Onderzoek naar de ligging van de kerk in Luchere.

|pag. 17|

ONDERZOEK NAAR DE LIGGING VAN DE KERK

IN LUCHERE.

______

     Lindeborn deelt in zijn beschrijving van het bisdom van Deventer een brief mede van Bisschop Herbert van Bierum, die van ’t jaar 1138 tot 1150 regeerde, waarin die prelaat de kerk in Luchere schonk aan de kerk van den H. Lebuinus te Deventer, met bepaling dat de kosten van was en olie voor licht door den custos van ’t kapittel moesten bestreden worden (Notit. Episc. Dav. p. 69). Lindeborn, die vroeger om Almelo als priester en missionaris was werkzaam geweest en na reeds jaren pastoor te Utrecht geweest te zijn dit werk uitgaf, meldt, dat hij volstrekt niet heeft kunnen gewaar worden waar dit Luchere ligt; dat hij echter is te weten gekomen, dat achter het kasteel Eversberg, tusschen Rijssen en Hellendoorn, een buurt ligt die dien naam draagt en ook een veen of moeras bestaat, waarvan oude overleveringen melden, dat daar een kerk in is verzonken.
     Tusschen Hellendoorn en Rijssen ligt aan den zelfden kant der Regge als deze plaatsen zulk een buurt niet, doch over de Regge, tusschen den Eversberg en Rijssen, liggen de op de gemeentekaart van Wierden

|pag. 18|

voorkomende Lochtersche landen, blijkbaar zoo genoemd naar de aloude hofstede Lochteren, Lyochteren, Luchteren, die onder deze namen meermalen in de leenregisters der 15e eeuw voorkomt als gelegen in de marke of buurschap Notter, kerspel Rijssen. Deze plaats zal aan Lindeborn beduid zijn. Of er echter sagen bestaan van een aldaar ergens in de venen verzonken kerk, is mij onbekend; doch er bestaat een erfgerucht te Haarle (gem. Hellendoorn), dat aldaar een kerk zou verzonken zijn tusschen Holten en Hellendoorn, wat men ook kan noemen tusschen Hellendoorn en Rijssen, doch niet in een moeras of veen, maar op een tamelijk hoogen berg, en deze plaats heet niet Luchere.
     Een half uur namelijk ten zuidoosten van Haarle, op den berg tegenover een bron aan de overzijde eens heuvels, ligt een kolk van het oosten naar het westen strekkende, die zich inderdaad als de platte grond eener kapel of niet groote kerk voordoet, terwijl aan den zuidwestkant een vierkant stukje kolk daaraan verbonden, op den grond eener kamer of sacristij gelijkt. Ten noorden der kolk vindt men op zeer geringen afstand een dozijn gaten in den grond, die het voorkomen hebben van huisplaatsjes of in den berg uitgegraven hutten. Die kolk wijst de sage te Haarle aan als de plaats waarin een kapel of kerk zou verzonken zijn, er bij voegende, dat men op Kerstnacht nog de klokken meent te hooren luiden. Het zij hiermede zoo het wil, die plaats kunnen wij niet voor Luchere houden, omdat hier niets naar dien naam zweemt.
     Een uur verder naar het zuidoosten aan den weg van Nijverdal naar Wierden, nog in de marke Noetsele en gemeente Hellendoorn, werd in het jaar

|pag. 19|

1883 eene katerstede geveild van 7½ bunder grootte, die den naam draagt van Nijkerken; en verder de brug over de Rogge passeerende, is men niet verder dan een half uur van het ten zuiden of eenigszins zuidwestelijk van die brug gelegen Lochteren of de genoemde Lochtersche landen. Hier zouden wij de kerk van Luchere kunnen zoeken, hoewel de letter t ons in Lochteren hindert. Ook de naam van Nykerken, dat een groot half uur van Lochteren ligt, pleit niet voor zulk een oude kerk. Bovendien is dit Lochteren een goed uur van Rijssen, ons digt genoeg bij de aloude kerk in deze laatste plaats, om reeds zoo vroeg, nl. omstreeks 1140, hier niet slechts een kapel, maar reeds een kerk te verwachten.
     Liever zouden wij de kerk in Luchere zoeken op de grenzen der marken Haarle en Espelo, of, wat op hetzelfde neerkomt, op de grenzen der later opgerigte voormalige parochiën of kerspels Hellendoorn en Holten, die nog de grenzen dier burgerlijke gemeenten zijn, op gronden die nog tot Hellendoorn behooren. In het markeboek van Haarle en in het doopboek der kerk aldaar wordt namelijk herhaaldelijk gewaagd van een katerstede de Capelle, van den kamp achter de kapelle, van den kapellekamp, welke laatste naam een stuk land aldaar nog draagt. Drie markepalen had Haarle staan op de grenzen van Espelo of Holten: een bij de helling van den berg, een bij de kapel of den kapellekamp en nog een derde een kwartier uur verder westelijk bij den Ulft. Die plaats zal wel kapel genoemd zijn, omdat daar vroeger een kapel, later kerk genoemd, gestaan heeft., zooals op meer plaatsen die naam aanduidt, gelijk bijv. de kapel nog de plaats heet, waar te Hengforden eens de kapel stond.

