Stichting van het Hervormd Armen Weeshuis

Rapport der Commissie uit den Gemeenteraad
van Kampen, tot onderzoek naar de stichting
van het Hervormd Armen Weeshuis aldaar.

Aan de Raad der Gemeente Kampen

 

De Commissie, in uwe vergadering benoemd, om te onderzoeken of het Hervormd Armen-weeshuis in deze gemeente, door Heeren Burgemeester en Wethouders op de lijst der instellingen van liefdadigheid, bedoeld bij art.3 der armenwet, al of niet te recht is gerangschikt onder de instellingen, vermeld sub letter c. van art 2 dier wet, heeft de eer aan uwe vergadering te rapporteren, dat de meerderheid dier Commissie van meening is, dat in de eenmaal vastgestelde rangschikking geen verandering behoort te worden gebracht.
De minderheid daarentegen is van oordeel, dat bedoeld gesticht behoort beschouwd te worden als eene gemeentelijke instelling, en derhalve moet gebracht worden onder letter a van het aangehaalde art. 2 der armenwet, waarvoor zij de navolgende gronden doet gelden:

»Het Armen weeshuis is eene instelling oorspronkelijk uit de Armen-Camer der Stad Kampen voortgevloeid, gelijk kan blijken uit het Stamboek in het Weeshuis aanwezig, waarvan de aanhef aldus luidt:

[pag. 2]

In dit boeck sullen aengeteekent worden de namen van de arme soo tegenwoordig aan de Camer sijn, en de voortaen van van tijd tot tijd aen de Armen-camer deser stadt Campen werden comen,

» Uit dit Boek, dat loopt van 1653 tot 1773
» blijkt, dat de kinderen steeds zijn opgenomen op
» order van Burgemeester, Schepenen en Raden. Voor
» 3 Maart 1693 ten name der Armencamer en na
» dien datum ten name van het Armen weeshuis.
» Het gebouw, waarin de weezen thans zijn ge-
» huisvest was oorspronkelijk het St. Brigitten kloos-
» ter. Het werd in 1625 tot een Werkhuis voor
» arme kinderen ingericht. Tien jaren later werd die
» inrichting afgeschaft en het gebouw eerst tot wo-
» ningen, daarna tot lakenhal gebruikt.
» In 1687 werd de lakenhal verplaatst en het
» gebouw geschikt gemaakt voor 100 kinderen met
» eene jaarlijksche toelage uit de Armencamer.
» In 1693 was de bouw voltooid en werden de
» kinderen tot dien tijd aan de Armencamer behoo-
» rende naar het Weeshuis overgebracht.’’

De bepalingen te dezer zake door den Raad der gemeente Kampen gemaakt zijn in het Boek van Resolutien als volgt genotuleerd:

3 Jan. 1687. Tot het repareeren en herbouwen van

[pag. 3]

het Armen Weeshuijs,- om hetselve bequem te maken ten einde daerin omtrent hondert kinderen ten dienste van de spinnerie voor de Rolieden als anders mogen worden gelogeert, hebben Burg. Schep. en Raed. versocht en gecommitteert de Heeren Ter Barchorst en van Merle met authorisatie om bij provisie de penningen soo hiertoe sullen werden gerequireert, ten laste van de stadt te mogen negotieeren in dier voegen als bequemst sullen oordeelen, ten eynde deselve uijt de overschotten van de stads Camers de annis 1684 en 1685 weder mogen worden afgelost.

20 Aug. 1687. Besloten Burg. Schep. en Raden de nieuwe gemaeckt wordende Lakenhal en Segelhuijs tot slaapplaats van de armen kinderen te bestemmen, en de Lakenhal en ‘t Segelhuijs in het overstaande gebouw van Tennis Lenaerdtsen weduwe te verplaatsen.

27 Aug. 1688. Door Burg. Schep. en Raden worden geregeld de inkomsten voor het Armen Weeshuis door de Armenkamer te betalen à ƒ 4404.10 st.

[pag. 4]

12 Dec. 1688. Burg. Schep. en Rad. neffens de gesworen Gemeente besloten de keurmaaltijd voor dit jaar afteschaffen en de voordeden daarvan te emploijeeren tot den opbouw en het verder in staat brengen van het armen weeshuijs.

7 Julij 1692. Hebben Burg. Schep. en Raedt tot Buijtenvaders van het Armen Weeshuijs deser stadt aangesteld en vercoren de personen van Rutger Erkelens, Cornelis van Dijk, Rijk Ridder en Wilhelmus Smit.

