Oud-Kampen aan den IJsselkant

_______________↓_______________


|pag. 172|

OUD-KAMPEN AAN DEN IJSSELKANT.

     WIJ staan omstreeks 1800 bij de brug aan de IJsselkade te Kampen. De ,,à jour’’ bewerkte spits van den Nieuwen toren en die van het geestige schepentorentje, welke boven het fraai laat-Gothische Raadhuis uitkijkt, alsmede de steile daken van Visch- en Melkpoort, doen zien, dat Kampen kan roemen op vele schilderachtige bouwwerken. De zwaar gebouwde vestingmuren, welke de stad omgeven en alleen aan de Zuidzijde, tusschen beide genoemde poorten, gedeeltelijk zijn ingebouwd, geven haar dat somber-stoere karakter, ’t welk aan oude vestingen eigen is. Die wallen, ze kijken ons niet vriendelijk aan; zij roepen ons terug de tijden van strijd en verwoesting.
     François Hemony’s Carillon laat van uit den Nieuwen toren vroolijk zijn welluidend liedje hoor en en dan slaat de groote klok van Geert van Wou met magistralen klank het uur van den dag.
     Aan de Zuidzijde van de Vischpoort, tegen den vestingmuur, treft ons de monumentale, met gebeeldhouwde festoenen ver-sierde gevel der Oude Stads herberg. Hieraan grenzen eenige, meest kleinere, huizen, waarboven uitsteekt het pyramidale dak van een halfrondeel, terwijl de vierkante gevel met spitsboogdoorgang van de Melkpoort, waartegen aan grenst het Enkhuizer Veerhuis, ons, evenals die van de Vischpoort, toegang geeft tot de stad.
     Boven de deur van dit veerhuis zien wij op een uithangbord een zwaan geschilderd.
     Wanneer wij hier op de stoepbank plaats nemen, ontwaren wij dicht aan den waterkant, achter het groen van lindeboomen, een pittoresk en architectonisch belangrijk gebouw. Het is het eenmaal zoo vermaarde Kamper Tolhuis.
     Op de rivier laveeren de schepen, door een flinke bries gedreven van loever naar lij, terwijl de zeilen zich duidelijk afteekenen tegen het groen van uiterwaarden.
     Op de kade, voor het veerhuis en de oude Stads Herberg, zijn gezeten druk gesticuleerende vischvrouwen, die de visch, welke op de banken voor haar ligt, met welsprekendheid den voorbij-ganger weten aan te prijzen.
     Een tafereel als de geestige Breero ons in zijn ,,Moortje’’ schildert, doet zich aan ons voor:
     ,,Dat is lustighe waterscheepvisch;
     ,,Dat is een rood schilde braesem, die in den IJsel gevangen is’’, hooren wij ook hier roepen.
     Doch onze belangstelling wordt weer getrokken tot de fraaie gevels en sierlijke torentjes van het zooeven genoemde tolhuis.

          
*

     Degene die de taal der oude steenen verstaat, of althans voelt, dat door die oude bouwwerken een geschiedenis wordt belichaamd, ziet, als in een schemerend licht, het verleden en vraagt meermalen met Potgieter:

                    ,,Is, als ge in zoete herinnering staart,
                    ,,Nieuwe bouw d’aloude waard?’’

     Wanneer de minnaar van oude bouwkunst, voor een monument staande, zich in de geschiedenis van het gebouw verdiept, krijgt zijn fantasie vleugelen aan, hij denkt zich de bouwlieden timmerende en metselende, hij ziet het kunstwerk in zijn historisch milieu.

