De Heilige Stedeke Hasselt


De Heilige Stedeke Hasselt.1 [1. Uit de Nieuwe IJsselbode No. 1989, Woensdag 22 Juli 1891.])

      Dank zij de zorg van haar ijverigen herder de WelEerwaarde Heer J. van Groeningen, is de parochie van Hasselt, de vorige week eigenaar geworden van den grond, waarop weleer een der beroemste heiligdommen van Nederland stond, de Kapel genaamd de heilige Stedeke Hasselt. Ofschoon van de vroegere vermaardheid dezer kapelle de heugenis nog voortleefde in de overlevering des volks, zelfs nog in deze eeuw werd, blijkens eene aanteekening van wijlen mr. J. N. J. Heerkens de plaats door pelgrims uit den vreemde bezocht, wist men tot voor een veertigtal jaren ons van haar oorsprong en geschiedenis weinig meer te verhalen, dan hetgeen ons door Lindeborn, in zijne Historia sive Notitia Episcopatus Daventriensis wordt medegedeeld.
     Daar te Hasselt stond, zoo luidt het bericht van Lindeborn, ook een Kapel van ’t Hoogw: Sacrament; over welke kapelle alsmede over de vier vicarijen die daarin gesticht waren de Heer van Overijssel het recht van Patroonschap had. Hoezeer dat ik de eerste opkomst dezer kapelle nagespoord hebbe, zoo heb ik die echter niet kunnen vinden en doch ik geloove dat de kapel gesticht is ter gelegenheid van eenige mirakelen die, zooals ik van goederhand onderricht ben, hier meer als eens zijn geschiedt. Dit is zeker dat er ten tijde van onze voorouders een zwijdig getal van christenen plagt te komen, om er hunne gebeden te doen. Dit geschiedde

|pag. 542|

vooral op den Zondag, die binnen ’t octaaf van ’t Hooge Sacrament komt en de Hasselter Aflaat werd genoemd; welke benaming misschien aan dien Zondag gegeven werd, omdat de kerkvoogden eenige geestelijke voordeelen of aflaaten vergunt hadden. Nadat de openbare oefeningen van de Katholieke Godsdienst hier te lande te niet gegaan was, is deze toevlugtsplaats der bedrukte en ellendige menschen door de storm der Reformatie ook vergaan.
     Wat Lindeborn vermoedde, dat namelijk de Kapel hare stichting te danken had aan vele mirakelen, daar ter plaatse geschied, is dank zij de navorschingen van den ijverigen beoefenaar van Overijssels geschiedenis, wijlen den Heer T. A. Ebbinge Wubben, geen vermoeden meer maar zekerheid. — Bij het catologiseeren der oude stukken in het stedelijk Archief te Hasselt voorhanden, vond E. W. verschillende charters en andere bescheiden rakende, de Heilige Stede welke onder den titel De Sacraments Kapel te Hasselt door hem in den Overijsselsche Almanak voor 1850, zijn uitgegeven.
     De volgende mededeelingen zijn hoofdzakelijk aan dit opstel ontleend. Het Heiligdom stond bij de Enkpoort ter plaatse waar omstreeks het midden dezer eeuw door Jan Veldman een huis is gebouwd. Het lag op een plein dat met een muur omgeven was en tot een begraafplaats diende. — De vrome zin onzer vaderen had het in en uitwendig met kostbare kunstwerken voorzien waaronder uitmuntte een schoon, rijk met ijzerwerk versierd orgel en een schoon beschot „dat, blijkens het volgend schrijven van, door Lephart Schutten, 18 Dec. 1552 tot de regeering van Hasselt gericht, vooral door toedoen van den hopman Wolter Doernix, bij den overgang der stad aan de Staatsche troepen, moedwillig vernield werd.” Ik hebbe met bedroefde herten van de vernietiging der schonen beschotten in de heilige Stede vernomen, dan heb den heren sulx noch niet aangegeven en dieselvige niet te confienteren; hebbende arorst op mijnandrer vordering antwoerdt, sal ik sulx niet verswigen hoewel ik sorge soud groot voordeel. Mijneheeren behoren voorál tegen Doornix dair af te dolieren en te protestieren en de niet laten versoecken (’t selvige oek verlange gerne gesien hadde) dat men die kerkdoeren en de vensters, daar men door kommen kon toegemaickt of toegemetseld hadde Belangende die hielige Steden goederen sal ick u beveln nakommen, hadde ick op mijn andere propositie autwoert gekregen sal hebben.
     Het oudste stuk, waarin van de Kapel gewag gemaakt wordt behelst de beleening van het Amelungghoet of dat ghoetter Heurne, eene bezitting welke de heilige Stede onder Wijhe en Heino had liggen.
     De beleening geschiedde door „Helmich van Zoelhorst indertijd rechtman des Heeren van Sinte Marien te Utrecht in de Veluw… des Woensdaghes na Cantale in ’t jaer ons Heren dusent drie honderd zes en vijftich” Dijrie van Redinckhem was destijds besitter der Capelle” dat wil zeggen, dat hij het zij in eigen persoon het

