|pag. 26|
II. VESTIGING VAN DE FRANCISCANEN IN KAMPEN
(datering en locatie)
Over de komst van de minderbroeders in het zich ontwikkelende Kampen is niets bekend. Wie heeft hen naar Kampen gehaald, de bisschop, de stad, iemand uit de omgeving of uit de stad, of zijn zij op eigen initiatief naar Kampen gekomen ongeveer gelijktijdig met de vestiging in Harderwijk; wanneer kan dat gebeurd zijn en wanneer is de vestiging als klooster door de orde erkend en ingelijfd bij de Keulse ordeprovincie?
Het zijn vragen die wel nimmer kunnen worden opgelost omdat de daartoe noodzakelijke bronnen ontbreken. De vijftiende eeuwse bemoeienis met het klooster door de stedelijke overheid (waarover later in dit opstel) doet een nauwe relatie vermoeden bij de stichting en vestiging van de minderbroeders in Kampen, doch een argument met kracht van bewijs voor een dergelijke band bij de vestiging kan er niet in worden gezien. Wellicht hebben contacten met de Hanzesteden een rol gespeeld, maar meer dan een gissing kan ook dit niet zijn 1 .
Hoewel het Monasticon Batavum zegt, dat “als jaar der stichting van dit klooster 1290 wordt opgegeven” wordt het niet duidelijk (ook niet uit de bijgevoegde literatuurlijst) door wie dat jaartal wordt opgegeven 2 , of het zou gebaseerd moeten zijn op het aangehaalde artikel van E.D.J. de Jongh in de Tijdspiegel van 1905, die zegt, dat we “met hooge waarschijnlijkheid kunnen aannemen, dat het (de stichting) geschied is in het laatst der XIIIde eeuw”3 . In zijn Historia sive Notitia Episcopatus Daventriensis merkte Lindeborn in 1670 op, terwijl hij vroegere schrijvers samenvatte: “Primum domicilium fuit fratrum S. Francisci, quibus Regulae observantia nomen dedit, de quo in Originibus Seraphicis p. 3 Conventu 25, Provinciae Germ. infer. Gonzaga: “Conventus Campensis aedificatur Anno 1478, inhabitatur usque ad Annum 1579, quo a plusquam Neronianis haereticis Fratres loco pelluntur“; at errat in Natalibus, cum eorum mentionum invenerim ad Annum 1380 et apud Bocopium ad Annum 1426, unde suspicor hunc conventui Daventriensi esse coevum, quando colonias suas in hasce oras deduxit ordo Franciscanus“4 . De gedachte dat de stichting gelijktijdig zou zijn met de komst van de franciscanen in Deventer is pas aangevochten in 1887 door B.P. Velthuysen, die een zestal vermeldingen van vóór 1335 gaf, waarvan de oudste te dateren is 7-14 januari 1 300 5 : “Nos scabini oppidi Campensis notum facimus in hiis scriptis protestantes, quod Rolandus Vexet emit erga Altetum Dubbeler dimidiam viam que vulgariter steghe nuncupatur; et illa steghe sita est juxta hereditatem suam, quam emit erga scabinos Campenses sitam iuxta fratres minores cum tali conditione, quod nullus eam ibit nec occupabit nisi sit de voluntate ipsorum qui sedent supra hereditatem ipsius Rolandi et Alteti predictorum; et iacebit illa via communis ad hereditatem utrorumque Rolandi et Alteti ipsorum et heredum. In cuius rei testimonium nos scabini Campenses presentibus litteris sigillum opidi campensis fecimus et voluimus esse aprensum. Datum anno domini MOCCCO infra octavam Epiphanie domini”.
Nog altijd is dit de oudste vermelding en als men hieruit wil afleiden dat de minorieten in Kampen toen reeds een klooster bezaten, dan moet dat klooster vóór januari 1300 tot stand zijn gekomen. Doch deze tekst bewijst geenszins dat de franciscanen
|pag. 27|
zich reeds in Kampen hadden gevestigd met méér dan een termijnhuis 6 .
Enige latere gegevens bieden duidelijker aanwijzingen voor het bestaan van een klooster in het begin van de XIVe eeuw, Pelegrinus filius Lodewici doet in 1321 voor schout en schepenen afstand van zijn bezit van ¼ deel van een erf “site apud fratres, …., cum stega que domum circuit” ten behoeve van Engelbertus, filius Volquini 7 . Dat met de steeg eenzelfde als in 1300 bedoeld zou zijn kan nergens anders uit worden afgeleid dan uit de nabijheid van de fratres, en dat met ‘site apud fratres’ het latere klooster zou zijn bedeeld is even onzeker als in de oorkonde van 1300. Toch is er een sterke aanwijzing dat het terrein van de fratres op dezelfde plaats als het latere Broerenklooster heeft gelegen. De schepenakte van 1321 komt voor in de Oudste Foliant (G.A. Kampen inv. nr. 3) en Kossmann-Putto toonde aan 8 , dat de optekening in “onse boec” van de voluntaire jurisdictie gelijktijdig was aan de rechtshandeling, “althans met de verklaring dienaangaande voor schepenen afgelegd”. Nu staat bij deze akte onderaan bijgeschreven achter “site apud fratres”: “sicut ibi iacet cum stega a domo lapidea usque ad Burgwal”.
