Ingezetenen van Overijssel gevangen in Algiers

INGEZETENEN VAN
OVERIJSSEL GEVANGEN IN ALGIERS.

_______

     Het is bekend dat de Algerijnen in de 17e en 18e eeuw groote zeeroovers waren en een uitgebreiden slavenhandel dreven, waarvan de ongelukkige Europeanen die in hunne handen vielen, het slachtoffer werden. Ten bewijze dat ook ingezetenen van Overijssel dikwijls in handen van die roofzieke stam vielen, heb ik het niet van belang ontbloot gerekend de volgende aanteekeningen uit de boeken van Resolution en Apostillen der stad Kampen hier mede te deelen.
     Het eerst vond ik er melding van gemaakt in eene resolutie van Schepenen en Raad van den 10den Juni 1627 van den volgenden inhoud: „Also de heer Marten Albartz 1 [1. Men zie over hem v. Doorninck: Geslachtkundige aanteekeningen enz. bl. 440.]) als gecommitteerde deser lantschap naer ’s Gravenhage ter vergaderinge van de heeren Staten Generael is reysende, is sijn E. onder anderen made gelastet, opt ernstlick anholden van Gerrit Gerritz tromslager wegen de relaxatie zijnes gevangenen soens tot Algiers in Turkien, zijn devoir tho doene dat sodane relaxatie mocht geschieden, also vor desen daervan geschreven is, dat deselve gevangen voir hondert Nials van achten zij tho lossen, en dat eenige subsidie bij de Landtschap hem thogelecht is, is de heer Marten Albartz geauthoriseert zijne verlossinge tho procureeren en voor die costen guet te seggen ende soe noo-

|pag. 73|

dich dieselve tho verschieten. Ende daervan gebleken zijnde, is geordonneert dat deselve penningen bij de E. Reyner Gansneb genant Tengnagel uit zijnen camer van deser stads ecclesiastique goederen an den E. Marten Albartz gedeboursiert sullen worden.”2 [2. Resolutie van Sehepenen en Raad, 1627.]) In 1642 stonden Schepenen en Raad tot de lossing van zekeren Peter Hermensz van Enckhuysen, twintig carolus guldens toe welke ook uit de ecclesiastique kamer zouden worden betaald,3 [3. Apostillen, 15 Juni 1642.]) terwijl in 1646 op het verzoek van Anna Gelmersz als moei over zekeren Derrick Abels, „tegenwoordich in Turckien gevangen”, honderd carolus guldens werden toegestaan tot zijne vrijkooping, welke som evenwel eerst dan door de stad zou worden uitgekeerd, wanneer de geheele losprijs ten bedrage van acht honderd stukken van achten door haar zou zijn bijeengebracht.4 [4. Apostillen, 15 Februari 1646.]) Dat in deze laatste beschikking van Turckien wordt gesproken, geeft geen reden om aan Turkije te denken daar de Algerijnen door onze voorouders in den regel Turken werden genoemd, en men in de navolgende resolutien en in meerdere anderen ook zal vinden: Algiers in Turckien. „Den 8 Junij 1650 hebben Schepenen ende Raedt tot verlossinge van Claes Gerritz uitte Cuinders beyde soonen bij der Turcken toe Algiers gevangen sittende geaccordeert vijffentwintich goltgulden, zoo voor de helfte uit dezer stads ecclesiastique camer in tempore sullen betaelt worden.”5 [5. Apostillen, 18 Juni 1650.]) Merkwaardig is nog eene beschikking van den raad in 1655 op een dergelijk verzoek gevallen, omdat daaruit blijkt dat, in dit geval althans, de lossing werd bewerkstelligd door kooplieden: „Op de requeste van Cornelis Hubersz Slinck, wiens soon van de Turcken gevangen is genomen

|pag. 74|

en binnen Algiers is gebracht, versoekende dat een Achtb. Raedt gelieve waerburge te worden aen seecker coopman tot Amsterdam voir driehondert stucken van achten, waervoor deselve zijne voorsz. soon vermeent los to crijgen, versoeckende mede een penninck tot quitcoopinge van suppliants soone, was geapostilleerd: Schepenen ende Raedt connen op het eerste litt offte versoeck van dese requests niet disponeren. Aengaende het tweede versoeck, soe ist dat haer Achtb. tot relaxatie van suppliants soone accorderen veertich car. gl. soo voor de helfte vuit deser stads Camer van de Heeren Ram en Veene, ende de andere helft vuitte ecclesiastique camer van den edelen Louwsen sal betaelt worden, ende dat wanneer de andere penningen soe tot relaxatie van den gevangen gerequireert worden, sullen bij der handt zijn.”6 [6. Apostillen, 11 Aug. 1655.])
     Het laatste verzoek aan de stadsregeering gedaan om iets bij te dragen tot losgeld voor een gevangen burger te Algiers dat mij is voorgekomen, dateert van den 22en Maart 1660 en betreft den zoon van zekeren Frederick, hondenslager; de raad accordeerde zijnen vader daartoe vijftig carolus guldens;7 [7. Apostillen 1660, 22 Maart.]) terwijl het laatste stuk dat ik betreffende gevangenen aldaar vond, de volgende publicatie van de stadsregeering is, van den 24en December 1710: „Burgemeesteren Schepenen ende Raeden in ervaringe zijnde gekomen dat Haer Hooghmogende de Heeren Staaten Generaal met den eersten een Consul naer Algiers, Tunes en Tripoli staen te zenden en de envoye van die Regeringen hoope gegeven heeft dat de lossinge van de Nederlantse slaeven voor een redelijcke prijs soude kunnen worden gereguleert, en te weege gebragt, soo ist dat Haer WelEd. Hoog Achtb. hiermede haeren burgeren ende in-

|pag. 75|

gesetenen notificeeren dat die geene, welcker vrinden als slaeven tot Algiers, Tunes en Tripoli gevangen zijn, der selver naemen alhier ten spoedigsten ter secretarie sullen hebben op te geven met uitdruckinge van haere jaeren ende geboorteplaets, de qualiteit waerinne zij gevaeren hebben, op wat, ende met welcke schepen genomen zijn en hoeveel tot derselver lossinge kunnen geven, of gecollecteerd hebben, teneinde sulck in een behoirlijcke certificatie vervat sijnde, door ordre van Haer WelEd. Hooghachtb. aen Haer Hoogh Mogende de Heeren Staeten Generael moge toegesonden worden, om alsoo de lossinge van die slaeven zooveel doenlijk te effectueren”.8 [8. Dig. Nov. V, bl. 22.])                                                                 N. U.

_______

___________
Uitterdijk, J.N. (1874) Ingezetenen van Overijssel gevangen in Algiers. BtdGvO, 1, 72-75.

Category(s): Overijssel
Tags: , ,

Comments are closed.