d. Topografische ontwikkeling van Kampen tot de veertiende eeuw


|pag. 20|

d.TOPOGRAFISCHE ONTWIKKELING VAN KAMPEN TOT DE VEERTIENDE EEUW

Aan de topografische ontwikkeling van de dertiende eeuwse Noord-Nederlandse steden werden slechts incidenteel korte studies gewijd. De daardoor gevormde beelden werden over het algemeen noch gecontroleerd, noch door nieuwe studies uitgebreid of gewijzigd. Het vereist dan ook een niet weinig ingewikkeld en tijdrovend onderzoek om uit de verspreide gegevens een beeld te vormen. Slechts met gebruikmaking van alle gegevens, zelfs uitermate detaillistisch schijnende gegeventjes, kan er soms resultaat worden bereikt. Niet altijd is het echter mogelijk de oudste topografische situatie bevredigend te reconstrueren door het ontbreken van bronnen; of omdat is nagelaten de aanwezige bronnen toegankelijk te maken. Bij Kampen is dit laatste het geval. Het gemeentearchief van Kampen bezit een schat aan middeleeuwse bronnen, die het mogelijk zouden kunnen maken met enig succes te pogen de vroegste ontwikkeling van Kampen tot rond 1300/1350 te reconstrueren. Vooral in de Oudste Foliant (inv. nr. 3), Digestum vetus (nr. 8), Diversorium A (nr. 9), Collectorium (nr.7), Boek van Rechten (nr. 5) en Gulden Boek (nr. 6) zijn zeer vele en zeer uiteenlopende topografische zaken te vinden, die slechts wachten op een systematische ingang zodat ermee gewerkt zou kunnen worden 1 [1. Ook de kerkelijke archieven e.d. zijn voor de veertiende eeuw rijk aan topografische gegevens; zie De Archieven der gemeente Kampen, deel II, Kampen 1966, Gedeponeerde archieven. Het boek van J.A. Kossmann-Putto, De Kamper schepenacten, 1316-1354, Zwolle, 1955, toont hoe bruikbaar een bronnenpublicatie met goede registers kan zijn. Herhaaldelijk kon daaruit worden geput bij deze studie.]. Hoe moeilijk het is met de verspreid bekendgeraakte gegevens te werken, kan men zien aan het artikel van W.A. Fasel ïn de Kamper Almanak (1963-1964, pp. 280-308), De topografie van Kampen rond het jaar 1335. En dan kon Fasel nog beschikken over al die gegevens in de bovengenoemde bronnen (en andere) toen hij werkzaam was in het archief van Kampen en de archiefinventaris van het gemeentearchief vervaardigde!
Fasel ging uit van een dijkdorp -langs de “dyck Bronopwert” (de Oude Straat)- dat te zoeken is in de buurt van de Nicolaaskerk, op een grote woonterp die het woongebied in de breedte uitbreidde en die tot stand kwam toen men door de stijging van het zeewater gedwongen werd de huizen en bijgebouwen op langwerpige terpjes te bouwen die tegen de grote stadsdijk(!) aanlagen (vloeddijken). Deze vloeddijken zouden bij het ontstaan van nieuwe straten, parallel aan de Oude Straat, (de Nieuwstraat en de Hofstraat) eveneens straten zijn geworden (Geerstraat, Morresteeg, Broederstraat). De tussengelegen

|pag. 21|

lagere gronden, die als moestuinen in gebruik zouden zijn geweest (“coelhoeven”) werden langzamerhand opgehoogd wegens de behoefte aan bouwgrond voor nieuwe huizen. Door de sluiting van de dijkring rond Kampen omstreeks de jaren 1325-1330 door de aanleg van de Oenerdijk, nu Slaper geheten, zou de behoefte aan ophoging zijn verminderd. Het hoogst ligt, volgens Fasel, het stadsdeel tussen Geerstraat en Oorgat, en bij overstromingen in de vorige eeuw bleef dit deel droog terwijl de rest van de stad onder water liep 2 [2. i.v.m. een tabel volgt de noot in de tekst.].
Bij navraag bij de dienst Waterbouwkunde van de gemeente Kampen werden de tegenwoordige hoogtecijfers als volgt opgegeven:

