De inventaris van het misgewaad van de kapel van het Hanzekantoor te Brugge


DE INVENTARIS VAN HET MISGEWAAD
DER KAPEL VAN HET HANSEKANTOOR TE BRUGGE.

_______

     Zooals bekend is had de Hanseatische bond op vier onderscheidene plaatsen nl. te London, Brugge, Bergen in Noorwegen en te Novogorod factorijen of stapelplaatsen voor hare waren. De factorij te Brugge in 1347 opgericht, bekleedde onder dezen eene eerste plaats, zoowel door de gunstige ligging der stad, als door het feit, dat deze reeds lang vóór dat ze deel van den bond uitmaakte, eenen omvangrijken handel dreef en op eene bevolking kon bogen, welke in ontwikkeling en beschaving boven die der duitsche handelsteden in dien tijd uitmuntte.De inventaris van het misgewaad van de kapel van het Hanzekantoor te Brugge
     Onder de reeks gebouwen die de factorij te Brugge bezat, schijnt ook eene afzonderlijke kapel tot het uitoefenen van den godsdienst behoord te hebben, denkelijk alleen bestemd voor het personeel des kantoors, dat in den bloeitijd uit niet minder dan drie honderd personen bestond, behalve het arbeidsvolk en de menigte van kooplieden, schippers en dienaren, die steeds heen en weder reisden van het eene kantoor naar het andere.
     Op het einde der vijftiende eeuw evenwel, ging de handel zich langzamerhand van Brugge naar Antwerpen verplaatsen, zoowel tengevolge van de toenmaals in Vlaanderen heerschende onlusten, als van den veranderden gang en richting van den Europeschen handel. Ongeveer in 1549 kwam men dan ook tot het besluit om de factorij van Brugge naar Antwerpen te

|pag. 21|

verplaatsen ofschoon men nog niet dadelijk dit besluit ten uitvoer legde. In 1568 eerst, den 22en October werd er tusschen de Hanse on de stad Antwerpen een verdrag gesloten, waarin deze stad aannam dertigduizend Caroli guldens bij te dragen tot het oprichten der factorij binnen hare veste, en daaraan verscheidene voorrechten toekende.
     Den 5en Mei des volgenden jaars werd door de burgemeesters der stad de eerste steen voor het residentiehuis gelegd, dat in 1568 voltooid zijnde, in eigendom aan de duitsche Hanse overging.
     De tachtigjarige oorlog met Spanje en de verbodswetten tengevolge van de oneenigheden tusschen Philips II en Elizabeth van Engeland reeds in 1564 uitgevaardigd, en die de handel niet weinig belemmerden, onderdrukten den bloei van de Antwerpsche factorij, terwijl, toen haar in 1571 door den Prins van Oranje alle handel met den vijand was ontzegd geworden, haar doodvonnis zoo good als geteekend was.
     Hetzij wegens dezen treurigen toestand der factorij, hetzij omdat ze te Antwerpen geene afzonderlijke kapel bezat, welk laatste het meest waarschijnlijk is, zooveel is zeker dat de factorij in 1574 het misgewaad dat vroeger in de kapel der factorij te Brugge was gebruikt geworden, wenschte te verkoopen. Ze trad daartoe in onderhandeling met Arent toe Boecop, gedeputeerde der stad Kampen, (de bekende schrijver eener belangrijke kroniek, waarvan dl. I door het Hist. Gen. te Utrecht is uitgegeven en dl. II van het handschrift nog altoos zoek is) die volmacht had om het voor de St. Nicolaaskerk te Kampen aan te koopen.
     De reden waarom de St. Nicolaaskerk zich toenmaals deze ornamenten en gewaden wenschte aan te schaffen zal waarschijnlijk de volgende zijn geweest.
     Den 11en Aug. 1572 werd de stad Kampen door staatsch

