De Sacramentskapel te Hasselt


DE SACRAMENTSKAPEL

TE

HASSELT

DOOR

F.A. EBBINGE WUBBEN

_______

     Ofschoon ons Gewest weinig minder, dan andere Nederlandsche landschappen, abdijen, conventen, kloosters, kerken, en andere geestelijke veréénigingen heeft opgeleverd en bezeten, welke van den vromen zin onzer voorouders getuigen, bestond er evenwel in dezelve schaars eene éénige kapel, aan welke eene zoodanige vermaardheid ter zaak van een voorgevallen mirakel te beurt is gevallen, als de Sacramentskapel te Hasselt.
     Weinig of niets is evenwel van dezelve door Schrijvers te boek gesteld. De anders zoo naauwkeurige Hugo van Heussen, of liever de Vertaler van dit werk, Hendrik van Rijn, beklaagt zich dan ook, in zijn Tweede Deel,

|pag. 31|

beschrijving der Oudheden en Gestichten van het Bisdom van Deventer, bladz. 237, dat hij, hoezeer hij de eerste opkomst had nagespeurd, er niets van heeft kunnen ontdekken, dan dat het eene kapel van het Hoogwaardig Sacrament was, en dat de Heer van Overijssel het regt van patroonschap bezat, ook over de daarin gevestigde vier Vicarijen, terwijl hij geloofde, dat zij gesticht zoude zijn, ter gelegenheid van eenige mirakelen, die, zoo als hem van goederhand berigt was, hier meer dan ééns waren voorgevallen. Hij voegt er bij, dat, ten tijde onzer Voorvaderen, een zwijdig getal van Christenen aldaar plagt zamen te komen, om er hunne gebeden te doen; dat zulks vooral geschiedde op den zondag, die binnen ’t Octaaf van ’t Hoogwaardig Sacrament komt, en de Hasselter aflaat werd genaamd; en dat deze benaming misschien aan dien zondag gegeven is, omdat de kerkvoogden eenige geestelijke voordeelen of aflaten vergund hadden; en hij laat er op volgen, nadat de openbare oefening van de Katholijke Godsdienst hier te lande te niet gegaan was, ook doze toevlugtsplaats der bedrukte en ellendige menschen, door den storm der reformatie was vergaan.
     Bij het opmaken van den beredeneerden Catalogus der stukken, in het stedelijk Archief van het grijze Hasselt voorhanden, welke arbeid mij door het Edelachtbare Bestuur dier Stad was opgedragen geworden, heeft het mij mogen gelukken, de noodige

|pag. 32|

bouwstoffen omtrent de stichting, den bloei, en den ondergang dier kapel — ook buiten het miraculeuse vermaard om de voorgevallene, soms hevige twisten, tijdens de reformatie, tusschen de Regering der Stad Hasselt, en de overige leden der Souvereine Staten dezer Provincie, waarbij Stadhouders, Raad van State, en de Generale Staten hunne tusschenkomst moesten laten gelden — te verzamelen, waardoor ik meen in staat gesteld te zijn, een meer volledig geheel te kunnen leveren, en daarmede den oudheidminnende geen ondienst te zullen doen, terwijl het dienen kan, om een en ander zooveel mogelijk aan de vergetelheid te ontrukken.
     De Prima fundatio Capellae in Hasselt is nog voorhanden.
     Jan van Arkel 47ste Bisschop van Utrecht (1 [1. Hij was de opvolger van Nicolaas de Caputiis en werd daarna Bisschop van Luik.]) stichtte dezelve. De stichtingsbrief luidt als volgt:
     Johannes, Dei gratia Episcopus Trajectensis, pateat universis:
     Quum altissimus de inenerrabili pietatis sue gratia et excellenti sui amoris ardore, quo nos dilexit, pro nobis mortem subiens temporalem, non dedignetur etiam nos multis miraculorum prodigiis per universum orbem terrarum undique preostensis ad eternam gloriam cotidie invitare et ultra ea que in sanctis su

|pag. 33|

aperuit, diversa et maxima etiam in se ipso, videlicet sacratissimi sui corporis et sanguinis sacramento, infra parochiam ecclesie parochialis de hasselt nostre dyoeceseos in loco, ubi capella in honorem ejusdem sacramenti per nos nunc constat erecta, frequenter miracula operetur, quorum intuitu idem locus copioso fidelium concursu cum orationibus, oblationum et elimosinarum contributionibus et aliis devotis operibus jugiter frequentatur.
Igitur dignum reputantes dictum locum seu capellam honoribus debitis, prout obventionum facultas tribuit, attollendum, Nos de proventibus oblationum et elemosinarum hmdi quinque libras annuas ex domo et area Hermanni Zelle opidani de Zwollis ad opus dicte capelle fecimus comparari. Et ut crescentibus facultatibus ipsius crescant et obsequia, in eadem capella his presentibus unum altare instituimus, ad quod dictas quinque libras annuas nec non bona dicta overtijinghe goet cum omnibus suis pertinenciis juribus et obvencionibus, sitis in parochia de hemys in villa seu marca de Redeze, item bona dicta heren Oetberts stede sita ter Zeden in parochia de hasselt predicta, item bone dicta amelonghes goet, aliter dicta dat goet ter heurne, sita in parochiis de Wije et de Heijne nostre dyoeceseos, pro sustentatione unius presbijteri, qui missas in ipso altari singulis diebus legitimo cessante impedimento celebret, salva tamen moderatione nostra infra subsequente, assignamus, dictam capellam et al-

|pag. 34|

tare ejusdem una cum dictis bonis et redditibus annuis assignatis et comparandis in dei nomine confirmantes. Volumus etiam et ordinamus, quod jus nominandi seu presentandi personas ydoneas ad dictam capellam et altare vel altaria, in ipsa capella fundata et fundanda, quotiens ipsam seu ipsa vacare contigerit, ad scultetum et castellanum castri nostri in Vollenho pro tempore, in perpetuum futuris temporibus pertineat atque spectet. Item volumus et ordinamus, quod, cum dictam capellam et altare seu altaria, in eadam fundata seu fundanda, vacare contigerit, simul aut successive personas ydoneas ad eam seu ea nobis et successoribus nostris Episcopis Trajectinis dictus scultetus et castellanus nominare habeat et presentare infra tempus a jure communi statutum pro institutione canonica optinenda; de quibus terrarum praediis praedictis et aliis emendis et comparandis, de oblationibus elimosinarum contributionibus, volumus et ordinamus, quod rector pro tempore altaris, praedicti habeat, tollat et percipiat annis singulis perpetuisque temporibus sexaginta libras denariorum pro tempore communiter usualium; et ea que superfuerint et excreverint ultra sexaginta libras predictas de oblationibus elimosinarumque contributionibus, praediis tam predictis quam comparandis, dispositions et ordinationi nostre ac successorum nostrorum Trajectinorum Episcoporum in pios usus convertenda specialiter et expresse reservantes.
In quam capellam et dictum altare cum juri-

