Vier Kamper schilders, Ernst Maeler, Mechtelt toe Boecop, Bernhard Vollenhove, Steven van Duyven. II. Mechtelt toe Boecop

VIER KAMPER SCHILDERS,

ERNST MAELER, MECHTELT TOE BOECOP,

BERNHARD VOLLENHOVE, STEVEN VAN DUYVEN,

DOOR

G. P. ROUFFAER.

______

II.

MECHTELT TOE BOECOP

HET eenige wat van deze Kamper schilderes bekend mag heeten tot nog toe, is dat zij bestaan heeft. KRAMM toch nam op LICHTENBERCH (MACHTELD VAN) uit JOH. VAN BEVERWIJK, Van de Wtnementheyt des Vrouwelicken Geslachts, enz. Dordrecht 1643 het volgende over: „MACHTELD VAN LICHTENBERCH van den voornaemsten adel uyt het sticht van Utrecht; huysvrouwe van Jonckhr. EGBERT VAN BOECOP, uyt Overijssel, heeft vele stukken seer geestig geschildert, onder andere ook haer man ende haer selven. Haer dochter CORNELIA VAN BOECOP verstond haer mede op de selvige konst, en die leefde nog, seer oudt sijnde, in ’t jaer 1629.” Tot hiertoe reikte en reikt al de kennis omtrent haar leven en werken; VAN DER Aa (Biogr. W.) nam dit uittreksel evenzoo over.
     Omtrent haar maagschap kan ik echter het een en ander mededeelen; dat ik haar bij voorkeur MECHTELD TOE BOECOP noem, is èn omdat ze haar eerste werk, waarmee

|pag. 202|

wij kennis zullen maken, zoo onderteekent en later nooit vergeet den naam van haar man te noemen, èn omdat de kunstvaardigheid in haar aangehuwd geslacht blijkt erfelijk te zijn geworden volgens het bovenstaande uittreksel, iets wat ik tot mijn spijt niet nader heb kunnen bevestigen.
     Voor haar familiebetrekkingen is van niet gering belang een soort van genealogische tabel, geplaatst achter de „Uittreksels uit het Dagboek van ARENT TOE BOECOP”, Deventer, J. DE Lange 1862. Alleen gegeven met het oog op de TOE BOECOP’S, geeft zij ons o.a. het volgende:

DERCK TOE BOECOP gemeld in 1500 tr. METTE CRUISER.
ARNT TOE BOECOP de bekende en kranige burgemeester van Kampen, bloeitijd 1560-1572.EGBERT TOE BOECOP. Met zijn broeder ARNT TOE BOECOP gemeld in 1572. Tr. MECHTELD VAN LICHTENBERG, GERRIT en CORNELIA DE VOOGT VAN RIJNEVELT dr. Gemeld in 1551. Zij is peet van haar dochters MARGRIET oudsten zoon 1578.
8 kinderenDERCK TOE BOECOP 1551-1632MARGRIET tr. M. PHILIBERT WOLF VAN WESTENRODE Heer van Potechem. Gemeld in 1577, 1578, 1580.BETTE. Peet van haar zusters zoon in 1580.CORNELIA.1 [1. Eigenlijk daar „NEELTJE" genoemd, doch dezelfde als de reeds genoemde CORNELIA.])TRIENTJE.

