Kamper schepen tegen de Turken gevraagd. 1538

|pag. 350|

KAMPER SCHEPEN TEGEN DE TURKEN GEVRAAGD.

1538.

_____

     Nadat in 1538 tusschen Frans I en Keizer Karel V te Aigues-mortes de vrede was gesloten, wist Paus Paulus III, den Keizer, den Roomsch-Koning Ferdinand en Venetië te bewegen tot een verbond tegen de Turken.
     Frans I en Hendrik VIII wenschten zich buiten dit verbond te houden, en daardoor werd de band, die op de verbondenen rustte, des te grooter.
     Karel V rustte dan ook in Spanje een aanzienlijke vloot uit, maar deze was niet voldoende voor de grootsche plannen die hij koesterde, nl. om Konstantinopel te bemachtigen.
     Tegen den herfst zond hij Jan van Hennin heer van Bossu naar de Nederlanden om in Holland en Zeeland nog honderd schepen gereed te maken. Men legde, zeer tot nadeel van handel en verkeer, beslag op alle aanwezige schepen, terwijl alom werd afgekondigd dat alle zeevarende personen desgevorderd, verplicht zouden zijn om op des Keizers schepen tegen redelijk loon te dienen.
Weldra lagen er te Veere in Zeeland vier en veertig schepen gereed die in den aanvang des volgenden jaars naar Malaga zouden zeilen.
     Ondertusschen begaf zich Bossa naar Amsterdam om te trachten daar nog meer schepen machtig te worden.
     Van daar uit trad hij ook in correspondentie met den

|pag. 350|

magistraat der stad Kampen, die meer dan menig stad, over een belangrijke handelsvloot beschikte.
     Natuurlijk viel dit niet in den smaak der Kampenaren, immers men was verheugd geweest over het sluiten van den vrede tusschen den Koning van Frankrijk en den Keizer en men had zich door den koophandel en zeevaart van de stad een nieuw tijdperk van bloei voorspeld.
     We lezen o.a. in de stadsrekening van 1538: „Item gegeuen den gesellen vande musijck bouen dat sij, vermits der vreden tusschen Keijr Mat ende den Koninck van Vrankrijck te deum ende hoemisse seer triumfelicken in discant songen i heren q
     Ondertusschen drong men van ’s Keizerswege op het afstaan van schepen aan en zoo werd besloten om het raadslid Henrick Kuynreturff ter onderhandeling naar Amsterdam te zenden, zooals ons de rekening leert.
     „Item Henrick Kuynreturff geschickt geweest tot Amsterdam an den ambasiaten van Keyr Mat die an der stadt gescreuen ende begeerden etlicke van den grooten schepen Keyr Mat tegen den Turcken solden dienen etc. wtgewest xi dagen, gecost sulff anderde xvi h. q xii st. br.”
     Wat daar zooal verhandeld is, is ons onbekend, juist over dit tijdvak ontbreekt er veel uit het archief waaronder ook de minuten van verzonden brieven. Denkelijk zijn de loopende stukken bij den brand van het raadhuis in 1543 vernield geworden.
     Toch is ons nog iets bekend aangaande die zending door een schrijven dat Kuynreturff den 20 November van dat jaar aan den magistraat der stad, uit Amsterdam richtte, van den navolgenden inhoud:
     „Eersame, voirsichtige, wyse, bysonders guede vrunde.
Dorch VE. beuel ben ick gekoemen toe Amsterdam des

|pag. 351|

dinxsedages toe ene wre ende heb terstont gesant na Betanyen daer de heren toe huess liggen, om toe verwittigen dat ick hyr was, wat tyde der Edelheyden gelegen wolde wesen dat ick by ze muchte komen; dus hebt ze my bescheyden des anderen morgen toe ix wren. Ick heb de tijt waergenomen ende byn terstont opgeeysschet by se toe komen, daer gewest is Monsr Bussow mijnheer van Assendelff, M. Vincent met noch een offte ij heren welcke namen mij onbewost is ende hebben mij welkome geheten; ick hebbe mijn erbeydynge gedaen an K. M. ende an syn edelheyden van wegen der stat van Campen. M. h. van Assendelft dat woerd doende woe K. M. voirgenoemen hadde een reysse toe doende tot nuttichheyt ende weluaeren der gemene kerstenheyt ende begeerde daeromme gedint twesen mit een getal van schepen de sijn M. daertoe meest dachte twesen van sijn getrouwe ondersaten, soe dan sijne M. de van Campen mede heelt toe wesen van sijn getrouwe ondersaeten, begeerde Monssr Bussow van wegen K. M. van de van Campen oer schepen gedynt twesen, op K. M. kosten ende guede besoldynge daeran men K. M. een sonderlynge dynst an doen solde; daer ick em op antwoerde: Mijn h. het is al de werlt kondich ende V mijnheer raetsher M. Vincent wat groeter onverwinlicke schaeden den K. van Denemarcken de stat van Campen angedaen helft ende dat dorch enige toerustynge van schepen de K. M. dede toe rusten in Zelant, wellicke schaede voir de schamele burger mit toe extimeren staet, waerdurch ze wt oeren schepen bint gekomen. Mede dat ze dyt iaer sturms haluen ende vande Franssoesen benamen iiij off v schepen, de beste quit geworden sint soe dat wij alsoe tans bauen v off vi schepen niet en hebben, onder wellicken bouen twe niet en