|pag. 35|

bus et pertinenciis suis, ut est dictum, virum ydoneum Theodericum clericum nostrum ad nominationem et presentacionem Jacobi de A sculteti et castellani nostri in Vollenho instituimus et admittimus per presentes. Mandantes universis et singulis ecclesiarum rectoribus, presbyteris, capellanis et clericis nobis subditis, in virtute sancte obedientie et sub penis suspensionis et execrationis districte precipiendo, quod, statim visis praesentibus, accedentes ad capellam sacratissimi sacramenti prefatam, dictum Theodericum clericum seu procuratorem suum ejus nomine in corporalem possessionem vel quasi dicte capelle et altaris juriumque et pertinenciarum ejusdem ut premittitur et non aliter auctoritate nostra inducatis, cum solempnitatibus ad hoc debilis et consuetis. Precipientes universis et singulis dicte capelle et altaris pensionariis, paccionariis et debitoribus quibuscunque, quod antea prefato Theoderico seu ejus procuratori ipsius nomine de fructibus, redditibus et obventionibus dicte capelle et altaris ad summam sexaginta librarum predictam respondeant et ab aliis responderi faciant locis et temporibus oportunis. In contradictores et rebelles quoscunque exsecrationis sententiam fulminamus. In quorum omnium testimonium et munimen sigillum nostrum presentibus est appensum factoque mandato vos presentium executores reddite literas sigillatas. Datum in castro nostro de Vollenho, anno domini millesimo tricentesimo quinquagesimo septi-

|pag. 36|

mo, in vigiliis natalium beati Johannis baptiste.”
     Hoe de daarin vermelde goederen aan de kapelle zijn gekomen, welke reeds vóór de fundatie des Bisschops aan dezelve behoorden, is met opzigt tot Amelunges goed uit den volgenden koopbrief te ontwaren.
     „ Allen den ghenen, die desen brieff sullen sien of horen lesen, doe te weten ic Heijnric van den Winhuse in dier tijt een gesworen richter des ambochtes van Zallant, ende oirkonde openbaar mit desen theghenwoerdighen breue, dat voer mi quamen ende voer gherichtes lude, die hier na bescreuen staen, in t gherighte ende in enen heghende heijmale Gherijt van Tijpencamp en alijd sijn echte wijff, ende lieden dat si vercofft hadden der Cappellen des Hillighen sacraments van Hasselt, om ene sume van ghelde, die hem wettelick ende wael betaald was, een ghoet gheleghen in wije en in heijne kerspelle, dat gheheten is Amelunge goet of dat ghoet ter heurne, mit torue mit twighe mit water mit weijde ende mit alter slachter not, alinghe als dat gheleghen is mit alle siner tobehoeren, willic goet voerscreue si voer opdroeghen in miner hant tot orbaer behoeff en erfliker besittinghe der Capellen voerscreue ende verteghen daerna op alsoe dat ordel en recht wisende der goeder lude, die daer over en an waaren, dat dit voerscreuen ghoet der Capellen voerscreuen vaste ende stede waer, ende Gherijt en alijd voerscreue en hoer reghter erfgenamen mit reghtte daer nijet meer toe te segghen en hadden. Daer

|pag. 37|

dit geschiede daer waren ouer en an als gherightslude Johan van Tijpencamp, Johan Wermaers soen, Willem die Visscher, scepene tot Swolle, Johan van Creijenschoten, Johan van den Campe, Heinrich Umphael en andere voel goeder lude. In oirconde des brieffs soe hebbe ic heijnrick van den Winhuse voersc. om bede wille van beijden siden mien seghel voer an dezen brieff gedaan ende om die meerre vestenisse wille soe hebbe ic Gherijt van Tijpencamp voersc. desen brieff mede beseghelt mit miner seghell. Ghegheuen in ’t jaer ons heren dusent driehondert zes ende vijfftigh des saterdaghes na sante Pouwels dach conuersio.”
     Voorts betrekkelijk dit Amelonge goed uit den volgenden:
          „ Ick Henric die Zure in der tijt schult van Zallant make kundich allen luden, dat voer mi quamen int gerighte en in enen ghehegheden heijmael Gherijd van Tijpencampe en Joncfrouwe Johan sijn eghte wijf, en leden dat sij vercofft hebn voer hem en voer oere. erfg. erflic en ewilic omme een sume gheldes die hem vol en al betaalt is der Capellen der hillighen sacraments tot Hasselt, achtte merghen landes en ene haluen merghen landes gheleghen in heijnre kerspel, wulckes landes gheleghen sien achtehalue hond ouer die colcken twee, en in herxer marcke zes merghen en vier hond op der zeese tusschen henric van Essen ende Cadeneerts broeder, en dat ander lant is ghelegen bij der ijsselen, wulcke

|pag. 38|

voersc lant Gherijd en Jonckfrouwe Johan voersc ende oeren ghecoeren mombaer, die oer mit ordel en mit reght ghegheue ware, voer mi oplieten de Capelle voerss toebehoeren alst gheleghen is, en vertoeghen daaruan in den selue eymael mit ordeel en mit reghte, en beleden der Capellen voerss die voerss lant en waere voer een edel eighen, hoe men een edel eighen ten landreghte na reghten waeren sall voer hem en voer oere erfgen. en voer allen die ghene die des toe reghte come wullen. Al argelist hier in wyt geseght. Hier waren auer en aen also gherightsluden her Barthold van Haersolt Ridder, Johan van Enthenich, Henric van Viernenburgh, Hughe Duuer cnape en andere ghoede lude. In oirconde des brieffs beseghelt mit minen seghell daer is Gherijd van Typencampe voerss. voer mi en voer minre erfg. mine seghel mede hebbe anghehanghen tot een tughe der waerheijt.
Ghegheuen in t jaar ons heren dusent drie hundert t sestigh en aghte op sante Remigius dach.”
     „ Jc Alfer Schetteken in der tijt righter tot Wye make kundich allen luden, dat voer mi quamen in t gherighte ende in enen ghehegheden eijmael Deric Eisen soenen ten Colcke, Gherd en Alsijc sine kijnder, Hadewert Eisen soen ten Colcke, Johan en Hadewert sine kijnder, ende lieten, dat sy vercofft hebn voer hem en voer oer erfge. erflic en ewelic ome ene sume gheldes, die hem voel en al betaald is, der Capellen des hillighen sacraments tot Hasselt, ene merghen Landes gheleghen in

