De oorsprong van de Heilige Stede van Hasselt


|pag. 100|

omzien

geschiedenis

De oorsprong van de Heilige Stede van Hasselt:
een intrigerend maar onoplosbaar raadsel?

Willem Frijhoff
Vrije Universiteit, Amsterdam

“Ik zou, denk ik, heel tevreden zijn geweest als u tot de slotsom was gekomen dat de bedevaart [nl. naar de Heilige Stede van Hasselt, WF] ontstaan is in een klimaat waarin economische bloei, de ontvankelijkheid voor nieuwe vormen van religiositeit, de machtspolitiek van de bisschop van Utrecht en het succes van de bedevaart naar de Heilige Stede in Amsterdam beslissend waren. Dat sluit het bestaan van een oudere bedevaart niet uit, maar ook die kan heel goed op soortgelijke motieven zijn gegrond […]”.J. Voskuil. Het Bureau. Deel 5: En ook weemoedigheid (Amsterdam: G.A. van Oorschot, 1999), 103.

Het overkomt een historicus niet iedere dag dat de wording van zijn werk in een roman wordt bediscussieerd. In deel 5 van Het Bureau legt J.J. Voskuil uitvoerig verslag van de reacties van zijn staf op mijn Parijse afstudeerscriptie over de bedevaart naar de Heilige Stede van Hasselt, van de discussies over het artikel voor het Volkskundig Bulletin dat hij mij vervolgens vroeg, en van zijn briefwisseling daarover.1 [1. J.J. Voskuil. Het Bureau. Deel 5: En ook weemoedigheid (Amsterdam: G.A. van Oorschot, 1999), 18-22, 102-108,131-133, 147, 234-237.]
De daar gepubliceerde brief, waarin hij scherp stelling neemt tegen een lichtvaardig beroep op een voorchristelijke cultus en tegen verklaringen van psychologiserende of romantiserende aard, is overigens niet als zodanig verstuurd. Die vormt een collage van fragmenten uit brieven die Voskuil mij tussen februari 1979 en februari 1980 schreef in het raam van zijn redactionele inspanningen voor mijn artikel over de oorsprong van de Heilige Stede.2 [2. Willem Frijhoff, “Geloofsleven, politiek en maatschappij. Hypothesen over de middeleeuwse oorsprong van de Heilige Stede van Hasselt (Ov.)”, Volkskundig Bulletin, 6, 1 (juni 1980), 1-25; samengevat in W. Frijhoff, “De Heilige Stede”, in: Freek Pereboom, Roel Bosch & J.J.P. Boezeman (red.), Uit de geschiedenis van Hasselt (Kampen: IJsselakademie, 1982), 17-30. Exemplaren of kopieën van mijn scriptie Le pèierinage dans la vie religieuse des Pays-Bas, forme de continuité religieuse: l’exemple du Lieu-Saint de Hasselt (O.) (Universiteit van Parijs, Faculteit der Letteren, scriptie o.l.v. prof. dr. Alphonse Dupront, 1970, XII+336 p.), zijn indertijd gedeponeerd in het Meertens Instituut en in het Zwolse Rijksarchief.]
Voskuil uit daarin de nodige kritiek op de betekenis die ik vanuit een cultureel-antropologische benadering aan de bedevaartplaats gaf. De ligging van de stad Hasselt en van de bedevaartplaats zelf aan het water, naast de aanlegplaats van het oude veer, de naam ervan (Heilige Stede, d.w.z. heilige plaats), de kenmerken van de bedevaart als graf- en sacramentscultus, en het gegeven dat de bedevaart als smeekritueel voor een behouden overtocht over de verraderlijke Zuiderzee eeuwenlang zo duidelijk gekoppeld was aan het veer van Hasselt op Amsterdam, brachten mij ertoe die bedevaart als een zogenaamde topische cultus te beschouwen, geënt op de verering van een concrete plek. De overgang tussen land en water leek mij het belangrijkste antropologische kenmerk ervan, waardoor ook de nog steeds mistige oorsprong zou kunnen worden verhelderd, ook al lijkt een nauwkeurige, historische verklaring daarvan zich vooralsnog aan ons oog te blijven onttrekken.
De door Voskuil scherp bekritiseerde notie van “volksziel”, in de tijdloze zin waarin Duitse romantici als Herder die zagen, gebruikte ik in mijn scriptie overigens niet.
Die betekenis heeft Voskuil er zelf in gelegd om zijn lezers toch maar vooral te