|pag. 543|

zij door andere geestelijken welke hij in zijn plaats stelde, zorg droeg voor het verrichten der kerkelijke functie in het heiligdom. —
Uit deze Charters blijkt dat den Heer Ebbinga Wubben dwaalde, toen hij bij het stuk uit het stedelijk Archief van Hasselt, dat getiteld is Primafundatio Capellae in Hasselt, voor den oorspronkelijken stichtingsbrief der Kapel aanzag. Deze primofundatio toch is van latere dagteekening, zij werd gegeven op den vooravond van St. Jansgeboorte 1357, bijgevolg ruim een jaar na de beleening van het Amelungsgoed. Genoemde primafundatio behelst niet de stichting der Kapelle zelve, die toen minstens reeds meer dan een jaar bestond, maar de oprichtingsacte van de eerste der vier vicariën, met welke achtereenvolgens de Heilige Stedeke begiftigd werd.
     Van drie dezer vicariën zijn de stichtingsbrieven tot ons gekomen. — Alleen van den eersten brief werd door meer gemelde schrjjver den tekst medegedeeld — waarschijnlijk deed de slechte toestand waarin deze stukken zich bevinden hem voor de bewerking er van terugschrikken.
     Ik zal van de drie merkwaardige acten hier den inhoud in ’t kort meedeelen.
     De eerste vicarie werd gesticht door Jan van Arckel die van 1342 tot 1364 de Bisschopszetel van St. Willebrod bekleedde en na den stoel van Utrecht voor dien van Luik verlaten te hebben 1 Juli 1378 in laatstgenoemde stad overleed.
     De aanhef van deze acte luidt als volgt:
     „(Johannes door Godsgenade Bisschop van Utrecht, doen kond allen luiden dat door de Allerhoogste door zijne onuitsprekelijke goedheid en den gloed zijner uitnemende liefde, waarmede hij ons zoozeer heeft liefgehad, dat Hij den tijdelijke dood voor ons wilde ondergaan, zich gewaardigd om dag aan dag door talrijke wonderwerken, welke over geheel de aarde geschiedde, ter eeuwige glorie op te roepen wonderwerken welke Hij niet slechts in grooten getale en verscheidenheid in zijne Heiligen, maar ook in Zichzelf, dat in ’t Allerheiligst Sacrament van zijn ligchaam en bloed, binnen de grenzen van het Kerspel Hasselt, ter plaatse waar thans door ons opgerigte Kapel staat, nu keer op keer (frequenter) wrocht, welke hemelsche teekenen een drom van geloovigen voortdurend uitlokt deze plaats te bezoeken, ten einde door hunne gebeden, offerhanden, aalmoezen en andere godvruchtige werken God den Cijns hunner dankbaarheid en aanbidding te brengen; zoo is het dat zij hun plicht rekenende deze plaats of kapel uit de milde toegevloeide giften, met alle onderscheidingen waarop hare eerbiedwaardigheid aanspraak heeft te begiftigen, uit de opkomsten van genoemde offerhanden of aalmoesen, ter timmering van gezegde kapel, een jaar rente van vijf pond gekocht hebben uit het huis en den hof van Herman Zelle, poorter te Zwolle.
     Bovendien opdat, naarmate de middelen ruimer vloeien ook de uitingen van onze godsvrucht toenemen, richten wij bij dezen in de-