|pag. 22|

krijgsvolk onder Willem graaf van den Berg ingenomen en bezet. Den 17en September van dat jaar toen de Spanjaarden een aanval op de stad in den zin hadden terwijl de graaf zelf niet meer in de stad aanwezig was, zond hij zekeren Gijsbert van Broekhuizen derwaarts, om de gouden en zilveren kerksieraden, bekers, kelken, boeken, miskleederen en verdere kostbaarheden der kerken in verzekerde bewaring te nemen, waarin de raad der stad niet dan na veel tegenkanting genoegen nam. 1 [1. Uittreksels uit het Dagboek van Arent toe Boecop, bl. 139; Moulin, Kamper Kron. II bl. 79; Revius, Daventria illustrate bl. 471. Revius putte zijne mededeeling uit het tweede deel der kroniek van toe Boecop, want hij zegt omtrent de ornamenten der St. Nicolaaskerk: „quorum longum catalogum texit Bocopius, quem describere nullum operae pretium est.” Het ware te wenschen geweest dat de man zich de moeite getroost had om ons dien inventaris mede te deelen.]) Nadat hij den 19en Nov. gedwongen was met zijn volk Kampen te ontruimen zal hij deze voorwerpen zeker met zich gevoerd hebben. Den 22en November 1572 schrijft de raad van Kampen althans aan den raad der stad Zwolle dat ze vernomen heeft dat vele ornamenten en andere goederen uit de kerken en kloosters te Kampen, in Zwolle zouden zijn o.a. het metaal van ’t Heilige Sacramentshuis en goederen van de Minrebroeders, welke door de weduwe van den hopman Nyenhuijs ten huize van Mercelis in den Vos in ’t Kamper wapen in de Diezerstraat, zouden gebracht zijn. Ze verzoekt aan de regeering van Zwolle deze goederen in arrest te houden, en ze haar bij de eerstvolgende gelegenheid weer te doen toekomen.2 [2. Uittreksels uit het Dagboek van Arent toe Boecop, bl. 150.])
     Den 2en December daaraanvolgende machtigt de raad der stad zekeren Peter Wolters, om, daar men vernomen heeft dat de monstrantiën, kelken, en het goud- en zilverwerk, dat

|pag. 23|

door de rebellen des konings uit de kerken en kloosters der stad is gespolieerd, en door hen is mede gevoerd, nog in eenige steden zoo aan den Rijn als elders, aanwezig zoude zijn, deze voorwerpen weder op te sporen en terug te brengen, met verzoek aan alle overheden, rechters en officieren, om hem daarin de behulpzame hand te bieden. Den 12en December schrijft ze aan Michael Hertzrooy pastoor te Kampen, doch die wegens de bezetting der stad door de Staatschen naar ’s Hertogenbosch was uitgeweken, dat de kerken en kloosters met hunne altaren die deerlijk van hunne ornamenten en sieraden zijn beroofd, hersteld worden en door den bisschop van Deventer weder zijn gewijd, zoodat men hem verzoekt weder terug te komen en den dienst te hervatten. Eindelijk nog geeft de stadsregeering den 25en Augustus 1573 volmacht aan Tyman Hermensz om in Cleefsland naar „alsoedane monstrantien, kelcken en anderen der kercken juwelen, cleynodien, ornamenten, boecken en gecyr, wes oick tselue syn mochte”, onderzoek te doen.
     Alle deze nasporingen schijnen toenmaals niet tot het gewenschte resultaat geleid te hebben en uit dien hoofde zal men hebben besloten in het ontbrekende te voorzien door aankoop van het misgewaad en de ornamenten der kapel der voormalige Hansefactorij te Brugge.
     Het eerste bewijs van de onderhandeling over den aankoop dezer goederen vond ik in eenen brief door de stadsregeering den 11en October 1574 aan Arent toe Boecop, die zich toen te Brussel ophield, geschreven, waarin ze o.a. bericht: „aengaende den coep der kaersufelen, tselue stellen wij in v vrome l. guede discretie om dair jnne der kercken beste voer te wenden.” Uit een brief in December 1574 door de stadsregeering aan denzelfden gericht schijnt mij te blijken, dat zekere juffer van Doerninck deze ornamenten aan de kerk wilde vereeren, althans de koopsom zoude betaald worden met

