Vluis


VLUIS.

_______

     In zijn opstel »over den eigenaardigen rechtstoestand van nog niet ingeoogste vruchten volgens OverIJselsch landrecht«1 [1. O. R. en G. Versl. en Med. IX. 24.]) vermeldt Mr. Wicherlink, dat Winhoff het recht van panding aan het fluis of de schoef reeds kende.
     Dit is wel aan te nemen, omdat in het Judiciaal van bisschop David van Bourgondie 2 [2. Tijd. Reg. P. A. IV. 395, 567.]) »bezate niet verder dan een jaer vluis« in 1484, »besprek, toen het vluis nog op het land was« in 1492 voorkomt en in dat van bisschop Philips van Bourgondie 3 [3. Ibid. V. 373.]) »panding gedaan aan ’t vluess« in 1518 genoemd wordt. Maar noch in het door Mr. Wicherlink aangehaald artikel van het Landrecht van Auerissel, waar de panding van de schoef behandeld wordt, noch in het »lantrecht der Thwenthe declareert« (blz. 90, 91), waar de schoef als pandbaar genoemd wordt, gebruikt Winhoff het woord vluis.
     Mr. Nessink 4 [4. Het landt-recht van Over-yssel. 229.]) teekent aan, dat men renten uit een behoorlijk geconstitueerd leengoed mag panden »op het vluys of op vrugten van de leengoederen, zo lange die niet van de grond gesepareerd zijn«, dat

|pag. 10|

deze panding alleen moet geschieden op het vluijs ofte nog grondvaste vrugten«, en dat in het betrekkelijk artikel alleen gehandeld wordt van »pandinge op het vluys, of de schoef op het onderpand staande«, met verwijzing naar art. 1, tit. 7 van het landrecht, handelende van athmalinge ofte pandinghe aan den grondt.
     De daar voorkomende woorden »het vluijs oft de schoef« drukken mijns inziens niet hetzelfde uit, maar beschrijven òf twee soorten van gewas, gras en graan, òf twee verschillende toestanden van het pandbare gewas. Ik meen het voegwoord »of« niet conjunctief maar disjunctief te moeten opvatten en vind de uitlegging van de Chalmot 5 [5. B1z. 164, 416.]), dat het woord »schoef« beteekent het gewas op het land, als wordende in schoven te samen geschoven of gebonden, passend, als men aan tweeerlei soort van gewas denkt: — want ook het gras wordt na maaiing bijeengeschoven (schoef van schuiven) en tot oppers verzameld.
     Naast de vruchten, van den bodem gescheiden, bijeengeschoven op het land, maar daarvan nog niet verwijderd, de schoef, staat mijns inziens het aan den bodem ontsproten, niet van den bodem gescheiden, dus nog wortelvaste gewas, het vluis.
     In Tubbergen spreekt men van een dik vleus gras, een dik vleus rogge, een dik vluis spurrie, als men te kennen wil geven, dat het gewas dicht op het land zit, veel belooft, ook van het vleus, als eerste groene grasbedekking op moerasachtigen bodem, van een dik vleus op een schaap, als er veel wol, een dikke vacht op zit. In deze laatste beteekenis, maar dan van de schapen gescheiden, komt het voor als beste vluizen

|pag. 11|

wolle bij Dumbar 6 [6. Tegenw. Staat van Overijssel IV. 93.]); Gallée vermeldt in zijn Woordenlijst vlûs = vacht van het schaap; ook vlies over het water.
     Ik vermeld hierbij, dat in het Mittelniederdeutsches Wörterbuch van Schiller en Lübben op de woorden vlûs, vlûsch aangeteekend staat: de »mit Gras bewachsene Oberfläche«, de »Halmstand«; terwijl ik op vlocken and vlusen o.a. vond: Vielleicht bezieht sich ursprünglich vlocken auf die Nutzung des Kornertrages, vlusen auf die des Heuertrages.

Mr. R. E. H.

______________
– Hattink, Mr. R.E. (1901) Vluis. Versl. en meded. VORG, 22, 9-11.

Category(s): Overijssel
Tags: , ,

Comments are closed.