|pag. 544|

zelfde Kapel een altaar op, aan hetwelk wij, onder het hieronder opgenomen voorbehoud, als lijftocht voor een priester, die gehouden zal zijn, zoo geen wettige beletselen hem daarvan vrijstelt, dagelijks op dat altaar mis te lezen, genoemde vijf pond jaarlijks toekennen.
     Tot dat zelfde eind geven wij ook de goederen genaamd Overtijensche goet, met al zijn toebehooren, rechten en opkomsten gelegen in de kerspel van Hemijs in de murke van Redeze, de goederen genaamd „heren Octherte Stede gelegen ten zeden in bovengenoemde parochie van Hasselt, de goederen genaamd Almelonghes goed anders genaamd dat goed ter Heurne” gelegen ouder de kersspelen van Wijhe en Heino onder ons bisdom, terwijl wij in den naam van God genoemde Kerspelen aldaar in het bezit van genoemde grond en goederen, de reeds verkregen en nog te verkrijgen jaarrenten bevestigen. Bovendien willen en bevelen wij, dat het recht tot benoeming en voorstelling van personen, welke voor deze Kapel en het altaar of de altaren welke in deze kapel reeds gesticht zijn of noch gesticht zullen worden, telkens als deze zullen openstaan en voor alijd zal toekomen en behooren aan den Schout en Kastelijn in der tijd van ons slot te Vollenhove.
     Verder willen en bevelen wij, dat, zoo dikwijls genoemde Kapelle in het altaar of de altaren, reeds gesticht of nog te stichten te gelijk of achtereenvolgens komen open te staan, genoemde Schout of Kastelein, binnen den tijd door het gewone recht bepaald, de voor deze bediening bekwame personen aan ons en onze opvolgers Bisschoppen van Utrecht ter verkrijging der kerkelijke aanstelling benoeme en voordrage.
     Ook willen en bevelen wij dat de priester indertijd van gemeld altaar telken jare ten eeuwige dage uit bovengenoemde landerijen en die, welke later gekocht of op eenige andere wijze verkregen zullen worden, alsmede uit de geschonken offers en aalmoesen hebbe, beure en bezitte zestig pond van te dien tijde goede gangbare penningen. — Wat uit de geschonken offers en aalmoezen, op genoemde en later te verkrijgen goederen deze Zestig pond overtreft en te boven gaat, stellen wij uitdrukkelijk tot beschikking van ons en onze opvolgers Bisschoppen van Utrecht, om het te besteden tot vrome doeleinden.
     Op benoeming en voordragt van Jacobusdect onze Schout en kastelein in Vollenho, nemen en stellen wij door dezen aan tot bezitter van deze Kapel en altaar met al hun rechten en toebehooren onzen klerk Theodorus, een man ten volle bekwaam voor deze taak. —
Nu volgen de in dergelijke akten gewone bepalingen over de aanvaarding van het kerkelijke ambt door de nieuwbenoemde, de uitbetaling der hem verschuldigde gelden enz.
     Het stuk werd gegeven aan onzen Sloete tot Vollenho in ’t jaar ouzes Heeren duizend driehonderd zevenenvijftig op den avond van St. Johannes Baptist Nataritales.