|pag. 101|

doordringen van de noodzaak om historisch te blijven denken. Ik probeerde in mijn scriptie juist voortdurend de antropologische kenmerken van de bedevaart aan de historische praktijk en haar ontwikkeling te toetsen. Aan Voskuil was dat niet echt besteed. Hij koos resoluut en uitsluitend voor de strikt historische verklaring. Hij had een verklaarde afkeer van alles wat niet strak gedocumenteerd, vastig en concreet was, bang als hij was voor misbruik, voor valse illusies, en voor alles wat afbreuk kan doen aan de menselijke handelingsvrijheid. Door de straffe redactie van zijn brief komt Voskuils kritiek in Het Bureau overigens scherper over dan in onze briefwisseling, maar wie Het Bureau heeft gelezen beseft dat zo’n lang citaat veel minder de historische verslaglegging van een discussie bedoelt te zijn dan een principiële, ja programmatische uitspraak over de verhouding tussen geschiedenis, volkskunde en mythologie. In de uiteindelijke versie van dat artikel heb ik Voskuils suggesties om de bewijsvoering tot historische argumenten te beperken overigens grotendeels gevolgd. Maar ik heb mij nog lange tijd verbaasd over Voskuils koudwatervrees ten aanzien van antropologische theorieën, die strijdig schenen met zijn pogingen om volkskunde en antropologie met elkaar te verzoenen. De aandachtige lezer van Het Bureau begrijpt dat nu beter.

Bruikbaar verleden
De belangrijkste reden waarom ik die antropologische benadering nodig had, lag in de onduidelijke oorsprong van de Heilige Stede van Hasselt. Er is weliswaar een fors aantal historische gegevens over de bedevaart bekend, vanaf het goed gedocu-

[Een foto van een plattegrond van Hasselt uit de zeventiende-eeuwse atlas van Joan Blaeu; uiterst rechts bij de Enkpoort onderscheidt men de lege plek van de toen verdwenen Heilige Stede.]

