. 248|

terwijl Mr. Frederick het houtwerk maakte, vervaardigde, (zie a.w. blz. 94) en met Herman Glasemaker en Henrick van Amedonk, den stads chirurgyn, in den wijnkelder te drinken. Er waren wel meer gasten, doch deze vier zaten bij elkander in gezelschap. Het schijnt dat de heeren samen zaten te praten over de kunst en dat Mr. Frederik, die misschien wat opgewonden was, begon te pochen op zijne groote kunstvaardigheid, zoodat hij zich zelfs liet ontvallen, dat hij binnen kort een gouden passer wilde uithangen, om te toonen, dat hij een meester boven allen was. Verder beroemde hij zich dat hij werk van de stad had aangenomen, nl. het snij- en beschietwerk op het oude Raadhuis, en dat zoo men hem niet toestond om ’t af te maken, en een ander daaraan liet werken, waarvan sprake scheen te wezen, dat hij dan alles zou aan stuk slaan wat hij gemaakt had; dat hij ’t stadswerk verder zoude maken wanneer hij ’t verkoos, want dat hij stukken had waarin de stad zich wel verbonden had om ’t werk te ontvangen, maar hij niet om ’t op een bepaalden tijd te leveren.
     Vervolgens ontstond er een gevecht, ’t welk men echter alles beter en eigenaardiger uit de oorspronkelijke stukken leert kennen, die ik thans laat volgen.

Den viij Octobris.

     Vant vechtsel tusschen MR. VRERICK ende Knijff van Zwolle.

     MR. COLYN VAN CAMERICK tueget, dat hy en Saterdage laestleden heft sitten drincken in den wynkelder 1 [1. De wijnkelder was een gebouw gelegen naast het Oude Raadhuis, waar thans het nieuwe stadhuis staat, waar ook voor burgers gelegenheid was om wijn te drinken en waarvan een ruim gebruik werd gemaakt. De stadswijnkelder was in die dagen voor de burgers de plaats voor gezellige samenkomst. Een persoon, die de kelder en ’t recht van tappen van de stad had gepacht, werd wel naar de hokken of kisten, waarin de wijn geplaatst was, de kistenzitter genoemd.
     In ’t wijnhuis gingen verder de leden der regeering te wijne, hield men bijeenkomsten over gewichtige zaken, ontving men vreemde gezanten en vorstelijke personen, verpachte men stadslanden en goederen en had de executoriale verkoop plaats. Indien men in den wijnkelder of in den naasten omtrek daarvan vocht, verbeurde men eene dubbele boete.]
) myt

|pag. 249|

Hermen Glasemaieker, mr. Henrick van Amedonck en mr. Vrerick der stadt kistemaicker. Ende soe sie oner sich woerden hadden van der kunste, sachte mr. Vrederick voersz., hy wolde den gulden passer wthangen, daermede hij toenen wolde, meyster toe syne boeuen allen anderen. Ende sachte oick, hy hadde van der stadt warck angenoemen, ende soe veer hij wuste dat hy tselue niet en solde oft muchte volbrengen, ende een anderen in synen plaetse angenoemen solde worden, soe wolde hy allent en stucken slaen dat hy daer an gewrocht hadde, ende sachte hy wolde der stadt oer warck maicken ende leueren, alst hem gelieuede, want hij hadde Saters,2 [2. Saters = charters, geschreven kontrakt wil het hier zeggen.]) daer inne die stadt sich hadde verbonden ende hy niet, myt meer andere vermetige ende ontemelicke woerden, die hy getuich allent ghien ontholden of daerop acht geslaegen hefft, ende ten laesten stont mr. Vrederick op ende sachte: ghy synt verreders, ende ick will by v niet sitten. Ende alsoe hy daer mede en wech gaen wolde, riep hem Hermen glaesemaicker wederomme ende stont op van der taeffelen ende genck tot hem, ende Vrerick steet Hermen opt lyff dat Hermen ter ruggen ouer veell tegens die taeffele; doe stont Hermen

