Hoofdstuk 6: Toelatingsbeleid

|pag. 43|

Hoofdstuk 6

Toelatingsbeleid

6.1 Toelatingseisen

De voorwaarden waaraan kostgevers moesten voldoen om geplaatst te worden, waren de volgende:
1. Men moest ingezetene van de gemeente zijn
2. De hulpbehoevendheid moest bij sollicitatie aangetoond kunnen worden
3. Men moest een bewijs van goed gedrag hebben
4. Goede referenties moest men kunnen overleggen
5. Met de duur der sollicitatie werd rekening gehouden
6. De godsdienstige gezindte van degene door wiens overlijden de vacature was ontstaan telde mee.

ad.1
Herhaaldelijk kwamen verzoeken binnen om mensen van elders op te nemen, maar daaraan kon niet worden voldaan.
ad.2
Had iemand voortdurend verzorging nodig of had men een lastige ziek te, dan werd men ook niet opgenomen. In 1894 kwam bijvoorbeeld een verzoek binnen om iemand, die uit het ziekenhuis werd ontslagen, op te laten nemen op de ziekenzaal van het gasthuis. Dit werd geweigerd omdat de ziekenzaal alleen bestemd was voor behoeftige verpleegden uit het gasthuis. 1 [1. Reglement voor de beide gast- en proveniershuizen B652, reglement op inwendig beheer, correspondentiereeks B. en W.]) Het zou nog tot midden 20e eeuw duren voor het gasthuis de functie van verpleeginrichting kreeg en juist mensen om hun ernstige hulpbehoevendheid ging opnemen. 2 [2. H. Wiersma, 1982])
ad.6
Opname geschiedde in evenredigheid van zielental der verschillende gezindten in de gemeente. Dit laatste was belangrijk omdat opname niet alleen beschouwd werd als hulp aan een arme, maar ook als hulp of ontlasting ten bate van de diaconie van de gezindte waartoe opgenomene behoorde. Afwijken van deze regel zou zeer in strijd zijn met de rechtvaardigheid, aard en geschiedenis der gestichten. 3 [3. Register van uitgaande stukken no 596])

Voor de kostkopers waren de toelatingseisen minder streng. Hoofdzaak was dat de inkoopsom betaald werd. Die mocht trouwens ook in termijnen betaald worden. 4 [4. Kasboeken van ontvangsten en uitgaven]) Vanaf het eind van de negentiende eeuw gold een mini-

|pag. 44|

mumleeftijd van 60 jaar.
Met name vóór 1850 was het geen noodzaak om ingezetene van de gemeente te zijn. Ook mensen van elders, van Zwolle, Gouda, Amsterdam, Zwartsluis, Kampereiland en Mastenbroek werden geplaatst. Sommigen wilden naar Kampen omdat ze daar familie hadden wonen. In de archieven zijn geen andere redenen genoemd, maar mogelijk was in Kampen plaatsing gemakkelijker of goedkoper, of hadden de Kamper gasthuizen een goede naam.
Na 1850 kwamen vrijwel alle kostkopers van het gasthuis uit Kampen.
Men nam zelfs niet meer de moeite om de plaats van herkomst in de registers te vermelden. Men was ingezetene indien men een bepaald aantal jaren in de gemeente gewoond had. 5 [5. Register kostkopers, correspondentiereeks B. en W., gegevens burgelijke stand])
In 1894 werd officieel bepaald dat alleen ingezetenen van Kampen nog geplaatst mochten worden. Alleen indien er bij een vacature geen Kamper sollicitanten waren, dan konden mensen van elders geplaatst worden. 6 [6. Register van uitgaande stukken no. 246, 25 okt. 1894])
Oud-leden van de gemeenteraad hadden overigens in principe recht op een kostkopersproeve. 7 [7. Correspondentiereeks B. en. W., C1, 1855. Uit het feit dat oud-raadsleden het gasthuis als woonruimte accepteerden, kan men concluderen, dat de kostkopers niet een al te lage sociale status hadden])