          
*

     Als jongen reeds hoorde ik door oude Kampenaren vertellen, dat dicht aan den IJssel, bij de brug een mooi gebouwtje had gestaan waarop een torentje en dat dit fraaie monument veel overeenstemming had met Kampen’s oude Raadhuis.
     Ik verzamelde vele gegevens betreffende dit Tolhuis, doch een reconstructie, welke ik gaarne had ontworpen, kon ik niet in teekening brengen, wegens gebrek aan nauwkeurige afbeeldingen.
     De Overijsselsche almanak voor Oudheid en letteren van 1849 bevat een vrij onnauwkeurige afbeelding van het gebouw; hierbij schreef de heer G. H(aasloop) W(erner) eenige geschiedkundige mededeelingen.
     Maar mijn gegevens bewaarde ik zorgvuldig, hopende nog wel eens meer van dit mij boeiende gebouw te vernemen.
     En ja, door een toeval kreeg ik in handen een schetsboek van den kunstschilder Jan Jacob Fels (1 [1. De heer J. J. Fels, geb. 1816 te Kampen, overl. 1883 te Arnhem, was oorspronkelijk houthandelaar. Vele zijner schilderijen en verzen getuigen nog van zijn meer dan gewonen aanleg voor schilder- en dichtkunst.]). Dit schetsboek bevat twee afbeeldingen van genoemd tolhuis. – Nu kon ik mij een klaar beeld vormen van dit voormalige gebouw, waarvan wij hieronder de geschiedenis laten volgen.
     De naam Tolhuis toont duidelijk aan, dat het gebouw diende voor inning der tolgelden.
     In 1288 en daarna toen Sweder van Voorst, schout van Salland, tevens bisschop van Utrecht, tollenaar was, werd reeds tol geheven (2 [2. Deze bizonderheden zijn gedeeltelijk ontleend aan genoemden Overijsselschen almanak en aan E. Moulin, historische Kamper-kroniek.]).
     Onder Guy van Henegouwen, bisschop van Utrecht, werd in 1305 door den Raad der Hanzestad Kampen en Koning Hakon van Noorwegen een verdrag gesloten betreffende den vrede in 1296 met Koning Erik aangegaan. Toen werd door Kampen aan de kooplieden van Noorwegen, die te Kampen handel dreven, toegestaan om hunne waren binnen de stad op te slaan, wanneer n.l. deze waren op de markt te Kampen werden verkocht. Ook de kisten zouden bij de aangifte voor de tollenaars niet geopend worden, wanneer men althans zekerheid had, dat er geen bedrog kon worden ondersteld.
     In 1520 en daarna ontstond er tusschen Zwolle en Kampen twist over het vermijden van den tol langs het Zwartewater. Kampen beweerde toen, dat de Bisschoppen van Utrecht reeds voor 300 jaren, (dit was dus al circa 1220!) ,,het recht tot den tol
,,en de vrijheid van Kampen, zich uitstrekkende in zee tot op
,,eene diepte van drie en een halve el waters, hadden in bezit