|pag. 102|

menteerde moment in mei 1355 waarop de Sacramentsverering op de Heilige Stede van Hasselt een duidelijke impuls van bisschop Jan van Arkel kreeg, maar zowel in de oude oorkonden als in de archeologische vondsten die een eeuw geleden op het oude bedevaartterrein zijn gedaan liggen voldoende aanwijzingen dat de bedevaart ouder, misschien wel veel ouder is dan dat historische moment. Zoals het begincitaat boven dit artikel laat zien, wilde Voskuil eigenlijk niets van zo’n oudere bedevaart weten als zij niet op een even vast historisch fundament kon worden gebouwd als Jan van Arkels heiligdom.
Zo’n historisch fundament kennen we voor die oudere cultus niet. Een cultus kan echter nooit in het luchtledige blijven hangen. Ze moet een stralend beginpunt hebben dat de cultus rechtvaardigt: een oorsprongslegende, de ontdekking van een beeld, een hemels wonder, een heilige persoon, een spectaculaire daad.
Bedevaartplaatsen ontlenen hun betekenis juist aan wat er is gebeurd, dus aan hun oorsprong, reëel dan wel verzonnen. Het terughoudende standpunt van de consciëntieuze historicus, die de oorsprong van een bedevaart liever in het luchtledige laat dan valse mythen te koesteren, is niet alleen intellectueel onbevredigend maar ook in de praktijk niet lang houdbaar. Als de geleerden het laten afweten, zorgt “het veld” wel voor een oplossing.
Dat is precies wat er met Hasselt is gebeurd na de herleving van de bedevaart op initiatief van pastoor J.R. van Groeningen in 1891. Van Groeningen zocht naar een betekenisrijk beginpunt voor de bedevaart, en wel één dat hij pastoraal kon exploiteren. Dat begin moest dus niet alleen acceptabel voor de historicus zijn, maar vooral ook zinvol voor de gelovigen.
Hij had een “usable past” nodig, een verleden dat sprak en dat kon worden ingezet voor het heden, dat wil zeggen voor de gemeenschapsvorming in zijn diasporaparochie, voor de regionale expansie van het katholicisme, en voor de terugwinning van het streekverleden door de katholieken als hun eigen verleden.
Onder druk van de pastoor en dankzij de solidariteit van de priesters in de regio, werd algauw naarstig in de bronnen gezocht naar mogelijke sporen van de oorsprong van Hasselts Heilige Stede. De Kamper kapelaan en amateurhistoricus B.P. Velthuijsen vond in de historische wonderverhalen van de 13de-eeuwse monnik Caesarius van Heisterbach al heel spoedig een verhaal dat precies op Hasselt leek toegesneden, ook al wordt de naam van het stadje er niet in genoemd en is er eigenlijk ook geen sprake van een bestaande nederzetting.3 [3. Over zijn pogingen: Willem Frijhoff, “Geloofsleven”, 3-5; meer in het algemeen over de context: “De Heilige Stede van Hasselt (Ov.). Gestalte, waarden en functies van een herleefde bedevaart in een diaspora-parochie”, Jaarboek van het Katholiek Documentatie Centrum, 7 (1977), 14-54.] Volgens dit exemplum (een historisch verhaal met een moreel plot) had een dronken Friese kampvechter eens met zijn bierkan tegen de ciborie van een priester geslagen, zodat de gewijde hosties op de grond vielen. De Sint-Marcellusvloed van 16 januari 1219 vormde bijna onmiddellijk daarna de straf van de hemel voor die heiligschennis. Uit boetedoening moest op bevel van de Heilige Maagd Maria op de bewuste plek een kerk worden gebouwd die zou worden vereerd als het graf des Heren.
Dit verhaal gaat dus over het ontstaan van een historische zoenplaats voor een heiligschennis die jegens het Heilig Sacrament was begaan, het ontstaan van een geheiligde plek waar men herinnerd werd aan het onheil uit het verleden en waar riten werden voltrokken om dat onheil ongedaan te maken. Dat was precies wat Van Groeningen in zijn strijdbare pastorale strategie nodig had. Die oude heiligschennis jegens het Heilig Sacrament vormde immers een merkwaardige pendant van de heiligschennis die de ketters (de protestanten) na de Reformatie jegens het Heilig Sacrament en meer concreet op de Heilige Stede hadden gepleegd, door de verwoesting en ontheiliging van het heiligdom. Zijn bedevaart kon die heiligschennis ritueel bezweren en helpen het katholicisme weer op de kaart te zetten. Kapelaan Velthuijsen hield zelf de nodige slagen om de arm. Lag Hasselt immers wel in Friesland? En gaapte er niet een te groot gat tussen de watersnood van 1219 en de oudste oorkonden van ruim een eeuw later? Ook

|pag. 103|

[Links: Bede voor den opbouw en het herstel der “Heilige Stede”. Rechts: Het devotieprentje met een reconstructie van de kapel zoals men die in 1910 voor ogen had, met de sacramentssymboliek erboven.]

andere priester-historici bleven uiterst sceptisch. Maar als pastoor had Van Groeningen minder historische scrupules.
Hij had hiermee zijn “usable past” gevonden. Voor hem was dit verhaal volledig op de Heilige Stede van toepassing en was de oorsprong ervan daarmee bewezen.4 [4. B.P. Velthuijsen, “Het kerspel van den H. Stephanus te Hasselt en zijne H. Stede”, Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht, 26 (1899), 1-59. In het archief van de parochie Hasselt berust de correspondentie tussen de beide geestelijken, die op beider verschil in houding een interessant licht werpt.] Hij liet geen gelegenheid voorbijgaan om “zijn” oorsprongsverhaal te vertellen en in drukte doen verschijnen, in kranten, in bedevaartboekjes en op devotieprentjes.
Sedertdien vormt het wonderverhaal van de dronken kampvechter een vaste prik bij elke poging om de oorsprong van de Heilige Stede te verklaren. In een artikel in Hasselt Historiael kon men het in de zomer van 1999 opnieuw lezen als een door de auteurs herontdekt en met grote stelligheid geponeerd wonderverhaal. Het zou niet alleen de oorsprong van de Heilige Stede verduidelijken maar ook helpen bij de reconstructie van de oude bedevaartkapel als imitatie van de Heilig Grafkerk van Jeruzalem.5 [5. D. Westerhof & P.C.M. Rademaker, “De Heilige Stede en haar oorsprong”, Hasselt Historiael, 16,3(1999), 10-14; 16, 4 (1999), 17-21.] Ten onrechte verwaarlozen de schrijvers van die bijdrage echter de reeds omvangrijke literatuur die over beide elementen van het verhaal bestaat. In het volgende zal ik proberen duidelijk te maken waarom dat oorsprongsverhaal niet juist kan zijn. De Heilig Graf-hypothese is wel acceptabel, maar is ook al herhaaldelijk door anderen, inclusief mijzelf, uitvoerig naar voren gebracht. Over de precieze vorm van de kapel zullen we echter nooit

