Het oude raadhuis te Kampen


|pag. 109|

HET OUDE RAADHUIS TE KAMPEN

_______

     Onder de merkwaardige gebouwen van vorige eeuwen die den tegenwoordigen tijd hebben bereikt, en nog heden hunne oorspronkelijke gedaante en sieraden vertoonen, behoort ook het oude Raadhuis der stad Kampen. Dit aloude gebouw naast het thans naar den hedendaagschen smaak geheel vernieuwde stadhuis prijkende, biedt den beschouwer de gelegenheid aan om het onderscheid tusschen den vroegeren bouwtrant en dien van dezen tijd op te merken; welk onderscheid te meer in het oog valt, daar het oudere gedeelte in zijnen echt antiken stijl is bewaard gebleven, die door eigenaardige bouwsieraden de opmerkzaamheid der oudheidkundigen tot zich trekt; terwijl de door tijd en toeval daaraan ontstane gebreken door de zorg van het stedelijk bestuur, en het kunsttalent van den stads Architect, dezer dagen weder naar vereisch van het oorspronkelijke werk zijn hersteld geworden.
     Dit oude Raadhuis is een van gebakken steen, met tusschen gevoegden zandsteen, opgetrokken, vierkant gebouw. De voorgevel, met eene breede lijst van open beeldhouwwerk en fraaije hoektorentjes gekroond, pronkt met zes levensgroote beelden, Heldenmoed, Magt, Matigheid, Trouw, Regt en Weldadigheid voorstellende, welke tusschen de getraliede vensters der raadkamer geplaatst, aan de bestemming van het gebouw schijnen te herinneren. De dubbele steenen trap, langs welken men naar den ingang opgaat, was voorheen met eene steenen leuning met zware pilasters en leeuwenkoppen versierd, die in 1791, bij het verleggen en verbreeden der straat, door eene ijzeren is vervangen. In den achtergevel, die ook door eene breede kroonlijst wordt gedekt, ziet men het schepentorentje, hetwelk zijnen ouden vorm hebbende behouden, zijn kunstig lijst- en kapwerk boven het hoofdgebouw verheft, waarmede in verband beschouwd het een fraai geheel van oude bouwkunst oplevert.
     Het jaar der stichting is onzeker. Reeds in 1312

|pag. 110|

kwamen de burgers openbaer voer die Borgemeijsters op ’t huijs. In 1413 leest men van den Scheepenhuijse bij de Vismarkts poorte; in 1420 van die clocke toe luijden om to rade toe comen en van der Schepen clocke toe slaen, als der stad last ende noot aanqueme ende geruchte worde
     Het tegenwoordige gebouw zal dus waarschijnlijk van de 14de eeuw dagteekenen.
     In 1543 werd hetzelve met vernieling bedreigd door een’ fellen brand, die de raadkamer grootelijks beschadigde en de kap van het torentje deed instorten, boven het vertrek waar de kist met de belangrijke archiven der stad bewaard werd; het gewelf van dit vertrekje echter en de ijzeren deur, waardoor het van de raadkamer was afgescheiden, hebben des tijds den schat van charters en oude voorregtsbrieven voor de nakomelingschap bewaard. Twee jaar later werd de raadkamer met het torentje hersteld, en in dien stand gebragt waarin men ze nu aanschouwt. In de raadkamer ziet men het fraaije verhevene gestoelte der voorzittende schepenen, de zitbanken der overige raadsleden, een’ ruimen steenen schoorsteen, overladen met zinnebeeldig beeldhouwwerk, de afbeeldingen der stadhouders uit het huis van Oranje, te voeten uit kunstig geschilderd, benevens eenige slagzwaarden, strijdhamers, handspuiten, hellebaarden en vaandels van vroegeren en lateren tijd. Voor den ingang van het schepentorentje hangt nog de boven gemelde ijzeren deur, die afkomstig is van de Stins te Voorst, en door Bisschop JAN VAN ARKEL, na de verovering van dat kasteel in 1362, aan de burgerij van Kampen werd geschonken. Het gewigt dezer deur wordt op 400 Nederl. ponden berekend.
     Onder de raadkamer bevinden zich de vertrekken, welke te voren, ten gevolge van de veranderde inrigting op de stedelijke schutterij in 1598, door de wachtdoende burgers betrokken werden, om welke reden men het gebouw doorgaans de burgerwacht hoort noemen. Thans echter zijn dezelve meer doelmatig, voor de zittingen van het vredegeregt en de politie ingerigt. De ruime gewelfde kelders onder