_______________↓_______________


|pag. 173|

,,gehad; dat bisschop Frederik
,,van Blankenheim dit regt in
,,1402 aan de stad Kampen had
,,verkocht en zijn opvolger, Ru-
,,dolf van Diepholt, dien koop
,,in 1433 had bevestigd, waar-
,,voor de stad Kampen weder eene aanzienlijke som had betaald’’.
     De tolheffing te Kampen heeft dus wel een oude historie.
     Oude geschiedbronnen vermelden, dat het tolhuis in ’t laatst der 14e eeuw werd verbouwd; hieruit volgt, dat dit gebouw reeds vóór de 14e eeuw of in ’t begin dier eeuw aan de IJsselkade zijn gevels verhief.
     Toen in 1394 de 51e bisschop van Utrecht, Frederik van Blankenheim, zijn intrede deed in Overijssel, werd hij te Kampen op het vernieuwde tolhuis ontvangen. Hier moest de heer van het gewest de privilegiën en rechten der stad bevestigen en werd hij daarna door de ingezetenen gehuldigd, die aan de IJsselkade, onder de oude lindeboomen, bij het gebouwtje in groote getale daar aanwezig waren.
     Aan denzelfden plicht werd voldaan door bisschop Rudolf van Diepholt, toen die in 1433 als landsheer was erkend en in Kampen zijn intrede deed. Deze bisschop overnachtte in het gebouw. Het tolhuis was dus voor die dagen wel sierlijk en comfortabel ingericht.
     Wat was de stedelijke overheid waakzaam in het handhaven harer rechten! Wat fiere, zelfbewuste kracht spreekt ons uit dit alles tegen, wanneer wij steeds zien, dat trouw aan de rechten en privilegiën der stad werd gevraagd, vóórdat de landsheer door de burgerij werd gehuldigd.
     Vele vorstelijke personen zijn binnen de muren van het tolhuis ontvangen. Zoo werd er ook bisschop David van Bourgondië in October 1456 door het stadsbestuur als landvorst begroet.
     Maar niet alleen waren het de bisschoppen van Utrecht, heeren van het gewest, die hier door Kampen’s magistraat werden verwelkomd. Ook Koning Christiaan van Denemarken had in 1475, toen hij Kampen de eer van een bezoek aandeed, gedurende acht dagen in het tolhuis zijn verblijf. De Deensche Koning werd luisterrijk onthaald en zeer feestelijk ontvangen. Kampen kocht bij die gelegenheid vrijdom van alle tollen in de Sond, waarvoor den Koning door de stad werden betaald 1200 Rijnsche guldens.
     In het jaar 1496 den 28en November, deed de bisschop van Utrecht, Frederik van Baden, zijn plechtige inkomste in de stad. De bisschop kwam des avonds nog van Deventer en daartoe had men het tolhuis verlicht met twaalf fakkels. Moulin vertelt ons dit in zijn historische Kamper kroniek als volgt: ,,Aldaar (op het
,,tolhuis)door Burgemeesteren en sche-
,,epenen verwelkomd, werd de bisschop
,,nevens zijn raad door twee burge-
,,meesters, twee raden en twee secreta-
,,rissen naar het tolhuis geleid, waar
,,de president-burgemeester den bisschop,
,,namens Kampen’s burgerij, met zijne
,,verheffing tot bisschop gelukwenschte
,,en begeerde, dat hij de voorregten der
,,stad wilde bevestigen en bezegelen
,,naar de gewoonte zijner voorgangeren;
,,te gelijk werden de nieuwe voorregts-
,,brieven den bisschop voorgelegd, die
,,dezelve met zijn zegel bekrachtigde.
,,Nu werd de bisschop met gejuich bin-
,,nen de stad geleid; hij begaf zich met
,,de geestelijken in statigen optocht,
,,voorafgegaan door gewapende burgers,
,,langs de Oudstraat, naar de Sint Nico-
,,laaskerk’’. – Van deze kerk ging de stoet naar het Raadhuis, waar den bisschop een schitterend banket door de stad werd aangeboden.
     Wat schilderachtig tafreel wordt ons hier voor oogen gebracht! In onze verbeelding zien wij op de statige Oudestraat die schilderachtige ,,Ommegang’’, de Kampers burgers gewapend en de magistraat in de sierlijke gewaden dier dagen.
     Zoo werd in 1517 bisschop Filips van Blankenheim gehuldigd en was het diens opvolger Hendrik van Beijeren, die in 1524 in het Tolhuis door Kampen’s magistraat als heer werd begroet. Hij was, voor zoover ons bekend, de laatste landsheer, die het Tolhuis betrad.
     Na Hendrik van Beijeren was Karel V, als heer der Nederlanden, ook heer van dit gewest. Maar laten wij eens zien waarvoor de tolbeambten, die in het gebouw, ’t welk wij hier beschrijven, verblijf hielden, al zoo te zorgen hadden.
     Dr. Herman Croeser (1510-1578), die voor Kampen een ontwerp stadrecht schreef, bepaalde daarin een en ander, waardoor wij een aardig kijkje krijgen op het leven aan de IJsselkade in vroeger eeuwen.
     In dit Stadrecht lezen wij dan:

          Van Water en schipregt.