     We zien dat MECHTELT de dochter was van een Stichtschen edelman GERRIT VAN LICHTENBERCH 2 [2. GERIJT VAN LICHTENBERG, haar vader, wordt in 1524, 1525 en 1526 genoemd als ouderman (deken) van het Zadelaarsgild te Utrecht, waartoe tevens de schilders, de „maelres” enz. behoorden S. MULLER Fzn. De Utrechtsche Archieven, blz. 56 en 57. Evenwel zou hij volgens den heer MULLER (zie blz. 15) daartoe enkel benoemd zijn wegens zijn hooge geboorte.]) en CORNELIA DE VOOGHT VAN RIJNEVELT 3 [3. CORNELIA DE VOECHT was een dochter van SWEDER DE VOECHT uit de familie DE VOECHT VAN RIJNEVELT. In 1540 maakte MECHTELT’s zuster joffr. ANNA VAN LICHTENBERCH huwelijksche voorwaarden met GERRIT VAN LEEUWEN, van Kampen. Volgens vriendelijke mededeeling van Mr. S. MULLER Fzn.]), terwijl ze, zooals later zal blijken, vóór 1547 moet gehuwd zijn met den Kamper EGBERT TOE BOECOP, broeder van den bekenden Kamper burgemeester AREND TOE BOECOP. Zelf 4 [4. Of de LICHTENBERCH’S die in Kampen voorkomen familie zouden zijn van de Stichtsche? Mr. J. NANNINGA UITTERDIJK meldt mij toch dat in het memorieboek der S. Cunera-memorie, in 1456 aangelegd, onder pl.m. 1475 op de doodenlijst voorkomen: FEMME LICHTENBERGES en ALYT LICHTENBERGES. Terwijl in de lijst van de overleden broeders der schepens-memorie, eene broederschap te Kampen in 1311 opgericht, de 35e in volgorde voorkomt de naam van CLAES LICHTENBERCH, welke, schrijft mij genoemde archivaris, in de eerste helft der 14e eeuw derhalve moet overleden zijn.]) van oud-adellijke familie, kwam zij daardoor in een andere, die al sedert tijden eerst te Elburg daarna te Kampen tot de aanzienlijkste geslachten behoorde.

|pag. 203|

     Wat EGBERT TOE BOECOP, haren man, betreft, hij wordt genoemd in 1541 5 [5. Volgens vriend, meded. van Mr. J. NANNINGA UITTERDIJK, werd hij in dat jaar lid van de Kamper schepens-memoriën.]), in 1542 6 [6. Den 14den Febr. In het Chartularium van het meermalen genoemd advies van Mr. J.I. VAN DOORNINCK, no. 56.]), in 1544 7 [7. In het Reg. Arch. III. no. 1960, volgens vriend, med. van Mr. J. NANNINGA UITTERDIJK.]), in 1549 8 [8. In een akte, ook bij MECHTELT TOE BOECOP te noemen.]), in 1564 9 [9. In een akte evenzeer later te noemen.]), in 1572 gelijk we reeds zagen in de aangehaalde genealogische tabel, in 1574 10 [10. Ao. 1574 der rekeningen van de Kamper St. Nicolaaskerk: „Noch van EGBERT TOE BOECOP ontfangen vij st. br. (n.l. ontvangen door die kerk) die hem oick dairtoe gegeven weren” (d.i. voor nieuwe ornamenten die hij van den „karckmeisteren van Ulsen” had gekocht).]) en in 1575 11 [11. „Anno XV ende tsoeuentich vyne, op den XXiijden dach des maents Januarij” wordt hij nog „kerckmeister van S. Niclaes kercke’’ genoemd.]).
     Wat MECHTELT TOE BOECOP aangaat, vinden we haar voor het eerst vermeld in een stuk van den 11en Nov. 1549 12 [12. Volgens mededeeling van Mr. J. NANNINGA UITTERDIJK. Ook zond hij mij het hierbij gevoegde fac-simile.]) (Reg. Arch. III, no. 2013) welk stuk door de schilderes is mede-onderteekend:
 

 
 