|pag. 111|

het gebouw, vroeger tot gevangenissen gebruikt, dienen nu ter bewaring van wintervoorraad.
     Naast het Raadhuis stond in vorige tijden het stads wijnhuis, ook de stads wijnkelder genoemd, waar de Heeren te wijne gingen, bijeenkomsten betreffende stads aangelegenheden hielden, en ook de mijningen en verpachtingen van stads lande en guede plaats hadden. In onze dagen ziet men daartoe de Broederkerk gebruiken, zijnde de verpachters dan in het doophuis gezeten.
     De wijnkelder werd, even als het Raadhuis, als een ander heiligdom, als eene onschendbare vrijplaats beschouwd; en dit voorregt bepaalde zich niet enkel tot de gebouwen, maar strekte zich uit tot op eenigen afstand buiten dezelve. Al de huizen, stegen en straten, tusschen de Hofstraat en den IJssel, van de St. Jakobs en Melksteeg af tot aan gene zijde van den H. Geest, benevens de steigers in den IJssel en de geheele IJsselbrug, werden gehouden voor binnen coers, (keurs) alwie binnen dezen omtrek iets misdeed, was dubbele boete schuldig. So eenich burger twistede met guaden woorden in der stadt Kelre of binnen coers, die was schuldich der stad Thien pondt: vocht ijemant met vuijsten of dergelijke in den kelre, of binnen coers, of brochte ijemant verboden wapen in den kelre, so was hij schuldich 20 pondt, en weert dat hij verboden wapen in den kelre tooge, hij ware schuldich 40 pondt, maer werpt hij of steekt hij daer mede, en hij raeket, so is hij schuldich 80 pondt. Item, lade eenich man, den anderen uthen kelre, of uthen coer, of uth eenigher taverne of eenighen huijse binnen die coer, die is schuldich der stadt 20 pondt, en buijten coers thien pondt.
     De stads wijnkelder werd druk bezocht. Wanneer de burgemeesters aldaar voor stads belang bijeenkwamen, werd er ook voor stads rekening gedronken: maar wanneer zij toe wijne wilden gaen, moest zulks gezamenlijk geschieden. Zonder gezelschap mogt alleen de oudste burgemeester zich eene quarte wijns, dat was ruim eene kan, laten tappen: kooplieden, schippers, werkbazen en andere burgers kwa-

|pag. 112|

men ook in den kelder, waar men gelagen zette en wijn tapte aan wien ze vroeg. De rijnwijn werd in tinnen kannen toegediend en uit kroezen gedronken.
Die zich meer liet tappen dan hij betalen kon, verbeurde 100 schellingen. Die bij vergissing, of zonder oorlof, tinnen kannen uit den kelder mede nam of in huis hield, werd geboet voor 40 pondt; maar bevond men iemand, die eene kan gestolen had, dien sneed men een oor af.
     Op het Raadhuis werden de dagelijksche bijeenkomsten gehouden; de belangen van koophandel en zeevaart vorderden zulks. Schepenen en Raad kwamen te rade, des winters te negen, in het voor en najaar te acht, en des zomers te zeven ure: wie op het gezette uur niet op het huis kwam, verbeurde eene quarte wijns, doch wie van stads wege gewaakt had, was van die boete vrij.
     Wanneer een schepen tegen den anderen, of tegen eenen Raed, of ter schepenhuijse, of in den Rechthuijse (1 [1. Het Regthuis boven was van het schepenhuis onderscheiden en stond op de oude straat, bij het St. Niklaas Kerkhof, Schout en Schepenen hielden aldaar gerigt over misdadigers, die op de stoep voor het huis aan den lijve gestraft werden. Waarschijnlijk was dit het zelfde huis, dat nu door den Heer T.J. VAN GELDER bewoond wordt.
     Na de vertimmering echter van het schepenhuis werd hier het geregt gehouden. De vierschaar was beneden, ter zijde van de schepensteeg. Tegen den noorder zijgevel was eene kaak of schavot gebouwd, zijnde een aardheuvel met gras begroeid, en als eene vesting met een vijf voet hoogen muur omgeven. Uit het midden verhief zich eene zware steenen kolom, ruim 20 voeten hoog, welke voor geeselpaal diende en van boven door eenen omgang en ijzeren traliewerk was omgeven, wordende de misdadigers daarop te pronk gesteld. In ’t laatst der vorige eeuw is echter dit afzigtiglijk en gehaat monument afgebroken, waarbij het plein tusschen de hoofdwacht en het Raadhuis aanmerkelijk heeft gewonnen.]
) boven vochte, (dat Godt verbieden moet,) die verlore zijn schependom.
     Bij eene keur van 1413 was door Raad en Meente omtrent de pensiën bepaald, dat ieder Schepen, tweemaal ’sjaars, tot elker tijd 24 gl. en ieder Raad 12