     Nymant sall zeewert reyzen, hy en hebbe syne tollbreven bij sich, misschede hem daerbouen, will die raedt daervan gene claege hoeren.
     Nymant sall tusschen dat burgerhuysken en die brugge eenich sandt off ballast wt off in den schepen off den wellen schieten.
     ….Ook sall nymant voer dat tollhuys mit syn schip liggen dan sall dat tolhuys om ende om van allen schepen vrij zijn, dat men daervan in die IJsele sien mach, wat schepe daer verbij voeren ende die gelaeden sindt.
     Geen schipper, hij sy burger, inwoner of gast, sall mit ledigen schepen, potten off schuten liggen tusschen die Craene en dat tolhuis, dan so vroe, als die gelost hebben oer schepen, potten ende schuten van der leggen ende den gelaeden schepen wijcken.
     Alle schippers, die corn brengen, dat men hier opdraegen sall, so vroe sie mit oeren schepen angekomen sind, sullen gaen opt tollhuys bij den tolner ende laten daer opschrijven op wat dach ende wre sie angekoemen sind, daer nae sich die draegers int opdragen regulieren sullen, elck draeger bij X q
     Onder ,,tollen ende weckgeldt’ lezen we:
     Die in die Suderzee comen aen den Oert off daer verbij op vierde halve elle waeters an deze sijt, sullen ankomen mit oeren schepen, off ten minsten ymant van oer volck opsenden om der stadtstolner oeren tol te betalen (3 [3. Ongeveer 1880 was aan de IJsselkade bij de brug nog het huisje der zaaddragers, die onder een commandeur werkende, volgens diens orders werden ingedeeld op de verschillende te lossen schepen. Ieder zaaddrager had op den linkerbovenarm een koperen plaat met nommer en stadswapen als onderscheidingsteeken.]).
     Dat er in het gebouw niet allen toezicht op de schipperij werd gehouden en gezorgd werd voor de richtige naleving der bepalingen omschreven in het ,,stadregt’’, blijkt uit het feit, dat in 1549 in het tolhuis werd ,,getapt’’. Wij vinden o.a. daarvan vermeld, dat Jonker Johan in laatstgenoemd jaar eene overeenkomst sluit met de memoriemeester Antonie Glauwe, die in het tolhuis gelag betaalde, dit bedroeg 10 heeren ponden en 8 stuivers.