|pag. 104|

de zekerheid krijgen die in dat artikel wordt gesuggereerd op basis van een uitvergroting van de bekende kaart van Jacob van Deventer, de enige waarop de kapel is weergegeven.6 [6. Het is merkwaardig dat de auteurs mijn eigen bijdragen, waarin het Caesarius-verhaal al sedert 1970 als een ongeloofwaardige geschiedfantasie wordt weerlegd, niet onder de literatuur citeren, terwijl ze op pagina 13 wel mijn naam noemen en ze dus wel lijken te hebben gelezen. Hun ook in andere opzichten zeer selectieve omgang met de bronnen kan de toets der kritiek niet doorstaan.] Alleen wie in die afbeelding een achthoekige grafkerk wil zien, zal hem daarin herkennen. Ten tijde van pastoor van Groeningen zag men er een eenvoudige kapel in kruisvorm in.

Het oorsprongsverhaal
Eerst dus het verhaal. In zijn recente studie Mirakels historisch heeft de Middeleeuwenkenner Jaap van Moolenbroek, docent aan de Vrije Universiteit, alle wonderverhalen van Caesarius van Heisterbach die over Nederland en de Nederlanders gaan, kritisch onderzocht. Het verhaal van de dronken kampvechter en de daarop volgende Marcellusvloed blijken door Caesarius geheel in dat deel van “Friesland” te worden gesitueerd dat toentertijd tot het bisdom Munster behoorde, dat wil zeggen de huidige provincie Groningen, deel van het aartsdiaconaat Frisia. De bisschop van Munster komt er zelf in voor, evenals enkele monniken uit Groninger kloosters, met name de abdij Aduard. De plaats van de hostieschennis moet dus met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid in het Groningse liggen, in elk geval in het bisdom Munster.7 [7. Jaap van Moolenbroek, Mirakels historisch. De exempels van Caesarius van Heisterbach over Nederlanden de Nederlanders (Hilversum: Verloren, 1999), 88-94, nr. 14, is heel stellig in zijn afwijzing van de toepassing op Hasselt.] Inderdaad werd zij later in de Middeleeuwen door de Kroniek van het klooster Aduard te Wijdwerd tussen Bedum en Usquert gelocaliseerd, meer precies bij de Johannietercommanderij te Westerwijdwerd. De gezaghebbende 17de-eeuwse kerkhistoricus Hugo van Heussen is de kroniekschrijver daarin gevolgd.8 [8. H.F. van Heussen, Historia episcopatuum Foederati Belgii (Leiden, 1719), deel V (bisdom Groningen), 58]
Misschien is er enig verband met het “hilligen huisken” dat daar vroeger op de dijk nabij de oude Warffumer zijl stond.9 [9. G.F. Noordhuis, De Johannieters in Stad en Lande (Warffum: Sikkema, 1990), 113.] Hoe dan ook, een verhaal dat Caesarius van Heisterbach in het bisdom Munster situeert kan duidelijk niet als bron voor de oorsprong van de Heilige Stede van Hasselt gelden, te minder daar die Heilige Stede vanaf de oudstbekende oorkonden juist als een eigenkapel van de bisschop van Utrecht naar voren komt.
Nu zijn er natuurlijk nog andere bronnen dan dit verhaal denkbaar. Behalve met schriftelijke documenten kan de historicus werken met materiële bronnen (voorwerpen, gebouwen, opgravingen, het landschap), namen, oude bestuursstructuren, overleveringen, enzovoorts. In het geval van Hasselt lijkt het bijvoorbeeld wel degelijk aannemelijk dat er op de Heilige Stede al vóór 1355 een kapel stond. Maar van een oorsprongsverhaal is niets bekend, nu niet, maar kennelijk ook vroeger niet. We weten alleen dat er rond 1355 wonderen heetten plaats te vinden die in verband stonden met de toevloed van pelgrims. Wel ligt in het archief een oorkonde over de Heilige Stede die uit 1328 heet te dateren; ik kom daar straks op terug. Die leemte is natuurlijk uitermate onbevredigend. Geen wonder dat keer op keer naar een logisch begin van de cultus wordt gezocht en dat steeds weer nieuwe hypothesen worden opgeworpen. Een historisch verantwoorde benadering houdt echter wel in dat men zijn hypothesen aan het werk van zijn voorgangers moet toetsen en hun kritiek moet verwerken.