|pag. 113|

gl. zoude genieten; daarenboven elk Schepen en Raad en elk schrijver tot vier hoogtijden, als Paschen, Pinkster, St. Martijn en kermis, eene taeke wijns, en elk lid van de gezworene Meente, eene quaerte wijns.
Bij plegtige gelegenheden gaf men ook koek en kruid of kruidkoek; doch dit schijnt tot misbruiken aanleiding gegeven te hebben, welke in 1494 werden beperkt. De wijntaken, kwarten en mingelen, als pensie toegestaan, of als keur en boete opgelegd, in zaken het stedelijk bestuur of de politie betreffende, werden tot geldswaarde gebragt en met geld betaald; want de prijs van den wijn was natuurlijk niet altijd dezelfde. Zoo gold b.v. in 1532 eene kwarte 8 st.,(2 [2. De Memoriemeesters der H. Kruismemorie verdronken in dat jaar, bij het doen hunner rekening, 29 Heeren ponden en 2 st., waarvoor zij 51 quarten of kannen hadden. In 1600 werd bij het schouten-gerigt, als jura in rekening gebragt voor eene take wijns 12 st. voor eene quarte 6 st. en voor een mengelen 3 st.]) in 1557 3$\frac{1}{2}$ st. en in 1568 zelfs maar 3 stuivers.
     De maaltijden door Schepenen en Raden, Gilde- en Memoriemeesters en andere aanzienlijke burgers in het schepenhuis of den stads Kelre gehouden, waren zeer geschikt om de eensgezindheid te bevorderen, en onderlinge vriendschap aan te kweeken. In het jaar 1538 werd zelfs door Schepenen en Raad besloten en beliefd, dat wanneer een hunner aflijvig werd, depensie van zijn sterfjaar ten volle zoude worden betaald en daarvan eenen sulveren croes gemaakt, met zijn eigen wapen en dat van de stad versierd, welke kroezen bij de stad tot eene eeuwige memorie zouden bewaard blijven.
     Maar dit laatste heeft niet mogen gebeuren. Toen op het einde der Spaansche overheersching, in 1578, de stad Kampen, namens den Prins en de Staten, door RENNENBERG belegerd en door spaansche bezetting, bestaande uit Duitsch krijgsvolk, verdedigd werd, zag de stads Regering, bij gebrek aan geld om de soldij te betalen en de burgerij voor plundering te beveiligen, zich genoodzaakt, al hare fraaije zilveren bekers, waarvan toen reeds eene aanzienlijke verzameling bestond, te doen smelten en er vierkante noodmunten van te slaan, met het opschrift EXTREMUM SUBSIDIUM. (laatste

|pag. 114|

toevlugt) Een dier vergulden zilveren bekers is intusschen den smeltkroes ontsnapt, en niet gevallen in de handen van het Duitsch-Spaansche garnizoen, maar wordt nog heden ten dage op het Stadhuis bewaard, als een gedenkstuk van de onbezorgde gerustheid der Regering van 1538, en tevens van den treurige toestand der stad Kampen in 1578, toen 500 Duitsche soldaten, die men Moffen noemde, hare vrijheid onderdrukten.
Van daar ook dat deze beker den naarn van het Moffen bekertje gekregen heeft.
     Voorts worden hier nog bewaard twee fraaije vergulden bekers, ter gedachtenis van den nood der stad tijdens den inval der Bisschoppen van Munster en Keulen, in 1672, toen de magistraat van Kampen zich andermaal gedwongen zag, noodpenningen te slaan, met het opschrift altera necessitas; (tweede noodzakelijkheid) waartoe toen ook weder het voorhande zijnde stads zilverwerk, met uitzondering der beide gemelde bekers, gebezigd werd.
     In het laatst der 16de eeuw heeft men den stads wijnkelder, en een gedeelte van het schepenhuis vereenigd tot één gebouw, van toen af Stadhuis genoemd. Ten gevolge van het vermeerderd getal regeringsleden, werden daarin ruimere vergaderzalen, en andere vertrekken voor den Magistraat en de Gemeentslieden ingerigt. In 1740 werden de oude gevels door éénen nieuwen vervangen, voor welke men met gouden letteren las:
     Ut cito res minimas amplas concordia reddit,
               Sic subito magnas discordia diruit urbes.
     De vertrekken van het oude gebouw, langs de Schepensteeg, welke voor de stads secretarie en rentekamer nog in stand gehouden waren, zijn bij de laatste verbouwing (1830 – 1835) mede afgebroken, en het gansche gebouw is toen, overeenkomstig met de behoeften van het tegenwoordige bestuur, naar den hedendaagschen trant, vernieuwd en verfraaid.
     Terugkeerende van deze uitweiding, verwijzen wij den lezer naar de nevenstaande plaat,(3 [3. Deze teekening is vervaardigd door den Heer J.J. FELS.]) waarop het beschrevene gebouw staat afgebeeld, zoo als het zich nu voordoet, en eene billijke aanspraak heeft behouden op den eerwaardigen naam van het OUDE RAADHUIS.

     KAMPEN,     30 Augustus 1837.                                             E. M.


– Moulin, E. (1838) Het oude raadhuis te Kampen. Jaarboekje voor de Provincie Overijssel voor het jaar 1838, 109-114.

Category(s): Kampen
Tags: ,

Comments are closed.