_______________↓_______________


|pag. 174|

     Geven wij een meer nauwkeurige beschrijving van dit merkwaardige gebouwtje.
     Hiervan vertelt ons Moulin in zijn meer-genoemde kroniek weinig. Het zijn de Stadsrekeningen van vroeger eeuwen, welke ons hieromtrent beter inlichten. Uit die oude stukken komen aan het licht namen van werklieden. En wie als schrijver dezer regelen, het voorrecht heeft gehad, eenige van Kampens monumentale bouwwerken te mogen restaureeren, waaronder het architectonisch zeer belangrijke oude raadhuis, zal onbewust de historische bizonderheden der verschillende Kamper monumenten, voor zoover die hem bekend worden, met elkander vergelijken. Doordat men mij meermalen had verteld, dat het tolhuis veel overeenkomst had met Kampen’s oude raadhuis, trachtte ik tusschen deze beide gebouwen punten van overeenkomst te vinden.
     Het volgende, ontleend aan oude stads-rekeningen moge hier een plaats vinden (4 [4. Deze gegevens, alsmede meerdere geschiedkundige wetenswaardigheden, dank ik aan verschillende geschriften, welke Kampens archivaris, Mr. J. Nanninga. Uitterdijk, heeft doen verschijnen. Dezen geschiedkenner dankt de kunstgeschiedenis o.a. ook de namen van den architect der Renaissance-poorten te Kampen, Thomas Berendtsz., van Colijn de Nole, als beeldhouwer der Kamper Schouw, van Meester Frederiks als beeldsnijder van de Schepenbank, van Phillips Vingboons als bouwmeester van Kampen’s Nieuwen toren; van Meester Berent van Coesvelt en Meester Goosen als architecten van het oude Raadhuis in 1543 en als zoodanig ook werkzaam aan den bouw van het Tolhuis in 1544.]). In 1544, zoo wordt ons daarin medegedeeld, wordt het tolhuis verbouwd. Toen heeft het dus zijn middeleeuwsch aanzien grootendeels verloren en in hoofdzaak zijn Renaissance vormenspraak gekregen.
     Wij vinden betreffende dezen bouw aangeteekend, dat ,,blocsteen’’, kalk en steen wordt gekocht en ook zien wij, dat Mr. Berent van Coesvelt, de stadsmetselaar, die als gezegd, ook aan het oude raadhuis arbeidde, met zijn gezellen aan het Tol-huis werkzaam was. De oude trap werd ook veranderd, want wij lezen:
     Item noch Cornelis Kistemaker van de olde wynteltrappe vant Tolhuys op te breken.
     Van Geuit Stachhouwer werd een vierendel rijdes (gereed) wagenschot gekocht.
     Mr. Goosen, de timmerman werkte ook aan het tolhuis. Wij zagen reeds, dat ook hij in 1543 aan ’t oude raadhuis als timmerman arbeidde. Door Heinrich Leijendekker werd gezorgd voor de dakbedekking en voor de ,,winkelsteen aant Tolhuys’’.
     Geert Buyter leverde vijfhonderd vloersteenen, welke boven op de eerste verdieping werden gelegd. Weyme van der Straeten ([/ref]Zij was het, die het nog aanwezige koperen koorhek aan de St. Nicolaas kerk te Kampen schonk.[/ref]) leverde twee schroeven Bourgons glas.
     Reeds werd door ons medegedeeld, dat Mr. Berent van Coesvelt en Meester Goosen de architecten van het Tolhuis waren in het jaar 1544. Wij nemen dat aan op grond van het feit, dat de meesters van het steenhouwers-, metselaars- of timmermansgilde gewoonlijk geroepen werden de ontwerpen te maken voor de door hen uit te voeren bouwwerken.
     Salomon Brenwold, Zwitsersch kapitein, die in 1824 over ’t Kampen van dien tijd een zeer belangrijke beschrijving heeft samengesteld, deelt omtrent het tolhuis het volgende mede:
     ,,Hoe zeer het met vierkante torentjes en met een naar den
,,smaak der middeleeuwen gebouwden hoofdtoren versierde oude
,,tolhuis van tijd tot tijd vele veranderingen in de bouworde
,,heeft ondergaan en de bovenverdieping geheel naar den
,,tegenwoorcligen smaak omgeschapen is, zoo draagt dit gebouw
,,nog den stempel der eerwaarde oudheid en kan den inwoneren van
,,Kampen ter herinnering verstrekken aan de vele onlusten, die
,,hunne voorvaderen in vorige eeuwen om de tol gehad hebben’’.
     Wij danken dus aan de beschrijving van G. H(aasloop) W(erner) en die van Brenwald de wetenschap hoe het Tolhuis na verbouwing in 1795 er ongeveer moet hebben uitgezien.
     Maar bovenal zijn het de teekeningen van den schilder J. J. Fels, welke ons aangaande den toestand van het gebouw in de eerste helft der 19e eeuw duidelijk inlichten.
     Waren deze mannen, wellicht door piëteit voor ’t monument gedreven, er niet toe overgegaan ’t gebouw te beschrijven en af te beelden, wij hadden zeer weinig omtrent dit eenmaal zoo belangrijke bouwwerk meer geweten.
     Waar Brenwold spreekt van ,,vierkante torentjes’’, tasten wij in het duister. Wellicht heeft hij daarmede bedoeld de kraagsteenen aan de vier hoeken van ’t gebouw, die de zeer nauwkeurige afbeeldingen van Fels wel doen zien, doch die geen ruimte laten voor de meening, dat er in 1824 hoektorentjes aan het tolhuis zijn geweest.
     Wij wagen hier de onderstelling, dat genoemde kraagsteenen zijn aangebracht met de bedoeling ’t gebouw van vier beelden te voorzien, welke dan op deze kraagsteenen konden worden geplaatst. Naar den trant dier dagen zullen dan ook wel baldakijns, die beelden bekronende, aan de vier gevelhoeken zijn uitgemetseld geweest. Deze kraagsteenen verraden nog den invloed der Gothische periode.
     Dat het gebouwtje de aandacht trok van den kunstzinnigen vreemdeling is verklaarbaar. Het schilderachtig spel van lijn en kleur, waarmede dit monument zich in den IJsselstroom weerspiegelde, moet de reizigers, die over genoemde rivier Kampen voorbij voeren, hebben getroffen.
     Wij zien dan ook, dat zelfs in het buitenland de schoonheid van ’t gebouw werd geroemd. Zoo vindt men bij een oude, in Duitschland verschenen, kaart der provincie Overijssel, onder de merkwaardigheden van Kampen vermeld:
,,Und sehr berühmte Zollhause, alda alle fürnehme Fürsten und Hern jhr losament nemen und uber dessen kunstreichen Baw sich alle erfahrne Bowmeister müssen verwundern’’.