|pag. 39|

hercxer mercke en in wyer mercke opper weeden mit alle slachter nod en sinen toebehoeren, eyghen dyc en weringe, alst gheleghen is buten en bynen dykes an hofsteden lant, en lieten der Capellen voerss. dit voerss lant voer een edelen, verteghen daeruan mit ordeel en mit reght. Argelist hier in vyt geseghd.
Hier waren ouer en an als gherights luden Hugo Duuer, Johan van den Campe, Esseeken en Spicker Gherd en ander ghuden luden.
In oirconde des brieffs ghesegheld mit minen seghel In den jare ons heren dusent drie hundert en t seuentich op sante Gregorius daghe.”
     De beleening van dit Amelunge goet geschiedde bij den volgenden brief.
     „ Allen den ghenen die desen brief sullen sien of horen lesen, doe ic Helmich van Zeelhorst, in der tyt amptman des heeren van sinte Marien t Utrecht in Veluwe, te weten ende oirconde openbaer mit desen teghenwoerdighen breue, dat voer mi quamen en voer thinsghenoten, die hier na bescreuen staen, in den Hof tot Wije daer ic te reghte sat van des heren whegen voerscreuen, Gheryt Eyc, Berthe syn echtte wyf, Gheerthe, Berthe en Ghebbe des voerss Gheryt echtte kindere, ende droghen voer op in minen hant tot orbaer behoeff ende erflicker besittinghe der Capellen des Hillighen Sacramentes tot Hasselt een ghoet gheleghen in Wye en in Heijnre kerspelle, gheheten Amelunge ghoet of dat goed ter Heurne, mit torue mit twighe mit water mit weijde en mit aller slaghter not, alinghe als dat ghe-

|pag. 40|

leghen is mit alle sinen toebehoeren, ende verteghen daerna op also dat ordel en reghte wisende der thinsghenoten die daer ouer en an waren, dat Gheryt, Berthe syn echttewijf, Gheerte, Berthe en Ghebbe des voerss Gheryts echtte kinder en hoer reghte erfg. mit reghte daer nijt meer toe te seghen en hadden. Doe dit gheschiet ware doen beleende ic dat voerss goet mit allen sinen toebehoeren als voerscreuen is der Capellen voerscreuen erflick ewelick ende ummermeer te besitten ende te bruken voer een edel thins goet, dat Dyric van Redinckhem, die in dier tyt besitter was der voerss Capellen, van nu af aan van de Capellen weghen voerscreuen mit dubbelen thinse als reght was ende ik ontfinckt tot behoef der heren van sinte Marien voerss also dat ordel en reght wisede der thinsghenoten die daer ouer en an waren, dat dit voerss ghoet der voerss Capellen erflick ewickelyk en ummermeer vaste ende stede waer ende anders nijemant mit reghte daer ijet toe te seghen en hadde, behoudelic den heren van sinte marien voerscreuen hoers reghts dat si mit reghte daer an hebben. Doe dit geschiede daer waeren ouer en an als thinsghenoten des voerss houes Helmigh ten Voerde, Heijne van Marne, Lieffert Vernoeden en andere voel ghoede luden.
In oirconde des brieffs beseghelt mit minen seghel, ghegheuen in t jaar ons heren dusent drie hundert zes ende vyftich des woensdaghes na Cantate.”
     De verdere aanwinst van goederen breidde

|pag. 41|

zich in dier voege uit, dat Jan van Virnenbergh, de 48e Bisschop van Utrecht (2 [2. Hij was de opvolger van Jan van Arkel, overleed, niet zonder vermoeden van vergift, den 23 Junij 1371 in het 7de jaar zijner regering, en werd te Utrecht in den Dom zonder eenige lijkstatie begraven.]), de eerste fundatie niet alleen confirmeerde, bij sijnen brief „ van sinte Dionysien dag 1368 gegeven op syne slote te Vollenhoe,” maar zelfs eenen tweeden priester aanstelde. Zoo geraakte de stichting meer en meer in bloei; velen der geloovigen vonden zich gedrongen de kapel van ’t heilige Sacrament met giften te verrijken.
In de confirmatie van Bisschop Jan van Virnenbergh worden dezelve opgenoemd. En om de heiligheid der kapelle nog meer te doen uitkomen, werd aan dezelve een aflaat van honderd dagen door den Kardinaal de la Cusa verleend, blijkens het volgende vertaalde stuk:
     „ Nicolaas, door de Goddelijke barmhartigheid Priester-Cardinaal van de Heilige Roomsche Kerk etc. Legaat van den apostolischen stoel in Duitschland. In den Heere heil tot in eeuwigheid aan den geloovigen in Christus allen en een ieder. Terwijl wij, zoo als de Apostel spreekt, alien voor den regterstoel van Christus zullen staan, om te ontvangen naar hetgeen wij in het ligchaam gedaan hebben, het zij goed het zij kwaad, moeten wij door werken der barmhartigheid den dag des laatsten oogstes voorkomen, en met het oog op de eeuwigheid hier op aarde zaaijen ’t geen

|pag. 42|

wij, als God het ons vergelde, mogen verdienen met verdubbelde vrucht in den Hemel in te zamelen, als bezittende eene vaste hoop en vertrouwen, dat ieder, die spaarzamelijk zaait, ook spaarzamelijk zal maaijen, en die in zegeningen zaait, in zegeningen het eeuwige leven zal maaijen. Begeerende aldus dat de kapel genoemd van het Heilige Sacrament in de Stad Hasselt, behoorende onder het Utrechtsche Bisdom, met de haar toekomende eerbewijzingen worde bezocht, en dat de geloovigen zelve des te gereeder om hunner aandacht wille daar te zamen komen, hoe zij er zich overvloediger door de gave der Hemelsche genade gesterkt gevoelen, staan wij, op de barmhartigheid des almagtigen Gods en zijner zalige apostelen Petrus en Paulus verdiensten en magt vertrouwende, aan alle ware boetvaardigen en geloovigen, die op de feesten der geboorte, besnijdenis, verschijning, opstanding, hemelvaart en van het ligchaam van onzen Heere Jesus Christus, en op het feest der uitstorting des heiligen Geestes, en op dat der geboorte, reiniging, boodschap en hemelvaart der gezegende maagd Maria, en der geboorte des gezegenden Johannes des Doopers en der bovengenoemde apostelen Petrus en Paulus, als ook op de feesten der inwijding der Capel zelve, en van derzelver Patroon, ook op aller Heiligen, voornoemde kapel devotelijk mogten hebben bezocht, en daar aan de Goddelijke dingen hebben gemeenschap gehad, en van de goederen hun door God toegedeeld, ter opbouwing