|pag. 545|

     De tweede vicarie was een stichting van den opvolger Jan van Arckel op den Utrechtsche Bisschopzetel Johannes van Vernenborch.
     De fundatiebrief werd gegeven op het Bisschoppelijk Slot. Vollenho St. Dijonisiusdag 1368. — Tot onderhoud van den tweeden priester, die als metgezel van den eersten Vicarius, de Kapel bediene en dagelijks op het nieuw gestichte altaar het H. Sacristie moest opdragen, wees de Kerkvoogd aan; het goed genaamd Lephardine onder het Kerspel Hasselt en achteneenhalven bunder lands genaamd negendenhalven morghen lands” in de marke van Herxen onder het Kerspel Wijhe gelegen.
     Op voordracht van den toemaligen Schout van Vollenho Henricus de Kernenborch werd de Priester Johannes van Budel in het onderhavige instrument tot bezitter der tweede Vicarie aangesteld. —
De jaarlijksche renten der Kapel waren nu tot tweehonderd pond gestegen welke de beide Vicariën krachtens bisschoppelijke bepaling gelijkelijk onder elkander zouden verdeelen. — De fundatiebrief der derde Vicarie is verloren gegaan doch uit de acte der vierde Vicarie welke gesticht werd door Bisschop Frederik van Blanckenheim in het begin der 15e eeuw werd opgericht. Intusschen waren de bezittingen der Kapel zoo belangrijk vermeerderd, dat ook aan den derden Vicaris een jaarlijks inkomen van honderd pond werd toegekend.
     De oprichting der vierde Vicarie dateerd van 20 Juli 1500. —
De eerste Vicarius die in de oprichtingsacte werd aangesteld, was Henricus Mulerdt, die benoemd werd op voordracht van den Schout en Kastelein te Vollenho Herman Kruse.
     Hem werd uit de opkomsten der Kapel een jaarlijksche rente van 64 pond toegekend.
     Ook andere Bisschoppen van Utrecht toonden op verschillende wijze hunne diepe vereering voor de heilige plaats. — Het stedelijk archief van Hasselt bewaart nog de aflaatbrieven van Arnold van Hoern, van ’s Heeren Hemelvaart 1374. — Van Rudolph van Diepholt van 4 Februari 1435. De kardinaal-legaat van den Apostolische stoel in Duitschland Nicolaas van Cusa, bezocht de heilige stede bij gelegenheid dat hij de Windisheimsche kloosters resiteerde en ook op den Agnitenberg eenige tijd verbleef. — Hij schonk den 7 September 1451 te Utrecht aan het heiligdom een nieuwe aflaat van honderd dagen. — Waarschijnlijk bezat de Kapel nog andere en grootere aflaten.
     Bekend is dat de Zondag onder het Octaaf van het H. Sacrament, voor de Hervorming en nog lang daarna in de omstreken van Hasselt „de Hasselter aflaat” heette.
     Uit het stedelijk archief blijkt dat men deze dag met zulk een grooten luister vierde, dat van heinde en verre de geloovigen naar de stad kwamen om de aflaten te verdienen en van het indrukwekkende schouwspel der plechtige processie getuige te zijn.
     De Observanten uit Kampen de poort van het Zwartewaters-