|pag. 24|

renten ten haren behoeve te Antwerpen verschenen. Het stadsbestuur schrijft immers: „Angaende die karsufelen en hebben
wy mit den kerckmeesters ende juffer, van Doerninck alsoe gesproken, dat Heer Henrick van Heerde in hoer naeme tegenwoordichlick an Bartholomeum toe Antwerpen schrijft, dat sie vredich is, dat hij die penningen ter somme van iiii° Carelsgulden tot den kaersufelen aldaer wthkiere, ofte soe vere hij die gelden alle alnoch nyet geriet en hadde, dat hij dan den olderman vant Oestersche huys (we veer die op hem syen solde willen) toesegge te betalen, want hoer wel soe voele aldaer verschenen is. Begeren derhalven U. f.l. willen die karsufelen kopen oft kopen laten, het sy dan ter somme van iiii° carels gulden ofte soe voele myn als v. f.l. ter kercken besten sullen afleggen kunnen, ende in dien mogelick, eenige teerinck bedingen.”
     De koop is toen ook tot stand gekomen, en wel voor drie honderd en veertig Karelsguldens, zoo als ons blijkt uit het hoofd van den inventaris van deze voorwerpen opgemaakt, welke ik hier laat volgen.

     Inventaris van Choerkappen, karsufelen, dijnrocken, ende
          andere Miszegewaet, durch den E. Arent to Bocop, ge-
          deputeerde der stadt Campen A° 1574, tot behoeff van
          St Niclaes kercke in dieselue stadt voer die somme van
          dreehondert ende veertich carels gulden (ijder gulden van
          twentech stuuers brab.) gekoft binnen die stadt Antwerpen
          van den Olderman des Hanse oft Oestersche huisz al-
          daer, gekomen wesende van Brugge vth die Capelle des
          hansischen Bruggischen Compthors, dat nu toe Antwerpen
          geholden wordt.

     Inden iersten j root karmezijns gebloemt fluwijlen choerkappe,3 [3. Cappa, tunica laxioris et talaris species fuit quae ceteris vestibus superaddebatur, pallii instar, undo recte Isiodorus lib. 19 Origin cap XXXI Cappam dictam scripsit, quia totum capiat hominem. Ducange, Gloss. Med. et infim. Lat. in voce. confer. Dr. Schotel Kerkel. en Wereldlijke kleeding, 2e stuk bl. 84. Koorkappe = Trabea, Kiliaen in voce. Het is eene wijde van de hals tot aan de voeten afdalende, van voren opene mantel, die de priester aan heeft als hij bij openlijke processiën de monstrans met het Allerheiligste draagt.]) geborduert op die rugge die transfiguratie ons heren,