|pag. 43|

van bovengemelde kapel en ter vermeerdering en herstel van derzelver sieradiën, hulpvaardig het hunne hebben medegedeeld — aan dezen allen staan wij genadig in den Heer honderd dagen aflaat van de hun opgelegde boetedoeningen toe met deze altijd geldige brieven.
     Gedaan te Utrecht onder ons zegel op dingsdag den zevenden September in het jaar onzes Heeren een duizend vier honderd een en vijftig van de regering des Allerheiligsten Vaders en Heeren in Christus onzes Heeren Nicolaas V. door Gods voorzienigheid Paus het vijfde.”
     Zoo bereikte dan de kapel, met zoo veel voorregten beschonken, eene hooge mate van heiligheid; de menigte stroomde van alle kanten derwaarts om deel te erlangen aan de geestelijke voordeelen. Het gebouw stond bij de Enkpoort, ter plaatse waar in dezen tijd door Jan Veldman een huis is gebouwd, op een plein met muurwerk afgeschoten, twelk ook voor begraafplaats diende; het prijkte met een torentje, en was inwendig met een schoon orgel en veel beeldwerk voorzien. Bisschoppen, abten en andere geestelijken, zoo wel als wereldlijke Grooten, wedijverden om strijd, om hunne gaven te offeren; met den dag groeiden de bezittingen aan; in het begin der 16e Eeuw bestonden de vastigheden uit de navolgende:
     Het erve en goed Amelunge of het goed ter Heurne onder Wijhe en Heino. – 18 morgen lands in Mastebroek in Hasselterslag, aan-

|pag. 44|

gekocht van Thijse van Anse, volgens brief voor Henrick van Sternenburgh Schulte in Vollenhoe en Coep Wijnckens soen Schulte to Hasselt van des vrijdaghe na Reminiscere 1369. —
Het erve Beurtink te Rheese, vroeger Ouertinge genaamd en reeds gemeld in deze fundatie. — 33 heeren ponden ten laste de stadskiste. – Eenige huispachten gaande uit huizen te Hasselt; sommige van die betaalden in munten, genaamd andriesgulden, witten, placken cromsterten enz. — Drie stukken land in Hombroek. — Tien morgen te Rouveen. — Drie dagmaten aldaar. – Zeven morgen in ten Velde. — De Hofstede met het land in den Oldendijk onder Hasselt. — En voorts nog andere hier en daar verspreid gelegen eigendommen van landen, uitgangen en pachten.
     Ten tijde van de viering des aflaats kwamen van alle zijden de geloovigen te Hasselt, om deel te nemen aan de vreugde, die aldaar plaats vond. Op den aflaat verschenen zoowel geestelijke als wereldlijke heeren, die dan van stadswege rijkelijk beschonken werden. Zoo meldt de stadsrekening van 1534:
„Beschenkt an spoelluijden van Swoll in onssen aflaet spoelden van thillige Sacrament 1 stuck. — Nogh die spoelluijden vereert tot Gheerts Krijts huijss VIII stucken II placken – Beschenckt die abt van Dijknynghe op onsser aflaet II taecke wynss. – Beschenckt die stadt den Pastoer dar hi thillighe Sacrament droegh op onsser aflaet II taecke wijnss. — Meijster Cornelijs organist 1 g. guld. VI gosselaers,

|pag. 45|

dat hij vp dagh sacramente vuer die schutters spoelden. — Berge Jans Tromslager XIII q van dat hie vuer die schutter spoelde vp unser aflaet. — Beschenckt an die obseruanten van Campen I taecke wijnss. — An die Prauwest van Zwarten Water V taecken wijnss.”
     In andere rekeningen komen geschenken voor, gegeven aan „ de kerspellieden van Ruenvene doe sij vp onsser aflaet kwamen.”
     Zoo bleef de kapelle in aanzien en rijkdom toenemen, en wel langer dan elders met zulke gebouwen plaats had; daar het bekend is, dat Hasselt in de Spaansche beroerten langen tijd die zijde bleef aankleven te gelijk met de Roomsche Godsdienst.
     Bij commissie van den Stadhouder Gillis van Barlaymont, Heer van Hierges, van 24 Junij 1576, wordt nog Heer Henrick Grubbinck priester van synt Steffens kerk benoemd tot vicarius in de hillighe stede kapel. Doch ook nu begon de welstand der oud-geloovigen met rassche schreden ten einde te spoeden.
Bij het oproer der soldaten onder hopman Doornink in 1582, die de Spaanschgezinden voorkwam, met Hasselt aan de zijde der Staatschen over te brengen, ontging de kapel de schendzieke hand niet. Eene nota van het geen vernield geplunderd en vermist werd bevonden, meldt ten aanzien der kapel het volgende.
     „ Uth der hillighen stede genomen alles wat aldaer in geweest is van metalen, van landfursten en andere heren tot ene gedagh-

|pag. 46|

tenisse daer in gegeuen waer. It. dat schone orgel met dat iserwerck is t samen vernield, hebn oick uth die guten en mede boue van die kercke alle dat loet gebroocken en medegenomen (3 [3. Zie Overijss. Alm. voor 1848 bl. 267.]).”
     Reeds in 1579 waren de goederen van de kapel onder superintendentie gesteld van Johan Sloet, drost van Vollenhove, en van der Beeck, Landrentmeester van Salland, als provisoren der kapel, gelijk blijkt uit een’ brief van 29 November 1579, waarbij dezelve „ tot conseruatie derzelver Capelle ende oers kerckhoue muren sampt derseluer vpkomste augmentatie ende betere profyt, uitdoen in erfpacht aan Johan van Wilp een colckgen ende ledige plaesken als deselue Capelle liggende heeft tusschen Johans voerss hoff en der stadtwal.”
Doch ook weinig later moest kapel en kerkhof grooten aanstoot lijden. In Augustus 1587 deed de geweldige provoost van den Vrijheer van Hohensaxen afbreken de kerkmuren om het kerkhof der heilige stede kapel, niet tegenstaande de sterke protestatien van Schepenen en Raad der Stadt Hasselt, eenige jaren te voren. Daar nu de Hervormde Godsdienst te Hasselt was ingevoerd, was de aflaat reeds niet meer gevierd geworden, en alle godsdienstoefeningen in de kapel geschorst.
     Dit en de beide voren verhaalde beroovin-