|pag. 250|

weder op ende nam eene kanne in der hant ende smeet nae Vrerick, dan en geraeckte hem niet, ende Vrerick toech syn panserdegen wth ende voel tot Hermen an, ende soe Hermen ghien geweer opt lyff en hadde, weeck hy op Knyff, ende Vrerick stack soe well nae Knyff als nae Hermen, ende hadde nochtans myt Knyff ghiene worden vorhen gebruyckt. Ende Knyff, siende dat hy in der hant gewondet was, heft hy Mr. Colyns rappier van der bancke genoemen,3 [3. Mr. Colyn had, naar ’t schijnt, zijn rappier afgegespt en dit naast zich op de bank nedergelegd.]) ende is daermede tot Vrerick an geuallen, om syn lyff toe verweren. Ende hy getuich stont op van der taeffelen, om eedtwes inder hant to crygen, daermede hy sie nae syn heste vermogen scheiden wolde, ende coemende by der kisten,4 [4. Bij de wijnhokken of kisten, waarin de wijn lag.]) heft hy daer geuonden een schamelyn, 5 [5. Een schameltje, waarvan de ijzeren punt aan de voet miste, een bewijs dat de bodem in de kelder van leem was, waarin de punt van de schamel ging om dien vaster te doen staan.]) opter eerden liggende, daer van het yser die puncte aff was, ende alleer hy daer mede to wareke coemen kuste, waeren sie gescheiden, ende hy vont Knyff allene beyder taeffelen sitten.
     MR. HENRICK VAN AMEDONCK, der stadt Chirurgicus, tueget dat Vrerick ende Hermen voern. bij dessen woerden alsoe an melcanderen gecoemen syndt ende dat Knyff onschuldich daermede anquam.
     JOHAN, mr. Henrick knecht, tueget, dat hy gesien heft dat Vrerick ende Hermen an melcanderen waeren ende dat Hermen op Knyff weeck ende dat hy mytten panserdegen Knyff naet lyff stack ende wondde Knyff inder hant, ende dat Knyff sich derhaluen weerde.

|pag. 251|

     HENRICK GOERTSSEN, mr. Goessen tymmermans knecht, tueget: alsoe Hermen ende Vrerick, staende beyde opter deele, woerden hadden, dat hy saech dat mr. Colyn van der taeffelen opstont, om hem beyden te veraccordeeren, ende Vrerick sachte tot mr. Colyn: wat wilt ghy luesebusch hebben; ende viell voirts tot Hermen an ende steet Hermen achterwaerts ouer tegens die taeffele, ende als Hermen mytter kannen geworpen hadde, weeck Hermen voerts op Knyff, ende Vrerick stack Knyff naet lyff, ende wonde hem, ende Vrerick hadde die woerden altydt myt Hermen ende niet myt Knyff.
$$\text {Jurati coram}\begin{cases}
\text {Geert Loese}\\
\text {Tymen van den Vene}
\end{cases}$$

__

viij Octobris.

     Vant vechtsell tusschen M. VRERYCK ende M. Knyff van Zwolle voirsz.

     MR. HENRYCK VAN AMEDONCK, tuget dat hy van dit vechtsel anders niet en weet, to tugen dan hy voorhenne getuget hefft.
     WYNOLT JANSZ, wynknecht, tuget, dat hy vrede hefft helpen nemen tusschen beyden, ende wes woorden sy te vorens gebruyckt hadden, en heefft hy niet gehoort;
Ende soe hy getuych mit een kodde 6 [6. Kodde schijnt de benaming te zijn voor een soort stok of knods.]) vrede nam, soe greep M. Vreryck hem de kodde wte hant ende sloech daermede nae Knyff toe, ende sloech twee slaegen op Knyffs mes. Ende Knyff houwende nae M. Vreryck toe, raeckede hy M. Vreryck op syn hant, ende wondede

|pag. 252|

hem; doe liet M. Vreryck de kodde vallen. Ende Knyff dreeff M. Vreryck myt syn bloote mess rontomme der taeffelen. Ende hy getuych kreech de kodde weder ende viel daer weder tusschen, alsoe dat sy voert van malkanderen wordden gescheyden.
     ARENT RUERICXSZ. de stadt wachter, tuget, als hy opt waeckhnys 7 [7. Het waeckhuys was gelegen op het oude raadhuis, de onderste verdieping, thans gebruikt voor de zittingen van het kantongerecht, het werd n.l. gebruikt tot wachthuis van de burgerwacht, ’t was zouden we thans zeggen, tegelijk commissariaat van politie en hoofdwacht.]) tgeruchte inder kelder hoerde, soe is hy in de wynkelder gecommen ende hefft gesien dat Knyff mit zyn zweert tot Mr. Vreryck in sloech, ende M. Vreryck schuttede de slaegen mit zynen stootdegen soe hy best konde. Ende sach voorts dat M. Colyn van Wtert ende Herman Glaesemaecker Knyff voirgen. daer van togen ende setteden hem weder aen den taeffelen int gelach, daer hy geseten hadde, ende Mr. Vreryck genck wtte kelder en liet hem verbinden; anders en heft niet gesien.
     JOHAN MENSEX M. Vreryckx knecht, tuget dat hy gesien hefft dat zyn meyster opstont ende wolde to huys gaen, doe riep hem Herman glasemaecker weder, ende zyn meyster genck weder sitten, daernae stont zyn meyster weder op ende Knyff toech voert zyn mess ende sloech nae zyn meyster ende zyn meyster kreech een kodde van den wynknecht 8 [8. De knecht van den persoon, die ’t recht van tappen in de wijnkelder had.]) ende schuttede 9 [9. Weerde den slag af.]) den slach, Ende de tweede slach die Knyff sloech, soe smeet hy M. Vreryck de knotse wter hant ende wondede hem.