De feiten
Waar komt de Heilige Stede dan vandaan?
Voor een uitvoerige beargumentering van de hypothesen daarover verwijs ik naar mijn bijdrage in het Volkskundig Bulletin van juni 1980, waarop, met enkele aanpassingen, ook het lemma Hasselt in Bedevaartplaatsen in Nederland steunt.10 [10. Willem Frijhoff, “Hasselt”, in: Peter-Jan Margry & Charles Caspers (red.), Bedevaartplaatsen in Nederland. Deel 1: Noord- en Midden-Nederland (Amsterdam: Meertens Instituut/ Hilversum: Verloren, 1997), 421-431.]
Samenvattend kan hier veilig het volgende worden gesteld.
Vóór de gotische kapel die in 1590 werd gesloopt stond op de Heilige Stede vermoedelijk al een romaanse kapel. De gotische kapel had hoogstwaarschijnlijk een kruisvorm, met een vieringstorentje boven het vrijstaande altaar dat de cultusplaats vormde. De gewijde hostie werd er volgens de aflaatbrieven namelijk “als in een graf’ onder het altaar bewaard. Daaromheen hielden de pelgrims het gebruikelijke ommegangsritueel dat de oorkonden nadrukkelijk vermelden.

|pag. 105|

De oudste aflaatbrief, gedateerd op 1328 en geheel in dezelfde termen gesteld als latere akten, is zo goed als zeker een vervalsing. Net als een andere vermoedelijk valse akte uit datzelfde jaar, waarbij Hasselt samen met Zwolle van bisschop Jan van Diest vrijdom van tol in Twente heet te krijgen, is zij waarschijnlijk tot stand gekomen in het kader van de pogingen van de stad om haar positie in Overijssel te verstevigen ten opzichte van haar grote naburen Zwolle en Kampen.11 [11. Zie Frederik Wilhelm Schmidt, ‘Te laate genodigt of in ’t geheel vergeten’. De positie van Hasselt en Steenwijk binnen het bestuur van het gewest Overijssel 1621-1795 (proefschrift Utrecht, 18 mei 1994, Kampen: IJsselacademie 2001).] Alle specialisten van de Middeleeuwen die zich over die brief hebben gebogen, hebben zich sceptisch tot ronduit afwijzend over de authenticiteit ervan uitgelaten. De Nijmeegse mediëvist mgr. R.R. Post liet de aflaatbrief indertijd uitvoerig door zijn student P. van Loon onderzoeken. Die kwam tot de ondubbelzinnige conclusie dat het hier om een vervalsing van ná 1357 ging. Niet de inhoud van de brief is overigens onjuist, alleen de datum. Het daarin gestelde moet minstens zo’n dertig jaar later worden gedateerd. Uit enkele laatmiddeleeuwse inventarissen van het archief van de Heilige Stede blijkt bovendien dat er nooit oudere oorkonden dan de valse van 1328 voorhanden zijn geweest.
Het oudste met zekerheid ‘echte’ document over de bedevaart is dus de aflaatbrief die bisschop Jan van Arkel op 19 mei 1355 aan de vernieuwde stichting schonk.
Daarmee vervalt één van de belangrijkste argumenten voor de continuïteit tussen Jan van Arkels nieuwe Heilige Stede en een oudere cultusplaats van het Heilig Sacrament. Als er al zo’n oudere cultusplaats is geweest, dan nog weten we niets met zekerheid van de aard daarvan.
De Sacramentskapel was een eigenkapel van de Utrechtse bisschop, die niet alleen als de stichter en begiftiger van de kapel optrad, maar ook als de enige collator van de vier tussen 1357 en 1500 gestichte vicarieën.
De kapel en de Heilige Stede waren aanvankelijk niet zonder meer identiek. De

[Foto van een ansichtkaart met een sacramentsprocessie op de Heilige Stede, begin twintigste eeuw.]