|pag. 47|

gen deden Schepenen en Raad besluiten, om het gebouw te doen afbreken, ’t geen dan geschiedde, blijkens het navolgende stuk.
     „ Condich zij allen en jeder menichlyken
„ die dezen Contracten aengaen ende voer-
„ comen, welcker gestalte Derck van Olst
„ en Wijlm Wijlms hebben angenoemen allet
„ steenwerck van des Sacraments Capelle byn-
„ nen Hasselt, genoempt die Hilligen stede,
„ aftebreecken op t voordelickste soewel t fun-
„ dament onder der eerden liggende als t’welk
„ bouen der eerden staende, die steenen
„ schoene te maecken, die sarcken ende es-
„ tricken wther eerde te brengen ende allet
„ werck daertoe nodich te vullen brengen,
„ wthgesondert alleene dat men van der stadt
„ weghen sal arbeyders bestellen die den schoe-
„ ne gemaackte steen hem afdragen, voor
„ welcker arbeit die cameners ende tijmmer-
„ meesters der stadt Hasselt hebben beloeft,
„ Derck van Olst en Wijlem Wijllems t gheuen
„ ende betalen die some van twee hondert
„ ende twijntig kaerels gulden t stuk van je-
„ der carels gerekent tot twijntigh stueuers
„ ende daer en bouen vier tonne hairlemmer
„ bier oft vyftien kaerels gl in plaetsen van
„ de vier tonne biers; ende daer beneuens
„ sullen de cameners ende tijmmermeysters die
„ voerss metselaers leueren vyffhondert talholts
„ ende twijntigh deele om te gebruecken tott
„ affbreeckinge van het gewulffte en na het
„ gebrueck d selue weder te leueren tot be-
„ hoeff der stadt. Tverstaene dat Derck van

|pag. 48|

„ Olst ende Wijllem Wijllems messelaers voerss
„ sullen t werk aenvangen naest coemende
„ maandaegs ende daer nijet wthscheijden
„ voer en al eer t selue werck sal vullen-
„ braght syn, ende des sal men hen lueden
„ alle weecke enige peninge schieten ende na
„ het vullenbraghte werck die laeste penyge
„ aentellen, en mede sal men haer gedueren-
„ de dit werck alhier verschaffen huessinge
„ t weten een camer met twee bedden tot ha-
„ ren nootdrufft, oirconde die subscriptie van
„ die tijmermeysters der stadt in de tyt en
„ van de voern messelaers. Aldus gedaen
„ bijne Hasselt den XXIX Juny 1590. Ge-
„ teekend Jan Leyssen, Harmen Rueloffs Lin-
„ tijnck, Derck van Olst, Wylm + Wyllems
„ merck.
     Ofschoon de kapel alzoo zelve verdween bleef de plaats in bestendigen reuk van heiligheid. Menigmaal hadden aldaar of meer heimelijk of meer openlijk bedevaarten plaats, waartegen dikwijls van de stedelijke regeringen verbod geschiedde. In het boek van peccatoria van 1601 vindt men aengeteekend, dat Petertje zall. Derck Wychers weduwe op ten XIII Octobris op de hillige stede kerckhoff tegen het verbod van de Magistraat bedevaert gedaan heeft. Zelfs vonden Gedeputeerden van de Staten van Overijssel goed, navolgende Publicatie te laten afgaan (4 [4. Reeds in 1615 klaagde de Synode van Overijssel over deze bedevaarten bij het politiek bestuur. Gedurende het twaalfjarig bestand achtte dit niet raadzaam, er maatregelen tegen te nemen. De klagt word in 1632, 1633, 1634, 1638 vernieuwd.]).

|pag. 49|

„ Die gedeputeerde van de staten van Overyssel doen te weten: alsoo wy in ervaringe komen, dat op eenige plaatsen deser Provintie ende sonderlinge tot Hasselt ende Oldenzaal in den verleden ende voorgaande jaeren op den tweeden donderdach nae Pincxteren Publycque Bedevhaerten ende superstitieuse processien gedaen zyn geworden: so ist dat wy tot voorkominge van sulckx ordonneren ende beveelen dat niemandt hem zal vervorderen sodaene Bedevhaerten ende publycque Processien te helpen doen ofte by te wezen, als by de boeten van thien olde schilden, de Hoochheit deser lantschap te verbeuren by yeder ene die by sodaene Bedevhaerten ende Processien bevonden sullen worden, ontbieden ende versoecken over sulcks alle Officieren ende Magistraeten, dien het aangaet, hierop te willen letten ende doen letten en die Contraventeurs te corigeeren ende boeten sonder eenige dissimulatie. Ende omdat niemand hiervan eenighe onwetenheyt mach pretendieren sal dese alome daer t behoort gepubliceerd ende g’affigeert worden. Actum Zwolle den 17 Juny 1641. Was get. R. van Haersolte vt. ter ordonnantie van de Gedeputeerde voers. Roelinck.”
     Nog later was de heilige stede in aandenken, en vele bovenlanders, Hasselt op hunne