|pag. 253|

Ende tuget dat hy niet gesien en hefft dat zyn meyster een mess toech eer hem die kodde wter hant viell. Ende zyn meyster muste durch Knyff rontomme in den wynkelder wycken, schuttende vast die slagen op zyn stootdegen, welcken stootdeghen hy getuych den burgemeyster hefft laeten seyn, anders solden zy zyn meyster doot gehouwen hebben.
     Sonder argelist.
Parati jurare coram Egbert ten Buss.
     GOESEN ROELOFSZ tuget dat hy vant waeckhuys is commen gaen in de wynkelder als M. Vreryck ende Knyff aen malcanderen weren, ende hefft gesien dat Kniff slach over slach tot M. Vreryck inhouw ende Mr. Vreryck schutte de slagen op zyn stootdeghen ende wordde opt leste van den anderen gewondet; ende hoerde datter een sede tot M. Verick: du bouff du salste sterueen.
$$\text {Parati jurare coram}\begin{cases}
\text {Tymen van den Vene}\\
\text {M. Gheert Morre.}
\end{cases}$$

__

Den xien Decembris.

     Vant vechtelick tusschen M. VRERICK ende Knyff van Zwolle.

Henryck Coepsz.
Gerryt van Zwoll
Jan Henrycxz.
     Tugen dattet oir burgerwacht geweest is 10 [10. Dat het hun beurt was om de burgerwacht des nachts te houden.]) als dat vechtsell in den wynkelder gescheyde tusschen M. Vreryck, des stads timmermeyster ende Knyff van Zwolle.
Ende alsoe zy inden wynkelder gegaen waeren, hoorden zy dat M. Vreryck ende Knyff van Zwoll mit een meyster

|pag. 254|

van Wtrecht mit malcanderen zekere woorden hadden van der konst, sittende in den wynkelder aen den taeffelen, daer Herman Glaesemaker mede by sat, alsoe dat oir woerden mit malcanderen hart wassende wordden, 11 [11. Zoodat de woordenwisseling hevig toenam, het geschil grooter werd.]) ende hoerden well dat die andere onse stads meyster schamper woorden toespraecken, ende dat Mr. Vrerick daeromme sede: weert saicke dat die heeren van Campen dat werck twelck zy hem aenbesteedet hadden nyet en solden laeten volbrengen ende by hem volmaecken, soe were vuell verloeren onkosten gedaen, wanttet holt meer gekost hadde toe zaegen. Ende soe hy dat werck vast begonnen hadde, soe verhoepte hy sich tot de heeren van Campen well, dat zy hem dat solden laeten volendigen etc. Ende want die voirsz. ander kunstenaers enen schamper op M. Vreryck spraecken, soe stont M. Vreryck haestelicken op vander taeffelen ende liet zynen jongen offt zyn knecht de luchte op steecken, 12 [12. In dien last van meester Frederik aan zijn knecht om den lantaren op te steken, ligt het bewijs dat het toenmaals des nachts donker op straat was, zoodat ieder zijn eigen licht bij zich droeg.]) ende wolde nae huys gaen. Ende tugen dat Herman glasemaker hem wederomme riep ende M. Vrerick weder comende by der taeffelen, soe spraecken sie twee offt drie woorden tegens melcanderen ende saegen voorts dat Knyff van Zwoll die van der taeffelen was opgestaen als Mr. Vrerick nae huys wolde gaen, M. Vreryck mit zyn bloote mess twee offt drie slaegen opt lyff smeet, alsoe dat M. Vreryck gedrongen wordde hem toe weere toe stellen soe hy best konde, seggende: lansman woldy daeraen wesen? Ende die ander kunstenaers stonden voorts vanden taeffelen

|pag. 255|

op ende liepen tusschen beyden ende die meyster van Wtert kreech een zwynspit ende vuechde sich mede in dat vechtsell, recht off hy sie wolde helpen scheyden.
     Sonder argelist.
Parati jurare coram M. Gheert Morre.

     De slotsom van de geschiedenis was, dat de raad Mr. Frederik veroordeelde om de keur, die Mr. Kyff verbeurd had, te betalen en daarmede was de zaak afgeloopen.
     Het bovenstaande is echter een eigenaardige bijdrage tot de levensgeschiedenis van Mr. Frederik, en zijn meesterwerk op ’tOude Raadhuis beschouwt men met dubbele belangstelling, als men deze merkwaardige bizonderheden, die met zijn wording samenhangen, kent.

N. U.

___________
– Uitterdijk, J.N. (1879) Meester Frederik de vervaardiger van ’t snijwerk op het Oude Raadhuis te Kampen. BtdGvO, 5, 247-255.

Category(s): Kampen
Tags: ,

Comments are closed.