|pag. 106|

kapel werd gebouwd op de Heilige Stede, dus op een als gewijd beschouwde plek.
De term “Heilige Stede” zal eerst later aan de kapel zijn gekoppeld. Het kan hier om twee verschillende gewijde culten gaan die eerst in de loop van de 14de eeuw zijn versmolten: die van een oude gewijde plaats en van het, nieuwere, Heilig Sacrament.
Het kerkwijdingsfeest van wat dan de “kapel van het Heilig Sacrament” heet, is in 1355 definitief verplaatst van zondag na Sinte Margriet (20 juli) naar zondag na Sacramentsdag. De cultus werd toen met andere woorden op het Heilig Sacrament toegesneden. De nieuwe datum werd officieus al eerder aangehouden, maar in 1355 bekrachtigd, in het kielzog van een reeds door de lokale bevolking gevolgde verering. Misschien is ook de kapel toen vernieuwd: zeker is dat de cultus een nieuwe impuls heeft gekregen.

De Interpretatie
Hoe moeten we dit alles nu interpreteren?
Laat ik mijn hypothesen kort samenvatten.
Een eerste hypothese is dat de Heilige Stede, die op een oeverwal ligt en tot circa 1400 buiten de muren van het stadje lag, de oorspronkelijke parochiekerk van Hasselt kan zijn geweest. Het oude kerkhof op de heilige plaats pleit daarvoor, evenals het gegeven dat het jaarlijkse stadsfeest op Hasselter Aflaat werd gehouden, met een processie tussen de parochiekerk en de Heilige Stede. Zo’n processie was een erkenningsritueel dat de afhankelijkheid van de nieuwe kerk ten opzichte van de oude in herinnering bracht.12 [12. Voor die stelling, zie mijn bijdrage: “Ritual acting and city history: Haarlem, Amsterdam and Hasselt”, in: Heidi de Mare & Anna Vos (red.), Urban rituals in Italy and the Netheriands (Assen: Van Gorcum, 1993), 93-106.] De verplichte deelname aan die processie door de boeren van Rouveen en Staphorst in de Hasselter marke – dorpen die door de veenontginningen vanuit Hasselt zijn ontstaan – wijst ook op een oude, structurele band tussen de kapel en de oerparochie waarvan die dorpen later zijn afgescheiden.
Er zijn meer Heilige Steden in Nederland.
Bij die van Hasselt gaat het echter niet alleen om een kleine plek waar een wonder is geschied (zoals de haard, die later
haar naam gaf aan de kapel van de Heilige Stede te Amsterdam), maar om het hele terrein dat consequent met Heilige Stede wordt aangeduid en als begraafplaats is gebruikt. Het lijkt er dus op dat het Sacramentswonder en de Heilige Stede twee verschillende elementen van de oude cultus zijn die niet zonder meer dezelfde oorsprong hebben. Anders gezegd, het Sacramentswonder vond plaats op een plek die reeds de reputatie van een heilige plaats, Heilige Stede, had gekregen, hetzij omdat daar al eerder iets wonderbaarlijks had plaatsvonden (maar daarover is geen overlevering bewaard gebleven), hetzij omdat ze om een andere reden als gewijd werd beschouwd.
Het is waarschijnlijk dat in of kort voor 1355, in de hoogconjunctuur van de sacramentsverering en gestuwd door het recente succes van Amsterdamse Sacrament van Mirakel, ook in Hasselt één of meer wonderen plaatsvonden die aan het Heilig Sacrament werden toegeschreven.
Er zal dan aan genezing van zieken moeten worden gedacht, blijkens het enige genezingsverhaal dat ons uit het thans verdwenen Mirakelboek van Hasselt is overgeleverd. Misschien houdt een en ander verband met de grote pestepidemie uit die jaren. Dat kan tevens het belang van de plek als begraafplaats verklaren.
Het is voor een bedevaart met zo’n aantoonbaar regionale uitstraling als de Heilige Stede van Hasselt hoogst opmerkelijk dat er geen duidelijk oorsprongsverhaal in welke vorm ook in de contemporaine akten is overgeleverd (zoals bijvoorbeeld dat over de uitgebraakte en wonderbaarlijk bewaarde hostie van het Sacrament van Mirakel in Amsterdam, tien jaar eerder), zelfs geen zinspeling op iets anders dan enkele in heel algemene termen gestelde “wonderen”. Het is dan ook niet waarschijnlijk dat we de oorsprong rond 1355 in een spectaculaire gebeurtenis moeten zoeken. Veeleer zal het in Hasselt zijn gegaan om een geleidelijke omvorming van een bestaande cultus, onder de druk van de omstandigheden van het moment.
Zeker is dat bisschop Jan van Arkel vanaf