|pag. 50|

reize naar Holland aandoende, bezochten deze plaats; en zóó kunnen de tijden verloopen, dat heden ten dage er velen, die zelfs te Hasselt wonen, naauwelijks iets van deze vermaarde kapel weten, en de plaats niet meer kunnen aanwijzen.
     De goederen, aan dezelve behoorende, werden reeds bij resolutie der gezworen Gemeente van 28 December 1582 overgegeven tot behoef der arme verlaten weeskinderen of tot stads voordeel, behalve de 18 morgen lands, waarvan de opkomsten hij uitsluiting zouden dienen tot onderhoud van predikant en schoolmeester. Het erve Amelunge was reeds in 1445 in erfpacht gegeven, volgens het navolgende stuk.
     „ Wy Johan van Kaerler jnder tyt Righter toe wije ende Andreas van Elme Righter toe Heyne, maken condich allen luijden mid desen openen breuue, dat voer my Johan Righter voerss gecomen is, daer ik toe richte sad in den gerichte van Wye en voer my Andreas Richter voerss. daer ick toe richte sad in den voerss gerichte van Wye, daer my Johan Richter voerss der eerden gaue van desen sake hier na bescreue, en in ene gehegeden heymael en voer ceurnoeten en gerichtsluden hierna bescreuen, Gheerloch Swarten en Grete syn echte wyff en die selue Grete mit Gheerloch voerss oren gecorene mombaer, die oer daar voer ons in beyden gerichten voerss gegeuen ward, van desen saken hier na bescreuen als rechte was, ende becanden dat

|pag. 51|

zee mid vryen willen en gueden berade voer hem ende oere erfg. erflick gepacht hadden ende ontfengen daer voer ons in enen rechten steden erfpachten voer hem ende ore Erfge. van Albert Radermaker in der tyt Prouisoer der Capellen der hilliger steden toe Hasselt ende van Geeret Geyen die hem toegeuoget was in desen sakes van onsen genadigen heren heren Rodolph van Deepholt bysscop toe Utrecht toe ewigen dagen der voerss Capellen en der vicarien die daar yne gestichtet sind, erue en gued geheten amelunx gued of dat gued ter Heurne, als dat mid synen alingen toebehoeren ende slachter nod gelegen is toe water en toe lande, toe torue toe twyge, toe wege en toe velde mid synen alingen toebehoer in den kerspelen van Wye en van der Heyne mid allen dyken en weteringen, raede en onrade als daertoe behoerd en oppe licht en oppe comen mach. Als om drie en tachtich heren ponde jaerlyxscher renthen payements als onse heere van den lande jaerlix boren doet voer syne pacht in Zallant te betalen alle jaer, die ene helft toe sante Merten in den Wynter en dye andere helft toe Sante Peter ad Cathedram off bynen achtte dagen nae elcken termyne voerss onbegrepen toe pachte rechte, ende gescede des neijds soe moegen die vicarien of prouisores en verwarers der Capellen voerss, die dan in der tyt synd off oar gewaerde boere jaerlix penden die voerss pacht en penden toe elcken termine voerss vut den voerss erue ende gueden

|pag. 52|

en synen toebehoeren als rechte pacht en mid den panden voerss te varen als recht is van panden, die voerss pacht gepand sind, en hier toe voer alsulcke veer olde groete des jaers als men daer jaerlix van schuldich is en te betalen plecht den Praest van Sante Marien te Utrecht in den hoff toe Oene op Sante Martens dach in den wynter off des anderen dages daernae by dubbelden tynse. En is vorwarden, dat alsoe vake dat gued versterfft of verander werd, dat men dat dan verseucken sall mid veer olde groete voerss, wantet anders toe houe ledich solde werden, en mede dat men dat erue en gued neyd spleten off delen en sall, mer dat het an en bleuen sall nae ynholt der breuen, die Bisscop Johan van Arckel seliger gedachten ende een Praest van Sante Marien voerss daer van gegeuen hebben, ende voerd mid al sulcken rechte als die voerss breue yneholden, en welck voerss erue en gued gelegen is an stucken ende oppe steden hiernae bescreuen. In den eersten die hofstede daer Geerlochs voerss bouhues oppe steed schetende mid den enen ende an den dyk ende mid den anderen an heyckwegen maed dar an die oestsyde naast gelandet is Geerloch Swarte mid den spiker akker, ende an dye westsyde Berend Jacobs soen; item een acker lants schietende an die oestsyde bylanx Henrix land van Essen Geerds soen, ende an dye west syde Geerloch Swarten, schetende mid den zuydende an Henrix land van Essen en mid den noerdende ant dwarsland; item een

|pag. 53|

acker streckende an dije westsijde bylanx Seijnen van Ytersem ende an dije oestsyde bylanx Johan Ludekens soens acker daer syn bouheus oppe steed, schetende van der heeren straten ant dwarsland mid den noerdende; item een acker streckende an die westsijde bijlanx den acker daer Johan Ludekens soens bouheus oppesteed en an die oestsyde bylanx Johan Cokemans lant schetende van des heeren straten ant dwarsland; item dree acker lants op den dwarslande strekkende ten noerdwerd bylanx Johan Ludekens soens lant en an die zuudsyde bylanx Geerlochs Swarten lant, schetende mid den westende an dye heylewige maed en mid den oestende an die dyck maad:
item een acker gelegen in den lutticker maad schetende zuudwerd bylanx Henrix land van Essen ende ten noerden bylanx onss heren lant van Utrecht, daer an dye oest syde licht die grote maad en an die westsyde Seine van Ytersem; item twe acker lants op der marcken, streeckende an dye noerdsyde bylanx Johan Ludekens soens lant en Johan Cokemans lant, schetende an dat oestende van dye heylewige maad ten westwerd an den dyck;
item dree ackere buten dijckes op den toeghe streckende an dije noerdsyde bylanx Henrix lant van Essen en an die zuudsyde bylanx Geerlochs Swarten lant, schetende van den dycke in dye yssele; item omtrent ene halue mergen by haermans hofstede streckende an dye westsyde bylanx den dyck ende an dye oestsyde bylanx der meenten en Johan Lude-

|pag. 54|

kens soens lant, schetende mid den noerdende an den heyliwige maad ende mid den zuud ende an haermans hofstede; item ene halue hofstede mid den halue campeken daer henrick die becker oppe woend; item dat halue dychslach gelegen in den wester engk streckende an dije zuudsyde bylanx onss heren lant en an die noerdsyde Berent Jacobs soens, schetende ten westwerd an den helen wech en ten oesten an die weteringe; item dree acker lants voer der waden streckende an die zuudsyde bylanx der costeren van Deuenter, en an die noerdsyde her Dirck van Herxen, streckende mid den westende an ysseldyck ende mid den oestende an schuijlsgrauen; item an der auyt een acker lants streckende mid der noerdsyde bylanx Henricx lant van Essen en mid der zuud syde an Splijthlofs lant, schetende mid den westende an den helen wech en mid den oestende an Cokemans lant; item ene mergen lants gelegen in den waersclage, streckende mid der suudsyde bylanx onss heren lant en mid der noerdsyde bylanx Geerlochs Swarten lant, schetende mid der oestende an soestweteringe en mid den westende an den helen wech; item ene camp lants gelegen in starels slach streckende mid der zuud syde bylanx Johan ludekens lant en Geerloch Swarten lant en mid der noerdersyde bylanx Esschinger slach, schetende mid den oestende an Wychman Gryme en mid den westende an die soestweteringe; item die helft van amelinger sclagen streckende an die zuudsyde by-