 
     We zullen nader zien hoe die liefhebberij, om èn haar eigen naam èn haar aangetrouwden gelijk recht te laten wedervaren, haar bij bleef.
     In 1551 vonden we haar op de gegeven genealogische tabel.
     In 1564, den 27 Juli, komen in het Chartularium no. 142 van het meermalen genoemd advies voor: EGBERT TO BOCOP en Juffer MECHTELT 13 [13. Het bijgevoegde „Juffer” kan niet anders zijn dan dank zij haar adellijke afkomst.]) zijn vrouw, die een landrente verkoopen.
     In 1578 was zij (zie de genealogische tabel) peet van den oudsten zoon harer dochter MARGRIET.
     Laat ik nu mogen overgaan tot haar werken. Het eerste en misschien wel het belangrijkste bevindt zich in het lokaal van de Armenkamer te Kampen 14 [14. Aan het Burgerlijk Armbestuur van Kampen, de heeren REUIJL RUYS en ROMUNDE, zij mijn hartelijksten dank gebracht. Vooral de voorzitter, de heer J.J. REUIJL Hzn. was een en al welwillendheid om mij de studie van de schilderij gemakkelijk te maken.]). Zie hier de beschrijving:
     Het laatste avondmaal. Paneel. Br. 2,02. H. 1,86 M.
     Om de tafel in een soort zaal zijn de apostels geschaard, terwijl de handeling het oogenblik voorstelt dat Jezus aan Judas den h. ouwel geeft. Op de tafel brood, glazen, houten borden, tinnen schalen, tinnen lepels, tinnen peperbus, messen enz. Vlak vooraan

|pag. 204|

in den midden een groote pul van Rijnsch aardewerk. Boven achteraan een doorzicht op een landschap. Gemerkt links onderaan in zwart op donkergrauwbruin:

     De plekken waar de onderteekening minder duidelijk is, zijn ten deele weggevallen; het schilderij hing vroeger toch in de Armenkamer zelve, maar werd daar den heelen winter geblakerd door de kachel, zoodat de verf hier en daar opbolde en los liet.
Het is daarna verhangen in een zijkamertje, waar het wel ellendig slecht voor het licht, neen feitelijk in den donker hangt, doch goed bewaard is. Aan het stuk is behalve die enkele plekken niets ontdaan door bijschildering noch hertoetsing.
     MECHTELT’S schilderij van 1547 — van toen zij nog maar betrekkelijk korte jaren getrouwd was met EGBERT TOE BOECOP — is van hoog belang èn voor haar talent èn voor haar ontwikkeling als schilderes. Op het eerste oog toch herkennen we zéér sterken invloed van JAN VAN SCOREL. Een paar apostelen, in monniksgewaad, verraden dien zoozeer, dat we ze, ook wegens de uitmuntende schildering, van de eigen hand des meesters konden meenen. Pleit dat aan den eenen kant voor MECHTELT’S buitengewone vaardigheid, aan den anderen is het geen wonder dat een Utrechtsche juffer van geboorte, begaafd met veel aanleg, zich was gaan stellen onder de leiding van den Utrechtenaar JAN VAN SCOREL. Dit moet dan, ook om MECHTELT’S leeftijd, het geval zijn geweest nà 1523, toen SCOREL naar Utrecht terugkeerde.
     Toch merken we, b.v. in de behandeling der handen, ook reeds eenigen invloed van MAARTEN VAN HEEMSKERCK op, terwijl er twee koppen zijn, die ons ook aan dien meester herinneren. Het landschap in het doorzicht is echter Scorel-achtig. Wat de streek betreft, is alles met flink deeg en groven borstel gedaan.
     De tweede authentieke, maar daarom niet zeer fraaie MECHTELT TOE BOECOP vinden we in de meergemelde Regentenkamer der Kamper Gast- en Proveniershuizen; het is een schilderij van vijf en twintig jaar later, van 1572:
     De aanbidding van het kindeke. Paneel. Br. 1,70. H. 1,97 M.
     Rechts boven in een rond cartouche: Clara Dei Soboles Caelestis Gloria Regni; idem links: O Puer O Mater Vos Maxime Gaudia Mûdi. Op den voorgrond het kindeke in een doek op stroo liggend. Voor hem MARIA in biddende houding, rechts geknield ook aanbiddend de h. Martha. Daarbij staande twee engelen en zittende een herder.
Links knielt een herder, waarachter een ander persoon met een lam in de handen, een staande engel, en links verder drie landlieden, waarvan een met een doedelzak. Rechts in het tweede vlak een schuur waaronder twee koeien. In ’t verschiet midden in een stad

|pag. 205|

in bergachtige streek, en rechts en links bergen met schapen, boomen en woningen. In de lucht boven een koor engelen, en midden in een stralende zon.
     Geteekend links onderaan in zwart op grauwen grond:

     Om de lijst staat een Latijnsch opschrift, dat echter geheel zwart is overschilderd en zoo goed als onleesbaar is.
     Het hier behandelde schilderij is verre van een meesterstuk; het is hard en koud.
De invloed van SCOREL is veel zwakker geworden, maar toch merkt men dien nog in de behandeling van het naakt. Intusschen, kan men zeggen, laat zich hier en daar iets opmerken, dat aan ERNST MAELER herinnert; zoo b.v. vooral de zittende herder links met de rechterhand tegen de borst.
     We hebben dezelfde behandeling: vet van verf, veel met groven borstel, meer of min in elkaar gewerkt.
     De derde, en weer oneindig veel kraniger MECHTELT TOE BOECOP bevindt zich in dezelfde Regentenkamer 15 [15. Een verklaring hoe deze beide stukken in de genoemde Regentenkamer verzeild raakten, kan daarin gevonden worden, dat er een toe Boecops-vergadering bestond te Kampen, welke in 1664 samensmolt met de Gast- en Proveniershuisen. De inboedel ging natuurlijk mede.]), en stelt voor:
     Het laatste avondmaal. Paneel. Br. 2,03. H. 1,85 M.
     De twaalf apostelen zijn onder een soort troonhemel om de tafel geschaard met Jezus, die met de linkerhand de kelk opheft. Op de tafel een kom met vleesch in een saus, een mes, wat brood, een glas, een tinnen lepel, enz. Op den voorgrond middenin een groote bruine kruik, waaronder het opschrift in zwart op bruinen grond:

     Links bovenaan twee wapens, waarvan het bovenste dat van de familie TOE BOECOP (verg. RIETSTAP, Armorial Général), het onderste waarschijnlijk 16 [16. Volgens mededeeling van den heer J. RIETSTAP te ’s Hage. Het wapen is: op rood een zilveren arendsbeen, zwart geklauwd. Tijdens mijn nasporingen gaf ik bij vergissing aan den heer Rietstap op, dat het arendsbeen van goud was.]) dat van de familie STAAL; rechts bovenaan ook twee wapenschilden, waarvan het bovenste gevierendeeld van het wapen der familie VAN LICHTENBERCH, I en 4 (verg. RIETSTAP, Arm. G.), en waarschijnlijk 17 [17. Volgens mededeeling van den heer J. RIETSTAP. Het wapen is: op rood drie klimmende zilveren leeuwen, geplaatst 2 en I. De kwartierlijnen zijn van zilver.]) van de Stichtsche familie DE VREESE of DE VRIESE 2 en 3; en het