|pag. 20|

     De naam der plaats Luchere komt ook tweemaal voor in de Deventer Kameraarsrekeningen, maar dit geeft ons weinig licht.
     In het jaar 1345 werd aan den timmerman Arnold drie schellingen en acht denaren betaald als loon, met inbegrip van paardhuur, voor zijn reis naar Luchgere, om naar een blidenswengel om te zien. Als men deze geringe reiskosten met andere van gelijke grootte of grootere in die rekeningen vergelijkt, dan komt men tot het besluit dat Luchgere niet zoo heel ver van Deventer lag. Nog eens wordt Luchgere genoemd in het jaar 1360, toen aan Geneken en Herbord, die naar Luchgere waren gereisd om een landdag van de Zutfenaars en Kampers bij te wonen, 4 pond 6 scheliingen en 8 denaren werd betaald. Dit was wel veel meer, doch er waren twee personen en wie weet hoe lang die vergadering geduurd had. 1 [1. Vergelijk over een gevolgden oorlog van Kampen met Zutphen Boecop, bladz. 293 en 294.]) Als dit Luchgere op de zoo even voorgeslagen plaats lag, dan was men van weerszijden elkaar buiten de steden en buiten het gebied van het voormalig Graafschap in Hameland tegemoet gekomen. Digt bij die plaats de Capelle ligt nog een plaatsje Capelle-bisschop of nu enkel Bisschop genoemd; wat echter meer zegt is dit, dat zeer digt bij de Capelle eene plaats ligt, die Geere of Geers, eigenlijk, zooals men nog op de gemeentekaart leest, Groote Geere of Groote Geers heet.
De naam Groote Geere wijst van zelf op eene deeling en op het andere deel Luttike Geere, dat in de uitspraak ligt per crasin Luckgeere kan zijn geworden. Luttike gebruikte men toen evenzeer als klein; zoo heet Klein Overmeen in oude stukken ook Luttike Over-

|pag. 21|

meen (onder Heeten). Erven met name de Geere vindt men meer: zoo ligt b.v. onder Twello een erf de Geere.
Geer kon in de volkstaal weer ligt Geers worden (waarvoor men echter zooals elders Geerding zou hebben moeten zeggen). Een half uur noordwestelijk van bovengenoemde Capelle vindt men een geheele buurt die in het markeboek van Haarle, als ook in dat van Heeten Lurikeers, Lorickeers genoemd wordt en nog heden Lur-keers heet. Iemand daar ter plaatse zeide ons dat men ook Luckeers zeide. 2 [2. Men zou het Ly in Lyochteren, Ly-chere, Luchere ook voor het Fransch-Latijnsche lidwoord de kunnen nemen, dat de middeneeuwsche Latinisten soms bezigen, zoodat dan Parochia Ly-gere ,,dat kerspel die Geere’’ zou kunnen beteekenen.])
     Dat hier een kapel geweest is, zal men wel moeten toegeven, mits er bevolking en plaats voor was.
Bevolking ontbrak hier zeker, als nog heden, niet. Hier lagen de oldhoevige erven van Espelo, b.v. de Ulft, de Bromhaar van Heeten; de oldhoevige katersteden (zooals het markeboek van Heeten ergens een katerstede noemt) de helhuizen, het vagevuur, de Groote en Luttike Geere of Geers op de grenzen der parochies Rijssen en Raalte, voor dat de parochies van Holten en Hellendoorn bestonden. Hellendoorn wordt in ’t jaar l334 en 1336 als parochie op zich zelf genoemd, ja had reeds een kapel met eigen priester in 1275, zooals wij uit de tiendlijst van dit jaar zien; en Holten, een parochie, van Rijssen afgescheiden, volgens het visitatieboek, had reeds in 1385, gelijk ook Wesepe en Bathmen, een eigen kerk en schout. Rijssen, schoon eerst genoemd als parochie in een stuk van 1188 en Raalte in een stuk van 1132, moet men wel veel vroeger als parochies denken. Tusschen Rijssen en Raalte was dus in de