(+NAP) Voorstraat Oudestr. Hofstr. Nieuwstr. Burgwal
Bovenkerk 2.26 3.09 2.64 2.29 2.10
Geerstraat 2.25 (Blauweh.s) 3.1 5 2.65 2.45 2.12
Morresteeg 2.24 (Zeepz.s.) 3.52(!) 2.74 2.35 2.15
Broederstraat 2.64 (Visstr.) 2.94 2.80 2.51
Botervatsteeg 2.84 2.47 2.19
Buitenkerk (Kerkstr.) 2.53 2.43 2.11

De situatie lijkt enigszins veranderd ten opzichte van de vorige eeuw. In de meeste gevallen, vooral op de hoeken van de Morresteeg met Oudestraat en Hofstraat, blijkt de Morresteeg het hoogste punt!.
Het oudste deel van de stad zou zich hebben uitgestrekt van het Oorgat tot de Geerstraat met de kerk netjes midden in de nederzetting. Door lintbebouwing langs de IJssel in de richting van Brunnepe kwam de kerk steeds meer excentrisch te liggen. De stad verbreedde zich op de hierboven geschetste wijze en moet zich vóór 1335 hebben uitgestrekt over het terrein Oorgat-Burgwal-Jacobsstege of Broederstrate-IJssel. Op grond van een aantekening in het Boek van Rechten (fo 11 verso) van 12 maart 1313, waarbij wordt gesproken van “bynnen onser moren vander oversten poerten tho der nedersten” meende Fasel, dat dit gebied ommuurd was.
De stadsmuur in het Noordwesten zou ergens tussen de St. Jacobsstege en de Broederstraat hebben gelegen, omdat Johan van Enze, die samen met Gheze Henninghes voor de schepenen verscheen op 13 december 13323 [3. Kossmann-Putto nr. 432.], verklaarde dat de helft van de muur aan Gheze toebehoorde, “die hi gheleghet heft van Ghesen muren an dier Broderstraten toe, alseveer alse Ghesen hues gheet”.
De schepenakte vervolgt: “Ende vortmer zoe en zael Johan ziene boghen nyet meer (nyet) daelebreghen. Ende vortmer zoe en zael Ghese ore mure nyet daelebreken jof onderhouwen, mer dan daerin toe houwene Schenkegheete ende spinden in die mure, die toe Johanne ghekyeret is”. Volgens Fasel zou het hier om een stadsmuur handelen die ‘in het oude Kampen, waar huizen aan de muur gebouwd waren’, ‘niet aan de stad maar aan de eigenaren der percelen’ toebehoorde 4 [4. Volgens Boek van Rechten fo 10VO is dit juist: “Soe welcks personen erve, de in der brede oft in de lenghe neven dier moren gheleghen is, de sal de moren waren ende holden ende den werf daer tho”. De datering van deze zin is niet eenvoudig. Na 1356 of ook op Gregoriusdag 1313??]. Het stuk muur waar deze overeenkomst om werd vervaardigd zou een stuk zijn dat Jan van Enze ‘langs de Burgwal legde, namelijk van de oude stadsmuur, die op de Burgwal ergens tussen St. Jacobssteeg en Broederstraat ophield, tot aan de Broederstraat, waar in het kader van de uitlegging een poort zou worden gebouwd’. Het is moeilijk niet de indruk te krijgen dat hier met de veronderstelde ligging van de muur een problematische schepenakte die het bewijs van de veronderstelling zou moeten leveren, wordt verklaard.
Andere ‘bewijzen’ putte Fasel uit het kaartbeeld, namelijk de loop der straten in het oudere deel t.o.v. de loop van diezelfde straten in het nieuwe deel van Kampen, dat tussen 1330 en 1337 bij de stad gevoegd zou zijn 5 [5. Deze noot is te groot en volgt hieronder].

