Het Reventer te Zwolle

HET REVENTER TE ZWOLLE.

     Het schijnt, dat te Zwolle een geest zijn invloed aanwendt, om te trachten alle oude gebouwen, waarop alle andere steden prat zouden zijn, op te ruimen.
     Nauwelijks is het gevaar voor afbraak van de trouwzaal in het Stadhuis geweken, of een ander gebouw wordt bedreigd.
     Een gebouw, dat een stuk geschiedenis voor Zwolle vertegenwoordigt en niet minder een stuk karakteristieke architectuur.
     Overtuigd, dat het Reventer niet die algemeene bekendheid in den lande bezit, waarop het aanspraak kan maken, zal ik een en ander er over mededeelen.
     Het Reventer of Reefter, zooals het te Zwolle genoemd wordt, ligt op het Bethlehemsche Kerkplein, en was eertijds het »refectorium’’, de eetzaal der geestelijken, van het oudste en vermaardste klooster Bethlem of Belhem te Zwolle.
     Dit klooster werd in 1308 door Bernhard van Vullenho gesticht binnen het oudste gedeelte der stad. Een groote brand legde het in 1324 in asch, waarna het echter weer verrees, om ten slotte een groote ruimte te beslaan. Van die uitgestrektheid krijgt men een denkbeeld, wanneer men bedenkt, dat ten Oosten de Schoutensteeg, vroeger de

|pag. 155|

Heilige Geeststeeg, de grens vormde en de tegenwoordige Nieuwe Markt de tuin was. 1 [1. Zie voor uitvoeriger mededeelingen mijn stuk in de Verslagen en Mededeelingen, uitgegeven door de Vereeniging t. beoef. v. Overijss. Regt en Geschiedenis, 23ste stuk, blz. 31 vlg.])
Aan de zuidzijde lag het kerkhof.
     Van de gebouwen bestaan in hoofdzaak thans alleen nog de Bethlehemsche Kerk en het Reventer der kloosterlingen. In het kort zal ik de lotgevallen van het laatste vermelden, dat achtereenvolgens — nadat de monniken omstreeks 1580 het klooster verlaten hadden — voor verschillende doeleinden gebruikt werd. Zoo hielden er sommige gilden hun vergadering in, waaronder de wollen- en zijden-lakenkoopers. Later, in 1677, gaf de magistraat aan Jean Charles toestemming om in dit gebouw tot wederopzegging dril- en schermles te geven. Zelfs hadden er veilingen en tooneelvoorstellingen in plaats. In 1812 werd het gebouw kazerne, om dertig jaren later in een garnizoensmagazijn veranderd te worden. Na het vertrek van het depót der 7e Afdeeling in 1843 kwam het Reventer wederom ter beschikking van de stad. Daarna vestigde de Overijsselsche Vereeniging ter
Ontwikkeling van Provinciale Welvaart in het gebouw haar museum, dat den 7 Juni 1846 geopend werd en allengs niet alleen het geheele
gebouw in beslag nam, maar in 1875 nog vergroot werd door den aankoop door de gemeente Zwolle van een huis toebehoorende aan de Nederlandsch Hervormde Gemeente. Voor de verbouwing, die toen volgde, verstrekten de toenmalige Rijksadviseurs een restauratieplan, dat echter niet uitgevoerd werd.
     Toen het meer en meer bleek, dat de Overijsselsche Vereeniging tot Ontwikkeling van Provinciale Welvaart opgeheven zou worden, werd het lot van het gebouw een open vraag. Vooral in 1899 doken herhaaldelijk geruchten en meer dan geruchten op, die op slooping wezen. Schrijver dezes sprong toen met kracht voor het behoud in de bres.
     Na de opheffing der vereeniging en de ontruiming van het gebouw in 1906 drong de vraag wat zijn verdere bestemming zijn zou zeer sterk op den voorgrond. De plannen tot verbouwing en uitbreiding van het stadhuis en dientengevolge de verplaatsing der school bij het tegenwoordige stadhuis vestigden het oog op het terrein van het Reventer en omgeving.
     Wanneer die plannen verwezenlijkt werden, dan zou het Reventer gesloopt worden.

|pag. 156|

Hierop hadden onderhandelingen met de regeering plaats om het Reventer tot Rijksarchief, thans op de voor dit doel geheel ongeschikte Sassenpoort gevestigd, in te richten. De toenmalige Rijksarchivaris gaf herhaaldelijk blijken van zijne hooge ingenomenheid met dit plan. Die onderhandelingen hadden echter tot heden toe niet de gewenschte uitkomst.
     Thans stellen Heeren Burgemeester en Wethouders van Zwolle voor, op het terrein van het Reventer en zijn omgeving een school te bouwen en wel in verband met de plannen omtrent het stadhuis boven vermeld.
     In dezen stand van zaken rijst de vraag: is het gebouw waard, dat pogingen voor zijn behoud worden aangewend?
     Naar mijn oordeel zeer stellig.
     De historische herinneringen, er voor Zwolle aan verbonden, deelde ik reeds mede, waarbij natuurlijk het zwaartepunt ligt in het gebouw als voormalig refectorium van het oudste klooster in het oudste stadsgedeelte. Verdwijnt dit, dan verliest Zwolle hiermede tevens een stuk oude topographie.
     Voor de belangrijkheid van dit gebouw uit
een architectonisch oogpunt pleit reeds het feit op zich zelf, dat het aan de aandacht van de Rijksadviseurs niet was ontsnapt.
     Een brief dier Adviseurs van 25 Maart 1876 aan het Bestuur der Overijsselsche Vereeniging tot Ontwikkeling van Provinciale Welvaart luidt:
     »De Rijksadviseurs voor de Monumenten van Geschiedenis en Kunst hebben de eer U het volgende te berichten.
     Onder de merkwaardige en belangrijke overblijfselen van ouden bouwstijl, welke te Zwolle aanwezig zijn, behoort in de eerste plaats genoemd te worden een gevel met traptoren, onmiddellijk achter het gebouw, waarin Uw Museum thans is gevestigd.
     Behoud en herstel van deze bouwwerken in den oorspronkelijken stijl zijn even