13 Julij 1692. Gehoort het rapport van de heeren Provisoren van den Armen neffens der Heeren ter Barchhorst ea van Marle, in qualité als gecommitteerden tot het in staat brengen van het Armen Weeshuijs deser stadt, daerin bestaende, hoe dat HaarWelEd. met de bedienaers der nooddruftigen Armen deser stadt mitsgaders de Buijtenvaders van het Armen Weeshuijs na vorige gehoudene conferentie op approbatie van HaarWelEd. Hoogachtb. waren veraccordeert en overeengekomen, dat d’ opsienders van het Armen weeshuijs jaarlijks uijtde revenuen van den Armencamer sullen trec-

[pag. 5]

ken ende genieten uijt de pachten van de erven, losse landen en maten, alsmede uijt de renten van Overijssel, uijtgangen van huijsen en landen, huijshuijsen etc., gelijk oock uijt de renten van de stadt eene somma van vier duijsent Car. guldens en dan nog deextra ordinaris Collecte van de schale gerekent op vijftien hondert Car. Guldens. Op welken sijnde gedelibereert hebben HEd. Hoog Achtb. dit gemaeckte accoort sich laten welgevallen. En wordt hetselve pro ut jacet geapprobeert.

26 Sept. 1692. Op het geproponeerde van de Heeren ter Barchhorst en van Marle als gecommitteerden tot het in staet brengen van het Armen Weeshuijs is goedtgevonden die daertoe gecommitteerde Heeren neffens de Buijtenvaders van het Arme Weeshuijs te authoriseren om te mogen negotieeren een capitaal van Duijsent Car. Guldens tegen vijf percent los rente om daarvoor bij provisie in liet Armen Weeshuijs in te nemen en te verplegen vijftig Armen kinderen.

22 Junij 1693. Deden de gecommitteerden ter Barchhorst en v. Marle verantwoording van

[pag. 6]

het gehouden beheer ten aanzien van het Arme Weeshuijs dat sij ingevolge successieve resolutien van Schepenen en Raedt sedert den jare 1687 tot nu toe in dien Staet hadden gebracht dat de kinderen tegenwoordig volcomentlijk en nae vereisch wierden verpleeght en opgevoedt.
Het valt hierbij aanstonds op te merken dat in het Stamboek, waarvan hierboven is melding gemaakt, en dat bij de voltooiing van het Weeshuis in 1693 uit de Armencamer naar het nieuwe gesticht is overgebracht, die Armencamer uitdrukkelijk de Armencamer dezer stadt Campen wordt genoemd.
Voorts, dat in het besluit van Burg. Schepenen en Raden van 3 Jan. 1687 gezegd wordt, dat de gelden voor het tot stand brengen van het Weeshuis vereischt, zullen worden bestreden uit de overschotten van de Stads Camers.

Dd. 27 Aug. 1688 werden door Burg. Schepenen en Raden de jaarlijksche inkomsten van het Armen Weeshuis geregeld door de Armencamer te betalen. Eindelijk werden dd. 7 Juli 1692 door B. Schep. en Raden de Regenten voor het Weeshuis aangesteld. Uit het hierboven medegedeelde blijkt,

[pag. 7]

dat het Armen Weeshuis is opgericht volgens besluit van Burg. Schepenen en Raden der Stad Campen; dat de gelden tot de oprichting en instandhouding vereischt, werden bestreden uit de inkomsten der Stads Camer en dat het bestuur over dat Weeshuis door de Regeering werd aangesteld.
Bij deze besluiten is van inmenging van andere corporatien of bijzondere personen nergens sprake. Alleen meldt het Boek van Resolutien in het hierboven aangehaald besluit dd. 13 Juli 1692, dat door de van wege den Raad aangestelde Regenten over het Weeshuis met de Bestuurders der Armencamer werd geregeld de wijze van betaling der som, die de Raad in 1688 bepaald had dat jaarlijks door de Armencamer aan het Weeshuis moest worden uitge-keerd.
De boeken en schrifturen van later dagteekening, die in het Weeshuis aanwezig zijn, dragen evenzeer de bewijzen dat de Regeering van Kampen haar invloed op het bestuur van het Weeshuis ten allen tijde deed gelden. Het is volgens de hierboven gemelde gegevens, naar het oordeel der minderheid

[pag. 8]

duidelijk bewezen, dat het Armen Weeshuis geen instelling is door een Kerkelijk Collegie of door bijzondere personen opgericht, maar een instelling van zuiver gemeentelijken aard, die volgens de vigeerende Armenwet, onder litt. A van art 2 dier wet behoort te worden gerangschikt.