          
*

     Wij hebben gezien, dat het gebouw reeds in 1394 was vernieuwd. Het dagteekent dus van vóór dit jaar. De afbeelding in ’t museum te Zwolle is, voor zoover bekend, de oudste en geeft waarschijnlijk in hoofdzaak den toestand weer van circa 1394 (zie afb. pag. 173 boven). Op deze afbeelding zien wij het eene gedeelte van het gebouw gesteund door een hoekcontrefort, terwijl het Noordelijke gevelfragment, met toren, uit anderen tijd dagteekent. Genoemd contrefort is dáárom merkwaardig, omdat het met zekerheid aantoont, dat het gebouw vroeger steenen gewelven heeft gehad. Immers wij weten toch, dat de zijwaartsche druk van gewelven wordt opgevangen door contreforten. Alleen uit die noodzakelijkheid zijn deze bouwdeelen ontstaan. Wanneer wij een oude Gothische kerk zien (om een uit velen te noemen, de Utrechtsche Domkerk bijv.) dan ziet men hoe men dit utiliteitsmotief wist te veredelen tot een element van groote decoratieve waarde; – men wist de eischen van gebruik en constructie in kunstvormen op te lossen.
     Het contrefort aan het tolhuis is evenwel sober en toont ons den meest voorkomenden, onversier den vorm.
     Na den bouw van 1544 zijn vrijwel alle middeleeuwsche motieven verdwenen. De traptoren nu aan de Zuidzijde, en genoemde kraagsteenen toonen ons nog den nabloei der Gothiek. Trouwens, het is zeer verklaarbaar, dat men zich in 1544 nog niet geheel los kon maken van de middeleeuwsche traditie, welke het gedachtenleven der toenmaals beschaafde wereld eeuwen had beheerscht. (5 [5. De trapgevels, hoewel oorspronkelijk van Gothische herkomst, laten, evenals de horizontale gevelbanden, reeds volkomen de Renaissance-bouwkunst.])
     Ook Kampen’s oude Raadhuis laat Gothiek en Renaissance op zeer gelukkige wijze samen vloeien.
     Het tolhuis had, als destijds veel werd gedaan, op den ,,dakruiter’ een peervormige torenspits, de kruisvensters werden door bogen ontlast; waterlijsten en banden, van groefsteen, ver-deelden de gevelvlakken in horizontale partijen. Die afwisseling van witte groefsteen en roode baksteen geeft aan onze oud-Hollandsche architectuur een bizondere schilderachtigheid. De ingang aan de Westzijde was een eenvoudig halfcirkelvormig poortje, waarin een groen geverfde onder- en bovendeur. Boven dit poortje zag men in den gevel gemetseld een steentje, waarop, was gehouwen het wapen van Karel V, de Rijksadelaar en daaronder Keizer Karel’s bekend devies: ,,Plus Oultré’’. Ook in de beroemde schouw van Kampen’s oude Raadhuis wordt dit wapen en devies aangetroffen. Deze schouw draagt het jaartal 1545 en werd, als reeds werd medegedeeld, vervaardigd door den beeldhouwer Colijn de Nole of Colijn van Camerijck, destijds te Utrecht werkzaam.
     De reeds genoemde traptoren aan den zuidgevel van het tolhuis had tot plattegrond een regelmatigen achthoek. Het sous-basement was daarvan het omgeschreven vierkant. Een elegante pyramide bekroonde dit torentje. Deze torenspits was los gehouden van den gevel, hierdoor ontstond een zeer schilderachtig werkende schaduw-