Uit de nabijheid van de Burgwal zou de continuïteit van de plaats geconcludeerd kunnen worden, want na de verschillende uitleggingen van de stad wonen de franciscanen nog steeds aan de Burgel 9 . Op 17 februari 1325 blijkt vervolgens gebouwd te worden aan het verblijf of de kerk van de minderbroeders, want “ad structuram Fratrum Minorum in Campen” wordt in het testament van Johannes Slode 10 lb geschonken, evenals aan het hospitaal aldaar 10 . In 1315 blijkt er reeds een gardiaan van de minderbroeders te zijn in Kampen: “Ludolphus discretus Campensis et guardianus ibidem” is samen met zijn custos, Henricus, custos Hollandiae, aanwezig op het provinciaal kapittel in 1315 11 .
Voegen we nu deze gegevens samen, dan ontstaat het volgende lijstje:
-januari | 1300 | — vermelding van terrein van franciscanen in Kampen. |
1315 | — Ludolphus is gardiaan van een stichting in Kampen, dat op het kapittel van de provincie Keulen is toegelaten. | |
1321 | — het terrein van de franciscanen blijkt bij de Burgwal te liggen, waarschijnlijk op de plaats van het latere klooster. | |
-februari | 1325 | — er wordt bij de franciscanen gebouwd. |
Uitgaande van de veronderstelling dat het franciscaner terrein altijd op dezelfde plaats heeft gelegen, dan is het klooster (in de Hagen?) gebouwd buiten het oude centrum van Kampen en buiten de omwalling, indien die er is geweest vóór 1335 12 .
In de winter van 1335 werden een tiental erven in de Hagen onteigend en de stad nam de op de erven rustende renten over 13 .
Een erf van Prymer lag aan de weg die naar de franciscanen die er woonden “Broederstraat” werd genoemd. Om de Broederstraat te verbreden werd in ruil voor dit erf door de stad 13 stuivers brabants aan een altaar in de Nicolaaskerk betaald. Als dit erf hetzelfde erf was wat in 1335 werd geschat in de Hagen, dan mag aangenomen worden dat ook het klooster in de Hagen lag 14 .
De naam ‘broederstrate’ in 1326, 1332, 1337 en 1339, wijst op een toen reeds ingeburgerde bewoning door de minderbroeders aan die weg 15 .
|pag. 28|
Vanaf 1325 tot 1339 worden frequent in testamenten en andere voluntaire overeenkomsten voor schepenen sommen geld aan de minderbroeders gelegateerd tot de bouw (’toe ter timmeringhe’, ‘ad structuram’) van hun kerk 16 . In 1342 lijkt deze bouwactiviteit tot staan gekomen. Everardus Cremer onderneemt een pelgrimage naar Jacobus van Compostella in Galicië en hij maakt, voor het geval hij op zijn tocht komt te overlijden, voor schepenen van Kampen zijn testament op op 9 mei van dat jaar voor zijn vertrek 17 . Hij legateert een bedrag aan de kerkfabriek van de Sint-Nicolaaskerk en bepaalt daarbij dat de fabriekmeester van de Nicolaaskerk elk jaar op zijn verjaardag 12 stuivers klein aan de minderbroeders zullen moeten geven “ad pietanciam seu eorum mensam”18 . Zou hij de bouw aan de minderbroederkerk niet bedacht hebben als er nog werd gebouwd? In de in de Oudste Foliant overgeleverde ± 200 akten van voluntaire jurisdictie na 1339 wordt geen enkele keer meer aan de bouw van de kerk van het minderbroederklooster geld geschonken 19 . In 1371 is nog eenmaal sprake van een schenking “ter tymmeringhe der broder kerken”20 . Dat zou een verbouwing of iets dergelijks kunnen zijn geweest; uit deze alleenstaande vermelding is niets méér af te leiden. Zo moet aangenomen worden, dat op pinksteravond 1472 de kerk van de minderbroeders, die in 1340 gereed gekomen was, samen met het klooster verbrandde 21 .
Het minderbroederklooster van Kampen behoorde tot de oprichting van de custodie Deventer (of Friesland) in 1335 tot de custodie Holland, zoals blijkt uit het kapittelverslag van de provincie Keulen uit 1315, waar frater Ludolphus, gardiaan van Kampen, samen met de gardianen van Dordrecht, Utrecht, Zierikzee en Deventer aanwezig was. Al deze gardianen worden genoemd na frater Henricus, custos van Holland 22 . Ongetwijfeld behoren deze gardianen tot dezelfde custodie. In 1335 werd Kampen bij de nieuw opgerichte custodie Friesland, ook custodie Deventer geheten, ingedeeld.
NOTEN BIJ II
Noten op pag. 28 t/m 30 zijn in de tekst opgenomen als zijnoten.
____________
– Verkerk, C.L. (1974) Kampen en de Franciscanen (een voorlopig verslag ZWO). Univeriteit van Amsterdam: Amsterdam.