De meerderheid der Commissie meent dat uit de voormelde omstandigheden, bezwaarlijk de gevolgtrekking kan worden afgeleid, die volgens de minderheid daaruit zoude voortvloeien. Zij is van meening, dat die omstandigheden in geenen deele de beweering, als zoude het gesticht in questie als eene gemeentelijke instelling moeten worden beschouwd, kunnen rechtvaardigen en grondt deze hare meening op het navolgende:

Dat uit de oude registers en boeken, bij het gesticht voorhanden, wel blijkt dat door een indertijd bestaand Armbestuur of een zoogenaamde Armenkamer een Armhuis werd opgericht in het toen verlaten Brigitten klooster, waarschijnlijk waar thans de bank van leening is, maar dat het volstrekt niet blijkt, dat die Armenkamer was een gemeente instelling of dat zij in naam van het Stedelijk bestuur handelde.
Dat het denkbeeld, als zoude het gesticht eene gemeente instelling van liefdadigheid zijn, nog minder aannemelijk wordt, wanneer men de herhaalde verandering van bestemming nagaat, daar bedoeld Armhuis in het jaar 1635

[pag. 9]

weder tijdelijk werd opgeheven en het gebouw toen als lakenfabriek werd gebruikt, welke lakenhal eenige jaren later weder werd verplaatst, waarna het gebouw andermaal werd gebezigd voor een liefdadig doel en wel voor 130 arme kinderen om te spinnen.
Dat de stedelijke regering in den jare 1688, wel de kosten eener geringe vertimmering aan het gebouw heeft gedragen doch dat deze omstandigheid veeleer is aan te merken als een bewijs van ondersteuning harerzijds, dan als een bewijs dat het gesticht eene stedelijke inrichting was, te meer nog omdat het beheer bleef bij dezelfde armenkamer die destijds tegemoet kwam aan de groote behoefte welke zich deed gevoelen aan een weeshuis, voor arme kinderen van Gereformeerde niet Grootburgers.

Dat ook de navolgende omstandigheid, blijkbaar uit de voorhanden boeken, tegen het denkbeeld van een stedelijke instelling pleit, n.l. dat in het jaar 1693, tusschen de armenkamer en het armenkinderhuis een scheiding en verdeeling plaats vond, waarbij de armenkamer behield de meeste erven en landerijen, onder verpligting om jaarlijks aan het kinderhuis uit te keeren 2217 gld. 7 stuivers welke uitkeering door de armenkamer in 1712 eigenmachtig werd verminderd tot op ƒ 1217.35 hetwelk niettegenstaande de herhaalde eischen van regenten en de tusschenkomst der stedelijke regering, zoo bleef tot in het jaar 1819, als wanneer op verzoek van Burgemeesteren een vergelijk van regenten met Armbestuurders plaats vond — daar toch de stedelijke regering, ware er sprake van een stedelijke inrichting, voorzeker van haar recht

[pag. 10]

van beslissing zou hebben gebruik gemaakt, in plaats van verzoekender wijze tusschen beide te treden en een bestaand geschil zoo lang onbeeindigd te laten.
Dat wanneer de aangevoerde omstandigheden, al niet voldoende mogten aantoonen dat het Gereformeerd kinderhuis, niet was eene stedelijke instelling van liefdadigheid, de nog bestaande twijfel daaromtrent voorzeker zal moeten wegvallen door de daadzaak, dat daargelaten nog dat de inrichting even als de armenkamer eigen bezittingen bleek te hebben, niet aan de gemeente behoorende, de stedelijke regering zelve, bij het bedoeld gesticht gelden negotieerde en daarvoor obligatiën uitgaf, die alnog tot de baten van de instelling behooren.
Dat ook de inmenging van de stedelijke regering bij het opnemen van kinderen in het gesticht, (waarbij niet altijd sprake was van een bevel, maar ook meermalen van een autorisatie, en dikwijls van een verzoek) zoomede bij het benoemen van regenten, niets hoegenaamd zal kunnen bewijzen voor de beweering dat het gesticht als eene stedelijke instelling is gevestigd, daar die verschillende bemoeijingen plaats vonden door den Magistraat als zoodanig en uit krachte van het gezag hetwelk hij in die hoedanigheid uitoefende gelijk thans nog de benoeming van regenten door den Raad uit kracht van de algemeene wet geschiedt.
Ten slotte heeft de meerderheid uwer Commissie vermeend de beide volgende opmerkingen niet achterwege te moeten houden n.l deze:

[pag. 11]

1. dat naar haar oordeel, de gemeente er niet het minste belang bij heeft dat het hervormd armenweeshuis als gemeente instelling worde gerangschikt, daar de benoeming der bestuurders, volgens de gemeentewet in ieder geval aan den Raad verblijft en deze aan de subsidie (die het gesticht wel bij voortduring zal behoeven) zoodanige voorwaarden kan verbinden, als hij raadzaam zal oordeelen;

2. dat het bezitten van een liefdadig gesticht, voor eene bepaalde godsdienstige gezindte van de bevolking, op den duur voor de gemeente eene onhoudbare zaak mag worden geacht.

De Commissie heeft dientengevolge bij meerderheid van stemmen besloten uwe vergadering te adviseren Heeren Burgemeester en Wethouders in overweging te geven de eenmaal vastgestelde rangschikking van het gesticht te handhaven.

Kampen, den 20 April 1872.

De Commissie voornoemd:.

J.B. VAN DER DUSSEN.

S. VAN VELZEN Jr.

W. G. TOP Jzn.

Category(s): Kampen
Tags: , ,

Comments are closed.