|pag. 22|

eerste helft der 12e eeuw ruim plaats voor een kapel, zelfs voor een kerk met parochiale regten.
     Het is gewaagd, om wegens de ligging en oudheid der kerk van Raalte, Hellendoorn een dochterkerk van Raalte te noemen, omdat hiervan nergens iets blijkt. Anders zou men het feit, dat de kerk van Hellendoorn ter begeving van Deventer stond, hieruit kunnen verklaren, dat de kerk te Raalte in 1132 aan Deventer geschonken was, zooals ook de dochterkerk Holten, alsook Meppel, ter begeving van diegenen kwamen, die de moederkerken Rijssen en Colderveen te begeven hadden. Denkt men zich de parochie Hellendoorn als voortzetting der parochie Luchere, dan is zij door de schenking dezer kerk, tusschen de jaren 1137—1150, dus bijna gelijktijdig met die van Raalte, reeds als bij voorbaat aan het kapittel te Deventer gekomen.
     Meermalen vinden wij in die vroege tijden dat de kerken verplaatst werden en nog in de 14e eeuw hooren wij de bisschoppen het eigenmagtig verplaatsen verbieden. Wil men dit ook van de kerk van Luchgere beweren, dan is daar niets tegen, al laat men ze zelfs eerst hier ergens, later te Nykerken aan de Nijverdaal en eindelijk met eene misschien reeds bestaande kapel of nog te bouwen parochiekerk te Hellendoorn tot ééne parochie samensmelten.
     Opmerkelijk is, dat voor het jaar 1381 te Heeten, op de plaats nog Oldheeten genoemd, een kerkhof en dus ook een kerk bestaan heeft, dochterkapel of -kerk van Raalte met regt van begraving, ofschoon de traditie te dier plaats wel van een heerenhuis mompelt, maar van een vroegere kerk niets meer weet.
De plaats ligt ¼ uur ten z.o. van de kerk te Heeten.

|pag. 23|

Immers in het register van het H. Geest-gasthuis te Deventer, door mr. J. I. van Doorninck uitgegeven, leest men: »1381 zondags na des hyligen cruces daghe verkocht Helmich van Duere aan Berend Ockenbroeck een slach op het kerkhof bij den Lohuis te Heeten.’’
Het Lohuis ligt nog naast dit Oldheeten. In een stuk van 1428 donderdags na Paschen, schijnt van hetzelfde of een belendend land spraak te zijn, waar de kerkmeesters van Kaalte een paar stukjes land, namens de erfgen. van Raalte verkoopen aan de provisoren van het H. Geest-gasthuis; een van deze stukjes was ook hier gelegen en strekte aan het land van Willem ten Lohuis. Deze kapel of kerk te Oldheeten schijnt dus al voor 1381 daar niet meer bestaan te hebben. Nu Holten en Wesepe een eigen kerk reeds in 1385 hadden (Wesepe lag in 1336 nog in de parochie Wijhe) en de kerk van Luchere weg was en in de parochie Hellendoorn was opgegaan, bestond er weinig gevaar meer dat een deel van het Raalter kerspel om de nabijheid aan de kerk te Luchere zou komen en van die zijde besnoeid zou worden, en daarom zal men de kerk te Heeten afgebroken hebben, zoodat er zelfs geen traditie meer van schijnt overgebleven te zijn.
     Wij zouden buiten ons doel, het zoeken naar de kerk in Luchere, gaan, indien wij verder ontwikkelden hoe de kapittelkerk te Deventer minder suo jure dan wel privilegio, meer door voorrechten dan rechtens, zoovele kerken te vergeven had, ofschoon ze zelfs de oudste kerken in Salland niet bezat, of althans oorspronkelijk niet bezeten had. Wilsum, waar steeds de Zeend moest gehouden worden, misschien wel de oudste kerk in die streken, bezat ze nooit. Ook Raalte ontving ze later. Dalfsen en Ommen, noch ook Rijssen,

|pag. 24|

stonden ooit te harer vergeving. Deze bevoorregtiging door het schenken van kerken zal Deventer daaraan vooral te danken gehad hebben, dat het eens jaren lang den zetel des bisschops Radbodus was geweest, zoodat men toen buiten ’s lands ons bisdom soms het bisdom van Deventer noemde en niet minder, dat bij de volledige instelling des kapittels dit met de kanunniken en goederen uit het kapittel van S. Salvator te Utrecht, is aangevuld, zoodat het zich steeds als éen kapittel met dat van S. Salvator beschouwde, waarover Dumbar (Devent. I, 238) een belangrijk stuk van het jaar 1295 mededeelt.

     Slagharen, 12 Julij 1888.                                                                                          J. Hogeman.

_________
Hogeman, J., Onderzoek naar de ligging van de kerk in Luchere. In: VORG 17e stuk (1889). p. 17-24.

Category(s): Overijssel
Tags:

Comments are closed.