|pag. 157|

noodzakelijk als gewenscht en dewijl er plan bestaat, om aan de voor bedoeld Museum ingerichte lokalen uitbreiding te geven en dit wel door daarvoor het bedoeld gebouw te bezigen, zoo schijnt thans het oogenblik daar te zijn, om aan eene goede herstelling te denken.
     Ten einde te bevorderen, dat zoodanige herstelling geheel volgens den stijl plaats hebbe, is door de Rijksadviseurs een ontwerp vastgesteld, dat zij de eer zullen hebben U eerstdaags aan te bieden.
     Gaarne verklaren zij zich bereid om, des verlangd, U nader met hun adviezen bij te staan.
               De Rijksadviseurs voornoemd:
                    FOCK, Voorzitter.
                    HOOFT VAN IDDEKINGE, Secretaris.

     Thans is dit gebouw, na ruim dertig jaren, in kunstwaarde gestegen, niet alleen voor Zwolle, maar ook voor Nederland.
     Hoe menig oud, merkwaardig en eerbiedwaardig gebouw verdween toch niet door sloopershanden! Thans geldt het bij het Reventer niet, evenals in 1875, een onschuldige wijziging, maar een slooping. Krachtiger dan vroeger moet thans opgetreden worden. Een protest moet aangeteekend worden, omdat het hier een redden geldt. Een opwekking is te meer hiertoe noodig, omdat het gebouw in zijn tegenwoordigen toestand bij oppervlakkige beschouwing niet opvalt.
     De westelijke gevel aan het Bethlehemsche Plein toch, tot welks bezichtiging men zich gewoonlijk bepaalt, is geheel bepleisterd en verraadt in geenen deele, dat de baksteenen oostelijke gevel, thans zeer ingesloten, zoo schoone XVde eeuwsche vormen heeft. Hoe de westelijke gevel er echter uit moet zien, volgens de plannen van de Rijksadviseurs, blijkt uit de hierbij afgebeelde teekening, aan hun mededeelingen ontleend. De baksteenen achthoekige traptoren, zoo sierlijk aan den achtergevel uitstekende, toont van buiten niet, dat hij inwendig een fraai waaiergewelf bergt, waarvan men slechts hier en daar in ons land een weerga vindt. Bouwvalligheid kan men als reden van opruiming niet voorwenden, want trots alle stormen, die over het gebouw heengingen, torsen de met uitstekend steenen gewelven voorziene kelders, de sterke muren en de zolderingen met hunne balklagen hunne jaren met eere.
     De gronden, waarop Burgemeester en Wethouders dan ook aan den raad voorstellen tot slooping over te gaan zijn andere, gelukkig niet zwaar wegende. Of is het niet zwak

|pag. 158|

te beweren, dat de stad geen overwegend belang heeft voor het behoud? Gelden dan historische en architectonische redenen niet? Vergeet men dan den plicht, die een voorgeslacht een nageslacht oplegt? Slecht in het uiterste geval, dat men geen uitweg meer ziet, mag men tot een dergelijke slooping overgaan. Is in deze zaak het uiterste beproefd? Kan die school niet verrijzen met behoud van de ruime lokalen, die het Reventer aanbiedt?
     Verder wordt gezegd, dat voor dit gebouw aan Heeren Burgemeester en Wethouders geen bestemming bekend is, die wettigen konde een dringende verbetering daar ter plaatse op te offeren. Die verbetering slaat op verbreeding van de straat daar ter plaatste. Maar overdrijft men niet? In alle jaargetijden en op alle uren van den dag ben ik het Reventer voorbijgekomen, maar nooit ben ik daar gestuit op eenige belemmering in het verkeer. Dit verkeer zal bovendien in het vervolg een zeer geschikte afleiding vinden over de Nieuwe Markt. Daarheen kan men de straat verbreeden zonder het Reventer te raken.
     Wat ten slotte de bestemming van dit gebouw betreft, het is als kern voor het toekomstige Rijksarchief geknipt. Laat ons hopen, dat het eens hersteld door velen als een sieraad van Zwolle erkend zal worden, niet het minst door hen, die het thans nog moeten leeren waardeeren.
     Mogen zij, die in deze zaak geroepen zijn te beslissen, wel in acht nemen, dat een nageslacht hun verantwoording zal afeischen, waarom zij noodeloos »stedeschoon’’ schonden.
     Wat met de trouwzaal geschiedde geeft in deze moed. Wij vertrouwen op de mannen die zich of door overtuiging, berustende op wetenschap, of door bescheidenheid, gegrond op deskundig advies, laten leiden.

F. A. HOEFFER.

________________
– Hoefer, F. A. Het Reventer te Zwolle In: Bulletin uitgegeven door den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond. tweede jaargang, tweede serie, (1909) p. 159-163.

Category(s): Zwolle
Tags: ,

Comments are closed.