|pag. 55|

lanx onss heren lant van Utrecht en mid den noerdsyde bylanx Geerlochs Swarten en Simon van Schuylenburch, schetende mid den westende an die soestweteringe en mid die oestende an die oldeweteringe; item omtrent ene mergen lants off wat meer streckende mid der zuuder syde bylanx Willem Wiecherdinx lant en mid der noerd syde bylanx Henrix van Essen lant, schetende met den oestende an Euert Tyasen kinder lant en mid den westende an des Veliken grauen; item een halff mudde roggen sjaers vut de bouynghe geheten der Monnekehuus; item noch heedveld en ander vene soe als die gesclegen sind toe desen erue voerss gelegen yn heyne kerspell; item een halff mudde roggen sjaers vut der oue heyne, mede in dese pachtinge gesceed in al sulcken vorwerden. Wantet geuallen mochtte dat dit voerss erue en gued verquaden en verachteren mochte, dat God verbede, als by dycken weteringe waeden off andere ongeuallen, woe dat toe comen mochtte, alsoe dat jaerliks gebreke mochte uallen in der betalinge deser pachte voerss en dat die Capelle en vicarien voerss nyed gereetlicke daer vut jaerlix boren en weruen off penden en konden, omdat te verheuden soe hebben Geerloch en Grete syn huusvrouwe voerss en dieselue Grete mid Geerloch oren mombaer voerss, voer my Johan Richter voerss in den seluen gerichte der Capellen en den vicarien voerss en oren nacomelingen toe ewige dagen voer hem en ore erfg. gesad tot enen onderpande achtte

|pag. 56|

mergen lants, hier na bescreuen, ende hebben dese voerss dree en tachtich heren ponde ende tyns voerss jaerlixer rente daer erflick mede ouer gelecht, welcke achtte mergen lants voerss gelegen sint in den gerichte van Wye op hier na bescreuen, in ’t eerste dree mergen lants gelegen in der buerscapp van Herxen en sind geheten heylewige maede daer an die noerdsyde mede naestgelandet is Johan Ludekens soen geheten Cute, en an die westsyde Johan voerss en Johan Cokeman en mer ander luden, en an dije zuudsyde Johan Cokeman voerss en Berend Jacobs, en an dije oestsyde Johan Ludekens voerss ende Geerloch voerss; ende vyff mergen gelegen in den voerss gerichte en onder buerscappe toe Wynvoerde, daer dree mergen van licht op wijer enge streckende mid den oestende an kensekens made en mid den westende an lant dat den houe toe wije toebehoerd, ende mid den noerdende an der kerken lant toe Wye, en mit den zuudende an den helen wech, ende daar twee mergen van liggen op Homeden daer an die oestsyde naest gelegen is dye ysseldyck en an dye noerdsyde Dirck ten Voede en an dye zuudsyde Willem Henrix en an dye west syde die yssele. Ende dese voerss achtte mergen lants hebben Geerloch en Grete voerss gesad als voerss steed in voerwarden dat dese voerss dree en tachtig heren ponden sjaers en jaerlixscher tyns erflich en ewelick jaerlix alsoe well gaen sullen vut desen achtte mergens lant als vut den erue en guede voerss,

|pag. 57|

ende dat die voerss vicarien en prouisores of oer gewaerde bode die jaerlix penden moegen in allen formen als voerss steed, alsoe wall vut den achtte mergen lants voerss als vut den guede voerss, woe hem dat beste diend en geuogeth; welke achtte mergen lants wesen sullen een edell eijgen, en dese voerss pacht sal dije eerste pacht wesen, die daer vut gaen sal. Mede sind voerwaerden waerd dat men ene ghemene scattinge vut werde gesad in Zallant en die voerss gued op scattinge gesad werde die men daer off hebben wolde, soe sullen die vicarien inder tyt die affdoen en Geerloch voerss of besitter van dit gued van scadeloos holden want die heren slands daer nij scattinge van genomen en hebben, beholdelick elcken vicaris syns rechts nae ynholt ore fundatie. Mede sind vorwarde weerd dat Gerloch voerss affliuich worde sonder echte wettelicke buerd, soe sall dese voerss pachtinge des gueds voerss weder eruen en comen op Geerlochs voerss erfg. en nyed op Greten voerss syn huusurouwe off ore erfg. ende weerd dat Geerloch voerss echte witlicke beurd achter late en des gelikes affliuich worde sonder echte witlicke beurd, soe sal t’eruen op Geerlochs naeste erfg. en nyed op Greten voerss off op ore erfg. want men dit gued voerss nyed spleten noch delen en mach en an énen mensche bliuen sal na ijnhold der breue Bysscops Johans en des Praesst voerss en des erffpachts brieff deen Geerlochs voerss daer weder uan heeft, welcken breeff Albert

|pag. 58|

Rademaker en Geerd Geijen voorss besegelt hebben en deen onsse genedige here her Rodolf bysscop tot Utrecht mede besegelt en confirmiert heeft mid een transfix daer doer gestoocken daar dese breeff als een reuers breef vut gemaket is en all eens holden nae gewoenten eens reuers breeff. Ende Geerlochs en Grete voerss en die selue Grete mid Geerloch oren mombaer voerss gengen voer onss Johan en Andries richters voerss en voer elcken bysonder in den voerss gerichten vut voer hem en ore erfg dese voerss dree en tachtich heren ponden voerss sjaers en den voerss tyns sjaers, en droegen die op als recht was der voerss Capellen en vicarien toe ewigen dagen vut den erue en guede en achtte mergers lants voerss samentlick ende onuersceijden welcke oplaatinge Albert Rademaker en Geerd Geijen voerss ontfengen tot behoeff der Capellen en vicarien voerss als ore verwaerers en daer toegeuoeget ende loueden jaerlix guede betalinge te doen in allen maniere als voerss steed, en loueden mede dat dese voerss jaerlixsche pacht en tyns die eerste pacht wesen sall die vut den erue ende guede en achtte mergen lants voerss jaerlix gaen sall voer hem en ore erfg en voer alle die ghene dye des toe rechte comen willen, alle argelist hierijn vut gesproocken. Daer dit gesciede voer mij Johan Richter daer waeren ouer en an als coernoeten en gerichtsluuden Johan die Swarten en Berend Jacop soen en meer guede lude genoech, en daer dat gescede