6.2 Aanmeldingsprocedure

Mensen, die in het gasthuis opgenomen wilden worden, konden zich op de regentenvergadering op de eerste maandag van de maand in laten schrijven.
Van deze sollicitaties hielden de regenten een register bij met de volgende gegevens: naam, geboorteplaats, leeftijd, kerkelijke gezindte, burgerlijke staat, beroep, maatschappelijke toestand en aanbevelingen. 8 [8. Reglement van orde voor de vergadering]) Wanneer er door overlijden een plaats vrijkwam, dan meldden de regenten dit aan burgemeester en wethouders en droegen tegelijkertijd een nieuwe bewoner voor.
Burgemeester en Wethouders wonnen dan inlichtingen in over goed gedrag van de betrokkene en bij geen bezwaar begunstigden zij die persoon met een kostgevers- of kostkopersproeve, “overwegende, dat tegen opneming der genoemde persoon bij regenten geen bezwaren konden bestaan, als zijnde door dezelfde voorgedragen”. De regenten handelden dan de zaak af.
Ook wel kwamen verzoeken tot opname rechtstreeks bij B. en W. binnen. 9 [9. Correspondentiereeks B. en W.])

De periode tussen eerste aanmelding en opname was soms zeer lang. De wachttijd kon tot zeven jaar oplopen. Dit blijkt uit het sollicitantenboek, waarin alle aanmeldingen geboekt staan. Jaren achter elkaar, vaak elke

|pag. 45|

maand, komen daarin dezelfde namen voor. Dat de namen niet automatisch elke maand door de regenten op de lijst geplaatst werden, maak ik op uit het feit dat soms een naam ontbreekt, die dan later weer opduikt. Men moest zich dus waarschijnlijk elke maand bij de regenten vervoegen. Op een gegeven moment verdwijnt de naam uit het register. 10 [10. Register van personen, welke opgenomen wensen te worden]) Sommigen bleken geplaatst, want ik kwam daarna hun namen in het bewonersregister tegen. Maar toch niet alle sollicitanten kwamen in het gasthuis terecht. Mogelijk hadden die de moed opgegeven, andere opvang gevonden, té hulpbehoevend voor plaatsing geworden, of waren overleden.

6.3 Prijzen kostkopersproeven en onderverdeling klassen

De prijzen, die kostkopers moesten betalen voor kostkopersproeven, konden nogal verschillen. Dat was afhankelijk van welk huisje men toebedeeld kreeg.
Tot het eind van de eeuw werkte men niet met vaste in-koopbedragen. De regenten stelden ze nogal willekeurig vast. Zelfs B. en W. klaagde erover dat de regenten met maatstaven te werk gingen, die bij hen niet bekend waren. Zij verzochten dan ook om in kennis gesteld te worden als de regenten van de regel afweken, zodat het gemeentebestuur bij een verzoek tot goedkeuring enige grond van beoordeling zou bezitten. 11 [11. Correspondentiereeks B. en. W., extract no. 5, 1862.])
In 1885 stelden de regenten voor om vaste prijzen voor kostkopersplaatsen te hanteren. Dit was evenwel erg moeilijk omdat er te veel verschillende categorieën waren. 12 [12. waarschijnlijk bedoelt men hier soorten woningen]) Bovendien kon men in Kampen niet dezelfde prijzen vragen als in andere plaatsen. Op welk gebied Kampen afweek van andere plaatsen is mij niet helemaal duidelijk.
Voorgesteld werd om een indeling in 5 klassen van woningen te maken.

Uiteindelijk kwamen er 4 klassen:
– 1e klasse huisjes aan de Burgwal en huisjes in het nieuwe gedeelte aan de tuin. Men kocht zich in voor prijzen die varieerden van f 1600,- tot f 3000,-
– 2e klasse woningen in de Lange Kei oude gedeelte, twee kamers beneden aan de Burgwal en woningen voor aan de tuin. Hiervoor moest f 1200,- tot f 2100,- betaald worden.
– 3e klasse woningen aan de tuin bij de stal, kamer boven toegang en twee kamers aan Burgwal boven. De prijzen hiervan bedroegen f 1000,- tot

|pag. 46|

f 2100,-
– 4e klasse woningen, achterkamers in nieuwe blok, die f 900,- tot f 1800,- moesten opbrengen.

De prijzen van de kostkopersproeven waren niet alleen afhankelijk van de woning, die men kreeg toebedeeld, maar werd ook bepaald door de leeftijd bij binnenkomst. Hoe ouder men was, des te meer betaalde men. Men kende drie leeftijdscategorieën, namelijk van 60 tot 65 jaar, van 65 tot 70 jaar en boven de 70 jaar. Bij echtparen werd de leeftijd van de jongste gerekend. In principe werden er geen mensen jonger dan 60 jaar toegelaten. Gebeurde dit wel, dan betaalden zij f 150,- extra voor elk jaar dat ze jonger waren dan 60 jaar.
Ook was er nog een apart tarief voor echtparen en alleenstaanden.