Fasel (p. 289 e.v.) gebruikte daartoe een kaart van de Kampense kaartmaker P. Utenwael uit 1591 (zie afbeelding 2). Deze kaart is juist op een punt waar Fasel hem als bewijs gebruikt ongeloofwaardig. Oudestraat en Nieuwestraat lopen op de kaart min of meer parallel over de Broederstraat recht door, terwijl dit alleen het geval is voor de Oudestraat, die de IJsseldijk is geweest. In 1335 (Fasel geeft zijn bron niet) werd de oude IJsselmuur afgebroken en een twintigtal meters in de richting van de rivier verplaatst. De Voorstraat zou “achter de nye muur” hebben geheten. ‘Komende uit de Bovennieuwstraat stuit men op de Broederkerk en men moet een stukje om de kerk heen, om in de Buitennieuwstraat te komen’, constateert Fasel terecht zoals zeer goed te zien is op de kaart van Braun/Hogenberg en Blaeu en een beetje wordt aangegeven op de kaart van Jacob van Deventer (zie afbeeldingen 1 en 15) . Ook nu nog is dat het geval. De Broederkerk die er nu staat is evenwel pas in 1447 gebouwd en hoe het er vóór 1477 heeft uitgezien is onbekend.
Het terrein van de Franciscanen zal misschien zo groot zijn geweest als wordt aangegeven door de nu gebouwde kerk. Opmerkelijk is natuurlijk dat de Hofstraat niet doorloopt naar de O.L.V.-kerk.

Vervolgens toont Fasel aan dat alle openbare gebouwen en geestelijke instellingen, ouder dan 1335, tussen Oorgat en Broederstraat hebben gestaan of pas na 1335 werden gebouwd of verplaatst; behalve het Minderbroederklooster, waarvan Fasel ten onrechte meende, dat het pas in 1325 (Kossmann-Putto nr. 213) voor het eerst vermeld werd 6 [6. P. 296. Op p. 287 vermeldt Fasel echter een schepenakte (Kossmann Putto nr. 123) waarin reeds in 1321 de fratres worden genoemd.].
Tussen 1330 en 1337 zou dan de stad naar het Noordwesten zijn uitgelegd door de Hagen of een deel van de Hagen bij de stad te trekken. Fasel baseert dit op “een geweldige activiteit in Kampen”, waarbij de “schepenen contracten hadden lopen met steenbakkers en tienduizenden stenen voor de aanleg van een stadsmuur kochten”7 [7. Geen bronnen geeft Fasel hierbij op.]. In de winter van 1335 werden tien erven in de Hagen door gezworenen geschat 8 [8. Ten onrechte schreef Fasel 1325, ook in zijn citaat van de tekst uit de Oudste Foliant fo 195vo: “Int jaer MCCCXXXV in den winter scatten die ghesvorenen aldus die erve in den haghen: in dat ierste soe seggen sie deghene quiet van den diken die up die erve gheleghen waren ende den tins den men uyt den erven ghevet, soelen die scepen gheven (to)t den tiden dat die scepen den quiet coepen”. Fasel leidde hieruit af dat enkele erven onteigend waren en dat de schepenen de daarop rustende renten overnamen. Hij veronderstelt dat de erven aan de IJsseldijk (Oudestraat) gelegen waren. (Zie verder de volgende noot. De citaten van Fasel werden naar de Oudste Foliant verbeterd).]. Eén van de tien erven, dat van Prymer, lijkt in de Broederstraat te hebben gelegen 9 [9. Deze noot is te groot en volgt hieronder]

Oudste Foliant, fo 195vo.”Voert soe segghen sie den prime toe vier pund grote vor sin erve ende dat hues sal hi behoelden”. Prymer gaf dit geld aan de stad terug in ruil voor een jaarlijkse rente, die hij bestemde voor een altaar in de St. Nicolaaskerk (Oudste Foliant fo 211vo anno 43: “Did is der stad tins dien zie sculdich is. In yerste den Prymaltaer in unser prochykerke elks jaers to paeschen, van den erve in der broederstraten dat toe der straten te wyden ghenomen woert, derthyen s. brab.”).
Op fo 267 van de Oudste Foliant vond ik nog dat de schepenen op 1 februari 1336 verklaren schuldig te zijn aan o.a. Johan Prumer 3 lb groot, oftewel 4 1b klein, met de aantekening dat daarvan een brief was. Daaronder stond genoemd Grete Necken .. van oren erve in dien haghen. Ook zij heeft daarvan een brief.
In andere hand staat daaronder gemeld, dat in het jaar 37 Johannes Prumer, Greta Necke en Wichmodius Wisinc werden terugbetaald. Ook wordt er een Jacob de Indaghine “apud fratres” vermeld in 1321 (Kossmann-Putto nr. 1237); rond het huis dat van Jacob was liep een steeg: “cum stega que domum circuit” en bij het erf hoorde een steeg die van een stenen huis tot aan de Burgwal liep: “hereditas, site apud fratres sicut ibi iacet cum stega a domo lapidea usque ad Burgwal”. Hoe Fasel uit deze teksten kan afleiden dat de Broederstraat dus buiten de stadsmuur heeft geleden (p. 287), is een raadsel.