_______________↓_______________


|pag. 175|

val en zal daardoor het schitterend spel van lijn en kleur nog zijn verhoogd.
     Toen de schilder Fels ’t gebouw in teekening bracht, waren de kruisvensters reeds alle vervangen door schuifraamkozijnen. Zeer waarschijnlijk heeft die verandering plaats gehad bij de verbouwing van 1795.
De afbeelding aan de stadszijde toont aan (wij reconstrueerden dien gevel) hoe de kruisvensters oorspronkelijk zullen zijn geweest (zie de afb. op blz. 174). In 1795 heeft men zich al zeer ongevoelig tegenover het monument zich gedragen. Dit blijkt, wel uit de onoordeelkundige wijze waarop de hinderlijk werkende schoorsteenen aan de rivierzijde werden uitgebouwd (zie de afb. op blz. 173 beneden). Genoemde verbouwing van 1795 was de laatste. Volgens mededeeling, voorkomende in meergenoemden Overijsselschen almanak, was het gebouw inwendig ontdaan van zijn merkwaardigheden. De eikenhouten paneelwerken, fraai gebeeldhouwd, en vijf sierlijk bewerkte kronen, onder welke de Landsheer en zijn gevolg zich plaatsten, werden toen ook verwijderd. Alleen uitwendig had het monument, totdat het werd afgebroken, zijn eerwaardig aanzien vrijwel behouden.
     Gelijkvloers was ’t gebouw in twee vertrekken verdeeld door een muur; de witte muren waren echter al van hunne eiken-houten betimmeringen ontbloot.
     In de laatste jaren vóór de afbraak van het gebouw werd de begane-grondverdieping gebruikt als kantoor voor inning der vrachtgelden van de Amsterdamsche en andere beurtschippers. Ook werden de brieven, door deze beurtschippers medegebracht, in ’t gebouwtje in ontvangst genomen, waarna dan ,,de post’’ naar het postkantoor werd verzonden. Het andere vertrek der gelijkstraatsche verdieping was het kantoor voor de ambtenaren der Rijksbelasting. In deze bestemming zien wij nog een flauwe herinnering aan de tolheffing, waarvoor ’t gebouw voor eeuwenher werd gesticht.
     De bovenétage werd gebruikt, – als of het een achttiende eeuwsche theekoepel ware – om er ’s middags ,,en familie’’ thee te drinken.
     1844 was het noodlottige jaar voor het tolhuis. Had men reeds vroeger het gebouw geschonden, nu zou het geheel verdwijnen. Overwegingen van ,,esthetischen’’ aard leidden er toe het tolhuis af te breken. Ook meende de stedelijke overheid dier dagen, dat het belang der schipperij door wegbreking van het monument gebaat zou zijn.
     Hieruit blijkt wèl, dat men destijds weinig eerbied had voor de schoone overblijfselen van een beroemd voorgeslacht. Men had anders dit juweeltje van bouwkunst, ’t welk Kampen aan de IJsselkade zoo’n ongemeen schilderachtig aanzien gaf, niet weggebroken.
     Wie Kampen’s oude Raadhuis kent, kan zich ongeveer voorstellen wat met de verwijdering van het tolhuis uit een bouw-kundig oogpunt verloren ging. Maar in de eerste helft der 19e eeuw heeft men veel gebouwen van groote kunstwaarde, zonder noodzaak dikwerf, ,,opgeruimd’’,
     Den 7en October 1843 werd door den Gemeenteraad van Kampen besloten het Tolhuis af te breken. In de Kamper Courant van 1 Januari 1844 leest men onder ,,stadsnieuws’’ het schijnbaar eenvoudige bericht: ,,Het Tolhuis, gebouwd in 1544, wordt thans gesloopt’’.
     Men vermoedde toen blijkbaar niet, dat men een kunstwerk ,,sloopte’’.
     Juist 300 jaren, na den herbouw van 1544, werd dit monument afgebroken. Ook de oude lindeboomen, onder wier sierlijk in elkander gestrengelde bladerkronen vroeger Kampen’s burgers hun landsheeren huldigden, werden geveld.
     Onder deze boomen hadden, ook sinds vele jaren, Duitsche kooplieden, die met ezels hun koopwaar (aardewerk) aanvoerden en die dan te Kampen verkochten, hun verkoopplaats. De afb. onder op blz. 173 geeft de ezels onder de boomen te zien. Ook Fels’ oog is dus deze eigenaardigheid niet ontsnapt (6 [6. Men deelde mij mede, dat deze kooplieden uit de streken bij Hessen afkomstig waren. Bij Hattem vindt men nog den Hessenweg.]).