|pag. 206|

onderste het schild van de familie DE VOOGHT VAN RIJNEVELT (verg. RIETSTAP, Arm. G. op RIJNEVELT).18 [18. De heer A.A. VORSTERMAN VAN OYEN te ’s Hage was zoo vriendelijk mij mede te deelen dat de kwartieren van MECHTELT TOE BOECOP zijn: VAN LICHTENBERG, DE VOOGHT VAN RIJNEVELT, UYTENHAM en UYTERWIJK. Ik had dan ook gehoopt deze, vereenigd met het wapen der TOE BOECOP’S op het schilderij terug te vinden; gelijk men echter ziet zijn UYTENHAM en UYTERWIJCK (verg. hierop RIETSTAP’S Arm. G.) er niet te vinden wel twee andere wapens. Van waar die maagschap?])
     We zien hoe onze taalrijke schilderes het ons makkelijk maakt met naam, toenaam en jaartal tot nog toe op haar schilderijen te vermelden, terwijl het eigenaardig is hoe hardnekkig ze zelfs tot in haar schriftelijke handteekening beide namen, den eigen en den aangetrouwden, bijeenzet.
     MECHTELT’S authentiek, hier behandeld schilderij van 1574 is hoogst merkwaardig voor haar ontwikkeling als kunstenares. Van invloed van JAN VAN SCOREL geen spoor meer; geheel en al gaf zij zich hier over aan den invloed van MAERTEN VAN HEEMSKERCK, iets wat te sterker in ’t oog valt bij vergelijking met haar schilderij van 1547. Beide behandelen hetzelfde onderwerp; beide hebben uit den aard der zaak een groot aantal punten van overeenkomst en aanraking; de algemeene typen zijn begrijpelijkerwijze dezelfde; maar waar ze zich in 1547 hield aan de kalmere opvatting en de kalmere kleur van JAN VAN SCOREL, staat zij zeven en twintig jaar later onder de betoovering van den in vele opzichten veel theatraler MAERTEN VAN HEEMSKERCK. In zooverre als ERNST MAELER onder diens invloed had gestaan, kan men vermoeden, dat hij ook invloed op zijne stad- en kunstgenoote heeft gehad; rechtstreekschen echter niet, te minder waar tegen 1555 ERNST MAELER zich volkomen van alle schoolschheid had losgemaakt, en een eigen weg gevonden.
     We vinden hier dezelfde behandeling als te voren: veel verf met groven borstel gedaan, zoo grof, vooral op de gewaden, dat men de streek er eene zou kunnen noemen gelijk men haar op fresco’s vindt. De kleur is bruinig-grauw, met wat rossigs, en de opvatting van licht en donker dezelfde als MAERTEN VAN HEEMSKERCK die had. Ook hier, evenals men op het te voren behandelde „aanbidding van het kindeke” kan opmerken, vindt men een buitengewone voorliefde voor plooien, plooien in gewaden, krullen in haar, rimpels in vleesch, âren op handen, enz., in één woord, bewogen standen.
     Zoo vonden we dan hier drie stukken, die echter geen van alle een origineel talent deden kennen; toch heeft werkelijk MECHTELT TOE BOECOP dat wel bezeten, en een soort genre op haar zelve gehad, dat een aantal zeer verdienstelijke eigenschappen heeft. Laten we eens zien. Blijven we eerst nog te Kampen, dan vinden we een schoorsteenstuk van MECHTELT TOE BOECOP bij den Zeereerwaarden heer VERHOEVEN, pastoor aldaar, het stelt voor:
     De aanbidding van het kindeke. Paneel. Br. 1,46. H. 1.065 M.
     Op den voorgrond middenin op een kussen boven een kribje het naakte kindje.
Links van hem geknield met saamgevouwen handen de Maagd in een blauw kleed, met