Er was ook nog een mogelijkheid om de vaste wekelijkse kost af te kopen. De bedragen waren f 2,50 voor alleenstaanden en f 3,75 voor echtparen. 13 [13. Reglement op inwendig beheer, uittreksel van besluiten van regenten A1, 1885])
Als één van beide echtgenoten vóór plaatsing overleed, dan was er geen restitutie mogelijk.
Ook bij overplaatsing naar de ziekenzaal moest men afstand doen van de kostkopersproeve. Men kon dan geen rechten meer laten gelden op een woning. Wel kreeg men dan zo nodig kledingstukken verstrekt en had men recht op een wekelijkse toelage van f 0,50. In 1897 werd deze toelage afgeschaft.

De prijzen waartegen de kostgevers-werkvrij zich inkochten, waren ook leeftijdsafhankelijk en varieerden aan het eind van de eeuw van f 500,- tot f 750,- voor alleenstaanden en van f 700,- tot f 1150,- voor echtparen.
Naast de gewone kost kregen de kostgevers-werkvrij jaarlijks nog 500 korte en 500 lange turven of daaraan gelijke brandstof.
De kostgevers-werkvrij betaalden nog wel eens bij, om de status van kostkoper te verkrijgen. Het gemiddelde bedrag van bijbetaling was f 400,- 14 [14. Register kostkopers en correspondentiereeks B. en W.])

6.4 Afschaffen kostkoperij

Het fenomeen ‘kostkoper’ was overigens in de 19e eeuw wel punt van discussie: er was een trend om de hele kostkoperij af te schaffen. De gemeentelijke overheid was daar voorstander van. Een verzoek van een vrouw van 42 jaar

|pag. 47|

om voor een kostkopersproeve in aanmerking te komen was in het midden van de 19e eeuw de aanleiding om een discussie hierover echt op gang te brengen tussen het gemeentebestuur en de regenten. De gasthuizen waren namelijk oorspronkelijk gestichten van liefdadigheid, die de behoeftigen van de stad op hun oude dag behoorlijke verzorging dienden te verschaffen. Belangrijk voor de gemeentelijke overheid was bovendien dat dit ten voordele en verlichting der verschillende armenbesturen was.
Het afschaffen van de kostkoperij was echter nadelig voor de gestichten, want dezen verloren daardoor een deel van hun inkomsten in de vorm van kostkoperspenningen. Dit inkomen vormde dan ook de grootste hinderpaal om het kostkoperssysteem af te schaffen.
De gemeentelijke overheid stelde de regenten echter gerust en zegde toe dit financiële nadeel te compenseren door een jaarlijkse subsidie. De regenten wezen dit voorstel echter af en voorlopig bleef de kostkoperij bestaan. Wel beloofden de regenten van hun zijde om zich te beijveren om de contracten te toetsen aan de eigenlijke bedoeling. 15 [15. Correspondentiereeks B. en W.])
In 1958, dus pas honderd jaar later werd in de Verenigde Gasthuizen de kostkoperij voorgoed afgeschaft. 16 [16. Stukken betreffende kostkopers en kostgevers en H. Wiersma, 1982, blz. 20 en 21])

Conclusie: opvallend is dat de toelatingseisen tegen het eind van de 19e eeuw strenger werden. Zo moest men ingezetene van de gemeente zijn en in principe 60 jaar of ouder zijn.
Dit zou kunnen wijzen op een groter aantal gegadigden. Dat wordt bevestigd door het feit dat mensen zeer lang op de wachtlijst stonden, alhoewel ik niet heb kunnen nagaan hoe lang de wachtlijsten aan het begin van de eeuw waren, omdat het spoor dood liep. De lijsten waren namelijk niet volledig.
Ook uit het feit dat mensen zoveel moeite deden om geplaatst te worden (jaren achtereen elke maand opnieuw in laten schrijven), concludeer ik dat er vrij veel belangstelling was voor opname in het gasthuis.
Eén van de eisen voor plaatsing was, dat men hulpbehoevend moest wezen. Ik krijg echter niet de indruk dat die regel streng gehanteerd werd. Zeker was in ieder geval, dat men ook weer niet té hulpbehoevend, en niet ziek mocht zijn om geplaatst te worden.

|pag. 48|

{blanco}

|pag. 50|

Noten bij hoofdstuk 6

Deze zijn nu als zijnoten opgenomen in de tekst.

Category(s): Kampen
Tags: ,

Comments are closed.