|pag. 59|

voer my Andrees richter voerss waeren ouer en an als coernoeten en gerichts luuden Jacop die Wreede ende Herman Ramelman en meer guede luuden genoech. In tuuchnis der waerheyt soo hebben wy Johan en Andrees richters voerss om beden willen Geerlochs en Grete voerss onssen zegele an desen breeff gehengen, en want wy Geerlochs en Grete voerss voerscreuene pachtinghe stede en vaste louen to holden mid allen punten en vorwarden als voerss steed voer ons ende onsse erfg. soe heb ick Geerloch voerss des tot tughe om die mere vestenisse en om beden willen Grete myer huusurouwe voerss myn zegell mede an desen breef gehangen, gegeuen in t jaer onss heren dusend vier hunderd vyff en veertich op Sante Thomas dach.”
     Tot in het midden der 17de eeuw is deze erfpacht jaarlijks aan de Stad betaald geworden door het geslacht van Vilsteren, als bezitter van het erve Amelunge, naderhand Nack genaamd, en toen verkocht.
     Zoo als over het erve Buurtink met eene volle waar in de buurschap Rheze, ontstonden over het inkomen en het eigendom der 18 morgen lant in Hasselterslag in Mastebroek, tusschen Ridderschap en Steden en de Regering van Hasselt hevige geschillen. Eerstgemelden beschouwden dit als landsdomein, als zijnde door den Landsheer gegeven; de Stad Hasselt daarentegen beweerde, dat het uit de middelen der fundatie was aangekocht. Op den 22sten Maart 1583 verpachtte de landrentmeester van Zal-

|pag. 60|

land deze 18 morgen, niet tegenstaande herhaalde scherpe protestatien van den Magistraat van Hasselt, die zich dan ook in het bezit zoo mogelijk handhaafde. Ridderschap en Steden besloten toen, om aan den Drost van Vollenhove, Johan Sloet, de 18 morgen wegens door hem ten behoove van de provincie opgeschoten gelden, in pandschap af te staan. De Regering van Hasselt verzettede zich tegen deze vervreemding van hun eigendom bij eene ampele deductie en bleef middelerwijl in het beheer van het land, ofschoon Ridderschap en Steden op die deductie, bij resolutie van den 8 December 1585, goedvonden den Drost te laten in het bezit der 18 morgen, zoo als zij vroeger den Schultus van Hasselt Allard van Brandenburg gelastten, dezen in het bezit te handhaven, bij verlies van zijn ambt. Op den eersten April 1586 verhuurde de Raad der Stad Hasselt de 18 morgen aan Tobias Hendrik, burger van Zwolle, die in dit bezit door den Drost gewapenderhand gestoord werd, waarover de magistraat van Zwolle aan die van Hasselt voor en in ’t belang van dezen hunnen burger klaagde. Doch ook de Drost klaagde bij zijnen brief aan Ridderschap en Steden van den 27sten Mei van dat jaar, dat hij in geene drie jaren de pacht ontvangen had. Ofschoon de Stadhouder Graaf van Nieuwenaar (5 [5. Aan dezen was den 6 Oct. 1584 de beslissing door Ridderschap en Steden opgedragen. Zijne uitspraak, den 13 Jan. 1585 was: dat de Drost Sloet, als in possessie zijnde, er niet in behoorde geturbeerd te worden dan met landregt. Daar de regering van Hasselt zich beklaagde, geene middelen te hebben, om den predikant en de kerkedienaars te onderhouden, zoo moest zij binnen eene maand schrifteljk overgeven, hoe vele vicarien of præbenden de stad had, hoe veel zij opbragten en wie deze vicarien en præbenden genoot. Reeds den 19 Maart 1584 hadden de predikant Thomas Roothuis, Willem Egberts en Herman Gerrits van wege de gemeente, de pacht der 18 morgen tot onderhoud van den predikant verzocht, hetwelk de Magistraat ondersteunde.]), bij schrijven van 14

|pag. 61|

April 1586, den bevelhebber en hopluiden der bezetting van Hasselt gelastte, om den Drost Sloet de sterke hand te leenen, op het aanhouden van den Drost schreven de aanwezigen van Ridderschap en Steden en verzochten de regering van Hasselt, om zonder harde middelen afstand van de 18 morgen te doen; doch deze wisten van den Graaf van Leijcester in dat zelfde jaar akte te erlangen, waarbij hij den eigendom aan de Stad Hasselt confirmeerde. Ook de bekende Carel Roorda stelde zich voor de stad in de bres. Vervolgens werd deze kwestie in een regtsgeding gebragt voor het Schoutengerigt van Kampen, waarbij de Drost Sloet in het bezit werd gehandhaafd, doch waaraan Schepenen en Raad van Hasselt zich niet onderwierpen. Eindelijk, na veelvuldige betoogen en protesten wederzijds, besloten de Generale Staten, bij akte van 30 Mei 1594, aan de regering van Hasselt over te geven de inkomsten dezer 18 morgen lands,

|pag. 62|

om daaruit te onderhouden een predikant en schoolmeester. Zoo werd dan ten laatste de stad in haar regt, gehandhaafd, doch erlangde zij het geheele genot niet, vóór dat zij de pandpenningen op den 18den September 1594, ten beloope van 550 goudgulden, had opgebragt, en nam hiermede deze ingewikkelde kwestie voor goed een einde. De Stad Hasselt behield tot op den 22sten Maart 1679 den volkomen eigendom, doch verkocht als toen deze 18 morgen aan Jonker Godtschalch de
Pottre voor veertien duizend twee honderd gulden, tot kwijting der menigvuldige schulden, waarin de stad gedompeld was, door
verloop van nering, verarming der burgerij, en de invasie der Munstersche troepen.
     Van alle de goederen dezer kapel is heden ten dage niets meer in het bezit der Stad Hasselt, dan een perceel land, de tien morgen genaamd, gelegen aan de Noordzijde van de Dedemsvaart te Rouveen.

_______

_________________
– Ebbinge Wubben, F.A. (1849) De Sacramentskapel te Hasselt. OAvOeL, 15, 30-62.

Category(s): Hasselt
Tags: ,

Comments are closed.