|pag. 207|

gele mouwen, een rooden doek daarover en witten hoofddoek. Achter hen een os en een ezel; naast den os een geknielde herder met een mand eieren voor zich, waarbij een hond staat. Links bovenaan een staande herder. Het geheel heeft plaats in een soort van Italiaanschen voorhof, waarvoor een met wijnranken beloofd prieel, waarin nog een vrouw en een man te zien zijn.
     De schilderij (helaas deerlijk overgeschilderd en verknoeid), zeer merkwaardig en zeer verdienstelijk wat oorspronkelijke opvatting aangaat, geeft in een groot aantal punten treffende overeenkomst met verschillende deelen op MECHTELT’S authentieke schilderijen, zoodat geen twijfel omtrent de vervaardiging behoeft te bestaan. De mannen, donkerbruin van kleur, zijn geheel als sommige koppen op haar laatste avondmaal van 1574, en als de herderskoppen op haar stuk van 1572; het kindeke is volkomen als de engeltjes op dit laatste stuk. Iets eigenaardigs is, dat zij de mannen voorstelt met vreeselijke Jodenneuzen. De behandeling is dezelfde als elders: vleesch zéér degelijk van verf, met groven borstel, dikwijls zóó ineengewerkt dat het glad wordt. Draperiën, vooral zwarte en gele zeer zwaar van verf met evenzeer groven borstel.
     Bij den Zeereerwaarden heer pastoor VERHOEVEN, vinden we een tweede schilderij 19 [19. Dit tweede schilderij behoort, meen ik, aan de Roomsch-Katholieke gemeente, en bevond zich ook vóór de Prov. Overijsselsche Tentoonstelling in de Roomsche kerk te Kampen. Ik kan niet nalaten den Zeereerwaarden Heer VERHOEVEN hartelijk te danken voor de welwillende wijze waarop hij mij ontving.]), evenzeer van MECHTELT TOE BOECOP, waardoor we in de behandeling van portret met een andere zijde van haar gaven kennis maken. Het is eene:
     Memorietafel van Joseph Truchsess von Reinfelden. Paneel Br. 0,84. H. 1,14 M.
     Op het eerste vlak links JOSEPH TRUCHSESS VON REINFELDEN in het harnas, geknield, met saamgevouwen handen, een roode sjerp aan, en een spaanschen kraag. Op den voorgrond middenin zijn wapen (een schild bedekt met zes dwarsbalken, beurtelings zilver en zwart), waarboven als helmteeken een ridderhelm, en daarop een ronde bol, evenzeer bedekt met zes dwarsbalken, beurtelings zilver en rood, en geplaatst als op het schild. Op het tweede vlak hangt Jezus aan ’t kruis; links van hem de Moedermaagd, rechts Johannes de Apostel. Achtergrond: een stad in eenigszins bergachtigen grond, en links nog de voorstelling van de h. Veronica. Om de lijst heen het randschrift: „Starb der edele und veste josephe druckses von reinfelden welcher alhier begraben dessen und allen seelen der allmechtig gnadig und barmhertig sein wolle amen:”20 [20. De heer J.B. RIETSTAP was degeen die zoo welwillend was mij de zekerheid te geven dat inderdaad het medegedeelde schild en helmteeken aan de familie TRUCHSESS (i. e drost) VON REINFELDEN behoorden. Zie zijn Armorial Gén. op dien naam, waarbij echter het helmteeken nog niet vermeld is, en foutievelijk (schrijft mij de heer RIETSTAP) het schild wordt voorgesteld als gedwarsbalkt van zilver en blauw, in plaats van zilver en zwart, zooals het inderdaad is. Het helmteeken werd hem eerst bekend na het verschijnen van zijn Armorial. Het randschrift op de lijst verdenk ik zeer; mij lijkt het indertijd overgeschilderd en weer foutief opgehaald; de heele stijl, de woorden en hun spelling, dat Druckses voor TRUCHSESS lijkt mij verdacht? Zou het opschrift ook niet met een jaartal indertijd begonnen zijn, in plaats dat het nu met „Starb” zoo met de deur in huis valt. Eindelijk de voorstelling. Zou de familie TRUCHSESS VAN REINVELDEN vermaagschapt zijn geweest aan de RIJNEVELT’S, en zoo weer aan MECHTELT TOE BOECOP? Hoe komt het anders in het bezit van de R.K. gemeente te Kampen?])