          
*

     Nu is alles verdwenen. De plaats van het gebouw zou niet meer te vinden zijn geweest, wanneer niet oude kaarten en aanwijzingen van hoogbejaarde Kampenaren ons hieromtrent hadden ingelicht.
     En toen ’t gebouw zou worden afgebroken, moest de fijnvoelende, hier meermalen genoemde Jan Jacob Fels, die het Tol-huis met liefde had in teekening gebracht, in de Kamper Courant van 27 Nov. 1843 ook nog een ,,afscheidsgroet’’ ten beste geven. Daaraan ontleenen wij de volgende woorden:

                                        Adio, lief Tolhuis!
                                        Ach, eerlang verlaat gij
                                             Uw vrinden,
                                             beminden; —
                                        Nog kort slechts, dan gaat gij!

                                             Waar vinden
                                             Uw vrinden
                                        Hun Tolhuisje weder?

                                        Vaarwel dan voor eeuwig!
                                        Maar lees in ons harte;
                                             Daar leeft gij
                                             Al sneeft gij,
                              Wij nad’ren ter beêvaart nog dikwerf dees grond.
                              En denken, hier was het, waar ’t Tolhuisje stond (7 [7. Dit vers werd door Fels niet onderteekend. Een zijner, nu overleden, vrienden kon mij met zekerheid mededeelen, dat F. van dien afscheidsgroet de schrijver was. Ook wist mij deze vriend van Fels, vroeger reeds, te verzekeren, dat vóór de afbraak van ’t gebouw door F. daarvan teekeningen waren, gemaakt.]).

     Neen, zoo is het niet meer. We zeiden het reeds: een enkele hoogbejaarde Kampenaar weet die plaats nog aan te wijzen. Thans, zoo kan men wel zeggen, vermoedt de inwoner der oude veste niet, wanneer hij vanaf de IJsselbrug, stoomopwaarts de kade langs, onder de iepenboomen wandelt, de plek te betreden, waar in vroeger eeuwen vorsten werden ontvangen; – dat daar eertijds Koning Christiaan van Denemarken eenige dagen verblijf hield: – dat op die plaats de landsheeren plechtig trouw beloofden aan de rechten en vrijheden zijner stad.
     Zoo vergaat de heerlijkheid der wereld!

     Kampen.                    Overneming verboden.                    A.J. REIJERS.
 
– Reijers, A.J. (1916). Oud-Kampen aan den IJsselkant. Buiten, 10 (15), 172-175.

Category(s): Kampen
Tags: , ,

Comments are closed.