|pag. 107|

1355 fors in de cultus te Hasselt investeerde, net als later zijn opvolgers. Ook elders steunde hij de verering van het Heilig Sacrament, dat gezien werd als een beschermend symbool van leven en levenskracht. De Heilige Stede vormde een bisschoppelijk steunpunt dat in 1355 werd gereactiveerd maar juist als steunpunt al veel ouder kan zijn geweest.
De grafcultus zou heel goed ouder dan de sacramentsverering kunnen zijn. Daarvoor pleit dat al in 1374 de Heilige Stede als begraafplaats geldt, terwijl er in 1408 een begraafbroederschap wordt opgericht. De aflaatbrieven spreken van de grafvorm van de cultusplaats, dat wil zeggen de plek waar het Heilig Sacrament werd bewaard.
Was de kerk zelf ook gebouwd als een imitatie van het Heilig Graf van Jerusalem?
Het is beslist niet onmogelijk. Dat was op meer plaatsen in de Nederlanden het geval, mede als uitvloeisel van de grote aantallen kruisvaarders die naar het Heilige Land waren geweest, met hun Christusdevotie. Ook in de parochiekerk van Hasselt was trouwens een kapel van het Heilig Graf en uit 16de-eeuwse inventarissen van kostbaarheden van de St. Stephanuskerk blijkt dat de verering van het Heilig Sacrament ook daar aan “thilge graff” was gekoppeld. Die cultus leefde dus sterk in het stadje. Maar we zullen vermoedelijk nooit met zekerheid weten in hoeverre de kapel ook de Heilig Grafkerk nabootste. De bestaande afbeelding van de kapel is daarvoor te weinig precies, en de grond is sinds 1891 niet alleen volgebouwd met een nieuwe kerk, maar ook te zeer door overijverige gelovigen omgewoeld om latere opgravers nog veel zekerheid te kunnen bieden.
Veel oude grafculten evolueren in de late Middeleeuwen in de richting van vormen van sacramentsverering. Het enige tijd geleden in Zwolle opgegraven laatmiddeleeuwse pelgrimsinsigne van de Heilige Stede van Hasselt vertoont dan ook geen spoor meer van een grafcultus.1313 [13. H.J.E. van Beuningen & A.M. Koldeweij, Heilig en profaan. 1000 laatmiddeleeuwse insignes uit de collectie H.J.E. van Beuningen (Cothen, 1993), 144, afb. 125.] Het verwijst uitsluitend naar de lokale sacramentsverering. Overigens vormt ook de sacramentsverering in Hasselt maar een stap in een ontwikkeling op weg naar andere cultusaccenten. De laatmiddeleeuwse processie stond namelijk al in het teken van de lijdensmystiek, en apostolisch vicaris Sasbout Vosmeer sprak in 1606 van het Heilig Kruis van Hasselt.
Pastoor van Groeningen zelf probeerde de cultus om te buigen in de richting van het Heilig Hart, en nog later werd daar een Mariaverering aan toegevoegd. Wat al die accentverleggingen gemeenschappelijk hebben is aandacht voor wat op elk afzonderlijk moment als het kernmysterie van het christelijk geloof wordt geschouwd, zo dicht mogelijk bij Christus’ persoon.

Conclusie
Wat te besluiten? Hypothesen kunnen niet anders dan hypothesen blijven. Laten we in elk geval stellen dat elke geschiedschrijver zorgvuldig met zijn bronnen moet omgaan en de bevindingen van zijn voorgangers daarbij serieus moet betrekken, zonder de bronnen naar zijn hand te zetten. Wat Hasselt betreft moet Caesarius’ verhaal over de dronken kampvechter dan ook definitief naar de prullenbak worden verwezen. Zo benauwd als indertijd Voskuil hoeven we met de historische bronnen niet om te gaan, maar als eerdere schrijvers iets met goede redenen omkleed hebben afgewezen, zal een geschiedschrijver die zijn naam eer aandoet proberen andere, zo mogelijk nieuwe wegen in te slaan. Wie neemt de uitdaging aan?

Noten

De noten op pag 107 en 108 zijn nu in de tekst als zijnoten opgenomen.

______________
– Frijhoff, W.Th.M. (2001) De oorsprong van de Heilige Stede van Hasselt. IJsselacademie, 24 (4), 100-108.

Category(s): Hasselt
Tags:

Comments are closed.