|pag. 208|

     De Ridder heeft een kostuum van ± 1560 (o.a. zijn broekuitsteeksel uit den tijd van PHILIPS II); vooral dit portret is uitstekend geslaagd.
     Dat we een MECHTELT TOE BOECOP voor ons hebben, is zeker; JOHANNES is zeer toe Boecop-achtig. De behandeling is volkomen dezelfde: vleesch goed degelijk van verf, witte deelen en lichtdeelen zéér degelijk van verf, alles met flinken groven borstel.
Zwarte deelen in verfrelief; donkergroen en vooral geel zéér zwaar van email, dat de plooilijnen van gewaden volgt. Vleesch nog al ineengewerkt.
     Aan het schoorsteenstuk van pastoor VERHOEVEN sluit zich onmiddelijk een schilderij van het Bisschoppelijk Museum te Haarlem aan. In den niet onverdienstelijken katalogus van 1881 is het no. 239:
     De zegening van Jacob. Paneel. Br. 1,70. H. 1,10 M.21 [21.      De schenker van dit stuk, de Zeereerwaarde Heer GOMPERTZ, pastoor te Feijenoord, kon mij geen inlichtingen geven omtrent dit schilderij. Hij had het een jaar of tien geleden te Amsterdam van een kunstkooper gekocht.])
     JACOB geknield op den grond, houdende in zijn linkerhand een schotel met wildbraad; hij knielt bij zijn vader ISAAC, die met een ontbloot bovenlijf op een rustbed half is opgerezen. Achter JACOB zijn moeder REBEKKA, ook geknield, haar rechter op JACOB’S rechterschouder houdend. Zij zijn in een soort voorhuis, met rechts en links doorzichten in een tuin.
     Gejaarmerkt middenin bovenaan: 1568.
     We hebben hier dezelfde opvatting als van het genoemde schoorsteenstuk. Vooral JACOB en REBEKKA hebben het volkomen toe Boecop-type, evenals het Koloriet ook volkomen overeenstemt. In ’t algemeen is de verf niet zoo dik als anders; donkere deelen zijn over ’t geheel zeer ijl; vleesch degelijk met groven borstel tot glad ineengewerkt, waarop dan weer wat meer verf op lichtplekjes. Het landschap in doorzicht goed breed van behandeling, grauw groen.
     In hetzelfde Museum is een ander schilderij dat zeer wel een MECHTELT TOE BOECOP zou kunnen wezen, nl. no. 270, maar helaas zóó ongunstig gehangen, dat elke degelijke studie en dus ook elk degelijk oordeel niet mogelijk is. Het is een:
     Aanbidding der Herders. Doek. Br. 1,14. H. 0,88 M.
     Ook dit is zeer in den geest van het Kamper schoorsteenstuk; zeer merkwaardig is de oude-vrouwekop rechts geheel als de vrouwekop, die voorkomt op den MAERTEN VAN HEEMSKERCK no. 94 van het Haarlemmer gemeentemuseum. Bij de reeds gemaakte opmerkingen omtrent den invloed door dezen op MECHTELT TOE BOECOP uitgeoefend, kan men hierin een versterking van mijn vermoeden vinden 22 [22. Deze noot is te groot en volgt hieronder.])