|pag. 546|

klooster, tusschen Hasselt en Zwartsluis gelegen, de abt van Dijcknijnghe woonde in 1534 den omgang bij, in welken spoellwijden (muzikanten) van Swoll voor H. Sacrament speelde.
     Bij de invoering der Hervorming werd de Kapel gesloopt — Bij overeenkomsten gesloten tusschen het Gemeentebestuur en Derck van Olsten Wijllem Wijllems namen deze laatste al het steenwerk van de Sacramentscapelle bijnnen Hasselt genoemd onder de eerde als boven de eerde staande: die steene schoon te maecken, die sarekenen de estrieken uuther eerde te brengen en die heilige stede aftebreken. Zoowel de fundamenten onder de aarde als boven de eerde en al het werck daartoe noodig te volbrengen voor welke arbeid die camerensentijmmermeester der stadt Hasselt hebben beloofd ’t geven en de betalen die somme van tweehondert en twijntig karrels gulden en de daarboven vier tonnen hairlemmer bier. — De kostbaarheden en kerksieraden der Kapel waren reeds bij de inneming der stadt door de hoplieden Conraet van Steenwijk en Wolter van Doornine uit het heiligdom geroofd. In eene aanteekening omtrent de schade der stad hij deze gelegenheid toegebracht vindt men over de Heilige Stede geboekt. – Uth der hilligen stede genomen alles wat daarin geweest is van metalen, van landfursten en andere heren tot een gedaghtenisse daer in gegeven waer.
     Item dat schone orgel met dat iserwerck is ’t samen vernield; hebben oick uth die guten en mede boven van die kercke, alle dat loet gebrooiken en megenommen. — De kapel kon men sloopen, maar de godsvrucht voor de Heilige stede uit de harten der Katholieken verdelgen bleek een werk, waarvoor plakkaaten en boeken niet berekend waren.
     Herhaaldelijk werd tegen de Bedevaartsgangers bij plakkaaten boeten en andere straffen bedreigd. — Bij eene publicatie door de Gedeputeerde van de Staten van Overijssel uitgevaardigd 17 Juni 1641 werd bepaald; dat niemand publiek Bedevaart en Processie mag houden als bij de boete van thien oldeschilden de Hoogheid deser lantschap te verbeuren.
     Pastoor de Weiger die van 1630 tot ongeveer 1690 te Zwolle de Zielzorg waarnam, dus een tijdgenoot verhaalt ons, dat men het niet bij plakkaaten en boeten liet, maar de Pelgrims op allerlei wijze krenkte; zij hebben hiertegen de navolgende middelen gebruikt, als al de bovenkleederen van al de gene die hier Beedevaart kwamen doen zouden prijs en verbeurd zijn. — Op deze heilige stee lieten ze soldatenhutten, de lieden haar behoefte te doen, op dat de pelgrims daar niet zouden zitten en deze waardige plaetse ommekruipen. Maar ziende dat het niet hielp hebben ze daar een galg doen zetten, om daardoor de Bedevaartgangers verschrikt te maken.
     Voorts om de Bedevaartsgangers van hare devotie te beletten zijn op Zondag, genaamd Hasselteratlaat, de poorten gesloten opdat ze binnen de stad niet op de heilige stee konden komen.

|pag. 547|

     Doch alles te vergeefsch. De godsvrucht jegens de eens zoo beroemde plaats ging van ouders op kinderen over. — Ebbinge Wubben verzekerd dat nog lang na dien de bovenlanders Hasselt op hunne reis naar Holland aandoende deze plaats bezochten, terwijl wijlen Mr. J. N. J. Heerkens in eenige door hem gemaakte aanteekeningen over de parochie Hasselt verklaart dat bij zijn leeftijd de vreemde grasmaaijers uit Hannover op hunne reis naar Holland het voorbeeld hunner vaderen volgde op de Heiligestee een godvruchtig gebed ten Hemel zond. — De tijden zijn Gode zij dank geheel veranderd, de katholieken die in Hasselt in verhouding tot de protestanten een niet noemenswaardig getal uit maken, leven er in de grootste vrede en eensgezindheid met hunne medeburgers, die, wel verre van hunne catholieke stadgenoten hunne vreugde te misgunnen zich veeleer verblijden over de opkomst der kleine parochie, wenschen wij den ijverige herder en zijne Gemeente geluk met den gedane koop en voegen wij er de bede bij dat de aloude Godsvrucht uit hare sluimering gewekt, weldra weer de Pelgrims in grooten getale naar den oord van genade mogen voeren.

     KAMPEN, 20 Juli 1891.                                                                                  B. P. VELTHUIJSEN.

     Oudheden van Deventer 11237 vlg.
     Heemse bij Hardenberg. Redeze heet thanS Reeze.

_____________
– Velthuijsen, B.P. (1891) De Heilige Stedeke Hasselt. Maçonniek weekblad 2 [2. Uitgaaf voor broeders.], 40 (38), 541-547.

Category(s): Hasselt
Tags:

Comments are closed.