|pag. 352|

sijn de K. M. nutte weren toe dynen; solde men de seluyge dan de schamele burgere quit maken, versege ick de burgere dorch armoet ghyne schepe weder toe bekomen twellick tot groeten marcklicken naedeel der stat van Campen wesen solde, want de stat van Campen alleene stont bij de zeeuaert want se ghyen lant stat was off gheyn jaermarckte en hadde, oyck van gheynen vremde luede worde versocht, dan dat selffte ze hadden ter zewart moeten in halen. Begerende daer omme mijn heren syne Edelheyden onsse onscholt oersaeke haluen an K. M. doen wolde. Daer Mijn h. van Assendelft op antworden K. M. begeerde gedent twesen voir sijn penningen off te onss een coepman verwrochte, wij solden flitich wesen om toe dynen ende toe zeyllen; war omme men den K. M. nyet soe wel wolde dynen voir synen pennyngen als een coepman?
     Ick sachte myne heren wy en bynt soe myt schepen niet versyen als dese landen ende hadden dyck soe vele boesfolx niet in onser stat dat wy onsse schepen kosten mannen, dan mosten ze van buten halen, woe wel de schepen gaer weynich weren; de stad van Campen hadde wal eer lxx off lxxx schepen gehat, weren se soe machtich nu als doe se solden K. M. neyt weygeren to dynen myt x off xij scepen. Begeeren 1 [1. Versta daarop begeerden zij.]) soe onsse armoet ende gelegenheyt wolden ansyen al was weder K. M. begeren gedint toe wesen op synen kosten men solde de schepen schippers ende boessvolck gelt op de hant geuen dat ze vitallye ende anders om noedich were coepen solde bes toe Malgen in de straete, daer solde men se weder op K. M. kosten weder vitallygyeren.
     Ick sachte, ick hadde des ghyen beuel dan M. h.

|pag. 353|

meininge toe hoeren ende dat seluige onsen vrunden toe reportyeren. Zij vraechden mij woe kort sulcx muchte gescheyden ick sede ick hadde ter zewart gewest en most weder omme anders hadde ick eer hyr gewest. Hij sagte ick solde hyr bliuen ende schriuen het beste an de vrunden om, van wes menynge se weren; dusse hebt se my in schryfft gegeuen Anna Jarick, Jan Frese, Tyes Hoelboem, Peter Frese, Henrick Maelre. Dunckt mij geraeden dat men em nu ghyenen scepen consentyere, mij dunckt het sal wel toe doene staen dan allent toe allegeyren onsen schaeden ende armoet. Hyrvan wylt my doch op spoedelixste muegelicken is een antwoert off schriuen eer mons. Busson van hyr tocht, opdat onsse schepen meuchten wt gedaen worden. Hyr myt goede beuolen. Gescr, in haest des Wonsdages voir Sancti Clementis anno xxxviij in Amsterdam.

Henrick Kuinretorff.

               Opschrift:
     Dem Eersamen wysen vnd vur-
sichtigen burgermeysteren, sche-
penen ende raet der stat Campen
mijnen bijsonder gueden vrunden.

     We zien uit dezen brief dat Bossu in Amsterdam vergezeld was van Gerrit van Assendelft, eersten raad in de Raadkamer van Holland en van Vincent nl. Mr. Vincent van Cuyck van Mierop thesaurier-generaal en meester van de requesten, die zich zeer karakteristiek xxct teekende.
     De heeren waren gelogeerd in Bethanien, een nonnenklooster van St. Augustinusorde, gelegen aan de stadsvest.
     De afgevaardigde van Kampen excuseerde de stad, wijzende op de schade die de Kamper reeders in de laatste

|pag. 354|

jaren, vooral door de arrestatie van Kamper schepen, in de Sond en in de Belt had geleden 2 [2. Zie mijn opstel in de Bijdragen, dl. VIII, blz. 281]).
     Terwijl vroeger zeventig tot tachtig schepen te Kampen tehuis behoorden en ter koopvaart gingen, was nu dat cijfer tot een zeer bescheiden aantal ingekrompen.
     Maar des Keizers afgevaardigden bleven aandringen; de Keizer vroeg den dienst niet om niet, men zou er voor vergoeden, waarom wilde men zijn schepen voor geld wel ter beschikking van anderen stellen maar niet van den Keizer? Men wilde ook geld van ’s Keizers wege voorschieten om de schepen te proviandeeren en als ze in Malaga waren aangekomen zouden de schepen op nieuw geproviandeerd worden.
     Ondanks al die schoone verzekeringen meende Kuinretorff zijn Kamper vrienden te moeten aanraden aan het verzoek niet te voldoen. Zeer merkwaardig is het slot van zijn brief om de schepen die in Kampen zijn maar naar huis te sturen, dan kon er ook geen beslag op gelegd worden.
     Waarschijnlijk is Kampen den dans ontsprongen.
     Op het einde van ’t jaar 1538 lagen er te Veere vier en veertig schepen gereed die in Februari van ’t volgende jaar naar Malaga zeilden.
     Zes en vijftig andere schepen, door Bossu nog in Amsterdam en Waterland bemachtigd, vertrokken in Maart 1539, doch in Duins aangekomen werden ze weer ontslagen, omdat de Keizer de handen vol hebbende met de godsdienstige bewegingen in Duitschland; de erfopvolging in Gelderland, en de opstand der Gentenaren afzag van zijn tocht tegen den Turk en een bestand trof met den Grooten Heer.

N. U.

Category(s): Kampen
Tags: , , ,

Comments are closed.