|pag. 25|

daeran een silveren vergulden appel mit des Rijcks wapen.
     Item, een root karmezijns gebloemt fluweels karsufel,4 [4. Karsufel = casula, van casa, aanvankelijk was het het opperkleed van den priester dat behalve zijn hoofd en hals hem geheel bedekte (cf. Ducange in voce). Later werd zij aan beide zijden eenigzins opengesneden en de voor en achter hangende deelen puntig gemaakt. Nog later werd ze steeds meer afgekort en afgerond, totdat eindelijk de insnijdingen aan de zijden tot op de schouders werden verlengd, en er niet dan twee afhangende bladen overbleven. cf. Schotel in o. l. bl. 80.]) gebordurt voer ende achter mit een geborduert cruyce ende daerin die Apostelen gesticket mit des Rijcx wapen.
     Item twee roode karmezijns gebloemt fluwijlen dienrocken, mit geborduyrde boorden, mit apostelen ende des rijcx wapen.
     Item een root karmezijns fluwijlen corporael saxken,5 [5. Corporael saxken. Het corporate waarin de heilige hostie werd bewaard, moest van zuiver linnen zijn, omdat Jozef van Arimathea, het lichaam des Heeren in wit linnen wikkelde na zijn dood. Het corporael saxken, was de omhulling van het corporale. „Corporalia autem de purissimo et nitidissimo panno praeparari oportet et in capsulis mundis vel lineis sacculis diligenter complicata, reponi.” Ducange, Glossar. in voce.]) mit die custodie van die pateen.6 [6. Custodie van die pateen. De pateen is de schaal waarin het lichaam des Heeren wordt aangeboden, de custodie is het kistje waarin ze bewaard wordt.])
     Item twee stoelen 7 [7. Stoelen. De Stola of het Orarium, een lange en smalle wimpel, die over de schouders wordt gelegd bij de bediening der mis, en tot aan de knieën neder daalt, „Significat obedientiam filii dei et jugum servitutis quod pro salute hominum portavit.” Steph. Edvensis Episcop. lib. de Sacrament. altaris, c. x.]) vant selue mit dere manipelen.8 [8. manipulen. De manipulus of sudarius, komt sedert de 9e eeuw als een band voor, die over de alba van den linker arm afhangt.])
     Item vij aluen,9 [9. alven. De alba is een lang wit kleed dat het geheele lichaam bedekt, en is het symbool der volmaakte zuiverheid waarmede de priester het altaar moet naderen, om te offeren; de korte tot op de knieën afdalende alba, wordt koorrok of rochet genoemd, en zal het zelfde zijn als wat in deze inventaris dienrock wordt genoemd.]) mit roede karmezijns fluwylen blucken, ende op die hant met des rijcks wapen.
     Item vij amicten 10 [10. amicten. Amictus is een schouderkleed of witte doek, waarmede de priester schouder en hals bedekt. „Et amictus guidem, quo et collum stringitur et pectus tegitur, interioris hominis castitatem designat, tegit enim cor, ne vanitates cogitet, stringit etiam collum ne inde ad linguam transeat mendacium.” Bruno Siguiensis, de Vestim. Episcop. etc.]) vant selue ende daertoe behoorende.
     Item een swart fluwijlen koerkappe, geborduirt op die rugge die hillige drevoldigheid ende onse lieve vrouwe, mit golden bloomen ende een silveren vergulden geameleerde knop, mit des Rijcks wapen.
     Item een swart fluwijlen karsufel, geborduirt mit die passie ons heeren in golden blomen ende mit des Rijcx wapen, gevoert mit zijden weerschijn.
     Item twe swart fluwijlen dijnrocken, geborduirt mit die passie ons heeren, gevoert mit golden weerschijn.
     Item j swart fluwijlen corporael saxken mit die custodie voer die pateen.
     Item twee stoelen, mit dree manipulen van tselve, mit blomen ende gevoert als boven.
     Item ij alven mit swarte fluwijlen blocken ende golden bloomen.
     Item j alve mit swart fluwijlen blucken ende des Rijcx wapen, mit golden bloomen.
     Item iiij alven mit swart damasten blucken mit des Rijcx wapen.
     Item j amict mit des Rijcx wapen ende golden blomen.
     Item ij amicten mit swart fluwijl ende golden blomen.

|pag. 26|

     Item iiij amicten mit damast ende des Rijx wapen.
     Item xij schurten.
     Item j grote sware fluwylen decke oft pelle 11 [11. pelle, is meer bizonder dikwijls een doodkleed, hier zal het echter de beteekenis van dekkleed of hangkleed hebben.]) mit die vier evangelisten, des Rycx ende Koirvorsten wapenen ende gulden bloomen.
     Item j silveren vergulden paesse mit gesteenten op die randen ende een Maryenbeeltken int midden.
     Item j plat beslaegen koffer met des Rycx wapen, daer men desse vors. ornamenten in leggen kan.

_______

AANTEEKENINGEN.

De aantekeningen zijn als zijnoten opgenomen in de tekst.

N.U.

________
– Uitterdijk, J.N. (1874) De inventaris van het misgewaad van de kapel van het Hanzekantoor te Brugge. BtdGvO, 1, 20-27.

Category(s): Kampen
Tags: , , ,

Comments are closed.