     Ten slotte wilde ik nog de aandacht vestigen op een paar schilderijen, al is het pro memorie. De memorietafe voor twee duitsche hoplieden van 1574 in het gemeentemuseum te Haarlem (No 217) verraadt in de behandeling der beide portretten sterke overeenkomst met het portret van ridder JOSEPH TRUCHSESS VON REINFELDEN in de behandelde memorietafel van pastoor VERHOEVEN door MECHTELD TOE BOECOP.
     N°. 119 van datzelfde Haarlemmer gemeentemuseum is verder een zeer zonderling stuk; het heeft in opvatting iets zéér sterk TOE BOECOP-achtigs. Nu staat het op den inventaris der Commandery goederen van 1606 als geschilderd door Mr. LUCAS schilder, zoon van CORNELIS WILLEMSZ, welke nog in 1562 leefde.
     Die CORNELIS WILLEMSZ nu, de leermeester van JAN VAN SCOREL en MAERTEN VAN HEEMSKERCK had twee
zonen LUCAS CORNELISZ en FLORIS CORNELISZ, welke goede schilders waren en een reis naar Rome en elders gemaakt hadden (van Mander).
     CORNELIS WILLEMSZ de schilder (wel te onderscheiden van CORNELIS WILLEMSZ den goudsmid, ook CORNELIS WILLEMS DOREN genoemd, en in 1579 en 1592 bij V.D. WILLIGEN genoemd), treft men bij V.D. WILLIGEN: Les artistes de Harlem, aan in 1481, 1482, 1515, 1523 1529, 1536, 1540, 1541, 1552. De konjektuur van H. HYMANS in zijn vertaalden C. VAN MANDER (Paris, Librairie de l’ Art, 1884 en 1885) als zou CORNELIS WILLEMSZ, (I, 362, 2e. noot) in Juli 1551 genoemd zijn onder de schilders te Delft in Obreen IV, blz 283, vervalt daarmee als ongegrond; hij zag over ’t hoofd dat CORNELIS WILLEMSZ in 1540 niet „Sa maison” maar „Unu maison” verkoopt, en dat hij nog in 1541 en 1552 genoemd wordt te Haarlem. Het huis dat hij in 1540 verkocht, werd door hem namelijk als executeur-testamentair van den overleden schilder PIETER GERRITSZ onder den hamer gebracht (V.D. WILLIGEN blz. 46), terwijl hij in 1541 van diens heele nalatenschap opvolgings-rechten betaalde (V.D. WILLIGEN, blz 57).
     Op het eerste gezicht dan van No. 119 van het Haarlemmer gemeentemuseum, een laatste avondmaal voorstellend, trof mij onmiddelijk de overeenkomst met de opvatting van MECHTELT TOE BOECOP, en dacht ik dadelijk aan een mogelijken leerling van haar. Nu vonden we te voren in Kampen genoemd een „Lucas, die sone CORNELIJ MALERS” welke dus ook LUCAS CORNELISZ heette, wellicht LUCAS CORNELISZ MALER of MEELER. Om echter iemand die alleen in 1557 en 1558 genoemd wordt als tooneelspeler in een Paaschnacht-passiespel, tot schilder te promoveeren, is, ik erken het, wel wat avontuurlijk.
     Overigens kon op een inventaris van 1606 gemakkelijk een verwisseling hebben plaats gehad tusschen een LUCAS CORNELISZ VAN KAMPER en LUCAS CORNELISZ, den zoon van den in Haarlem algemeen in heugenis voortlevenden CORNELIS WILLEMSZ. Zouden MECHTELT TOE BOECOP en LUCAS CORNELIS van Haarlem (als dit werkelijk de schilder van No. 119 is) dan misschien bij één en denzelfden ter schole zijn gegaan, waaruit hun overeenkomst in opvatting?
     Hoe het zij, ik wijs nog slechts op een plaats van KRAMM, waar hij een schilder katalogiseert: LUCAS (………); en van hem aanhaalt: „Item gecoft van LUCAS, die schilder, een groot tafereel, daarin geschilderd is Den berch van Thabor ende staet voor GOERT VAN VOORTS autaer, zoodat gebroocken was (dus een diptiek of triptiek?) ende daervoor 18 gulden, daerop betaald bij FRED. ROYENBURCH. 12 gulden, blijft der kerck uitgeven van desen 6 gulden”. — Rekening van de Buurtkerk, 1567—1568, bij Dodt, Archief. VIe. deel blz. 815. De tijd komt prachtig overeen; dat die schilder LUCAS toen in Utrecht vertoefde, is merkwaardig.


|pag. 209|

     Zoo vonden we dan van MECHTELT TOE BOECOP één stuk, misschien haar meesterstuk, van 1547, één van 1568, één van 1572, één van 1574, verder twee zonder jaartal of iets, en één dat haar met veel recht ook schijnt toegeschreven te mogen worden.23 [23. Waar zouden de eigenhandige portretten van MECHTELT TOE BOECOP en haar man EGBERT TOE BOECOP gebleven zijn, waarvan in het uittreksel uit JOH. VAN BEVERWIJCK gesproken wordt?])
     We zagen hoe zij, in ’t eerst sterk onder den invloed van JAN VAN SCOREL, allengs tegen 1568 zich een eigen manier wist te vinden, welke onmiskenbaar realistisch van opvatting allen lof van kunstvaardige oorspronkelijkheid erlangen moet, en hoe zij in de laatste jaren (waarschijnlijk ten minste) van haar loopbaan weer sterken invloed ging ondervinden van MAERTEN VAN HEEMSKERCK, aan wien ze vroeger ook niet geheel vreemd was gebleven.
     Moge het gelukken eens een arbeid van haar dochter CORNELIA aan te wijzen, en haar eigen geboorte- en sterfjaar na te vorschen en te vinden!


__________
– Rouffaer, G.P. (1887) Vier Kamper schilders, Ernst Maeler, Mechtelt toe Boecop, Bernhard Vollenhove, Steven van Duyven. II. Mechtelt toe Boecop. Oud Holland, 4, 201-209.

Category(s): Kampen
Tags: ,

Comments are closed.