, zo tracht Fasel aannemelijk te maken (p. 287). De Broederstraat lag dan in de Hagen. Hagen zijn, volgens Fasel, dijkzomen met houtgewas beplant (p. 305)10 [10. In een dergelijke betekenis worden ‘hagen’ veelal gebruikt in de Oudste Foliant, beweert Fasel, doch geeft opnieuw geen folium aan. Fasel noemt nog de Isselmuedenerhagen in Mastenbroek, de stadshagen van Zwolle, ’s Gravenhage, en de Zendijker Hagen als grens tussen de marken Oosterholt en Wilsum. Door de heren D.P. Blok en Buitenhuis werd mij nog gewezen op de Hagen bij Zutphen, die aanvankelijk buiten de stadsmuur gelegen waren in een hoek van twee stroompjes, nadien echter binnen de stad werden getrokken.], en in dit geval wordt het gebied

|pag. 22|

dat ‘in de hagen’ werd genoemd (binnen de stadsvrijheid en ouder: binnen de marke, veronderstelde Fasel) geheel tot en met de O.L.V.-kerk binnen de stad getrokken, zodat de naam Hagen verschuift naar het gebied tussen de stad en Brunnepe (zie de kaart van Van Deventer).
Fehrmann en anderen 11 [11. K.A. 1949/1950, p. 129 (Verbeteringen naar het Boek van Rechten)] veronderstelden daarentegen dat de stad tot het begin van de veertiende eeuw als omtrek had Oorgat -Burgwal- Botervatsteeg- IJssel, dat de Botervatsteeg de voortzetting van de Burgwal was en dat de kapel die in de tweede helft van de veertiende eeuw de Buitenkerk (O.L.V.-kerk) zou worden in de zogenaamde Buitenhoek buiten de stad lag. Deze Buitenhoek zou, toen men in de veertiende eeuw tot stadsuitbreiding besloot over te gaan, bij de stad zijn getrokken door de Burgwal te dempen op het punt waar nu de Botervatsteeg loopt en deze wal in Noordwestelijke richting te verleggen. Hierdoor kwam dan een deel van de oorspronkelijke middeleeuwse nederzetting de Hagen binnen de stadswallen te liggen, waardoor hij in Kampen is opgegaan. Fehrmann vond een bewijs voor deze veronderstelling in het Boek van Rechten (fo 36vo) op 22 febr. 1387 onder de titel: “van tymmeren in den haghen”: “Item soe hebben de scepen ende raet mit oer ghemeente overdraghen dat men in den haghen op die drie brede stege, die dwers doreghaet, de de scepen ghenghen, soelen tymmeren steensdicke ende de pylre anderhalven steensdicke ende drie stene breet ende de solen decken myt pannen. Anders en sal men daer niet dicker tymmeren dan een steinsdicke bynnen stylen ende de mogen nyt pannen stecken, ende we mit pannen niet en decket, de mach myt rede decken ende sal schindelen dat dak met leem”.
Fehrmann veronderstelde dat die brede steeg het gedempte stuk Burgwal was, nu de Botervatsteeg. Fasel meende evenwel dat met deze vaart de stadswetering bedoeld was die achter de Vloeddijk langs ging en in de Reve uitmondde (p. 298/9). “Een waterloop impliceert nog geen muur en bewijzen van een muur bij de Botervatsteeg zijn niet gevonden”, zegt Fasel. Vóórdat een oplossing voor de plaats van de brede steeg gevonden kan worden, zal gezocht moeten worden wat in 1387 met de plaatsbepaling “in den hagen” bedoeld kan zijn. Was dat het hele gebied vanaf de Broederstraat naar het Noordwesten, zoals Fasel veronderstelde?.
Wilde dat slechts zeggen ‘in de stadsvrijheid’, eveneens van Fasel? Was het juist het gebied vanaf de Botervatsteeg, zoals Fehrmann dacht. Of was het in 1387 al het gebied zoals Jacob van Deventer dat tekende in het midden van de zestiende eeuw en dat toen de Hagen werd genoemd, een soort voorstadje van Kampen?12 [12. Dit voorstadje maakte moeilijke tijden door tijdens de tachtigjarige oorlog in de zeventiger jaren van de zestiende eeuw en werd met de grond gelijk gemaakt in 1672 door de Franse bezetters. (Fehrmann pp. 138-141). Het citaat van 1387 uit het Boek van Rechten ook in OSDM, eerste stuk, 163, en in het Gulden Boek fo 11vo (OSDM, eerste stuk, p. 111), waar de tekst luidt: “in den hagen op die brede stege, die dwers doer ghaet, die die schepen ghenghen …”]. De vele door Fasel opgeworpen problemen – de ligging van een zijl in de Hagen, de plaatsen van schepenhuis en van richthuis, van vismarkt en vleeshuis, van Wiltfang en Molenberg, de loop van de Reve en Burgwal, de ligging van de poorten- tonen aan hoe noodzakelijk een systematisch onderzoek van de bronnen van Kampen is. Ook een vakkundig archeologisch stadskern onderzoek zou een belangrijke bijdrage voor een goed topografisch begrip kunnen leveren, zoals in verschillende steden kon worden aangetoond.

Niet onwaarschijnlijk lijkt een noordwestelijke ontwikkeling en uitbreiding van Kampen. De bouw van de O.L.V.-kerk in de tweede helft van de veertiende eeuw onder Rutger van Keulen wijst op een sterke uitbreiding van de bevolking, in het bijzonder in deze hoek van de stad. In dezelfde periode ontwikkelde Kampen zich tot een flinke handelsstad, wat natuurlijk een zekere aantrekkingskracht uitoefende. En rond 1350 zouden

|pag. 23|

het raadhuis, het Heilige Geesthuis en wellicht ook het vleeshuis in de omgeving van de Broederstraat bij de Oudestraat tot stand zijn gekomen. Wellicht is er tot het midden van de veertiende eeuw slechts sprake van een zeer geleidelijke uitbreiding van Kampen, dat aanvankelijk in zijn kleinste fase een goed beschermde nederzetting moet zijn geweest: in het zuidwesten en westen achter de Reve gelegen, ten noordwesten beschermd door het onontgonnen veengebied en in het noordoosten en oosten door de IJssel. Er hoeft in de dertiende eeuw zelfs geen muur geweest te zijn, misschien slechts twee poorten, de bovenste en de nederste, waarover in 1313 gesproken wordt (Boek van Rechten fo 11vo). De bovenste poort zou gelegen kunnen hebben aan het Oorgat, de nederste stroomafwaarts, misschien bij de Jacobssteeg op de hoek van de Oudestraat, waar bij de bouw van de Raiffeisenbank onlangs op vijf meter diepte zware fundering werd aangetroffen. Toen ten noordwesten daarvan het Minderbroederklooster werd gebouwd en de bewoning aan de dijk zich uitbreidde in de eerste helft van de veertiende eeuw, werd dat deel bij de stad getrokken, de weg uit het westen naar de Oudestraat langs het klooster (tevoren ‘stega’ genoemd) werd verbreed 13 [13. Oudste Foliant fo 211vo: “van den erve in der broederstraten dat toe der straten to wyden ghenoemen woert”.], en de verlenging van de Burgwal kwam tot stand, zodat er een brug moest worden gebouwd (de ‘broderbrugge’, die op 24 mei 1350 wordt genoemd, Kossmann-Putto, nr. 905). Iets na 1300 vindt klaarblijkelijk die vergroting van Kampen plaats vanaf wellicht de Jacobssteeg of de Broederstraat of daaromtrent in de richting van Brunnepe langs de IJssel, door bewoning van de IJsseldijk (verlenging van de Oudestraat) en de verlenging van de Nieuwstraat (Buitennieuwstraat).

NOTEN BIJ I d.

Noten op pag. 23 t/m 25 zijn in de tekst opgenomen als zijnoten.

____________
– Verkerk, C.L. (1974) Kampen en de Franciscanen (een voorlopig verslag ZWO). Univeriteit van Amsterdam, Amsterdam.

Category(s): Kampen

Comments are closed.