De Bibliotheek

[pag. 149]

Prof. P. DEDDENS

DE BIBLIOTHEEK

     Toen het plan opkwam, bij het eeuwfeest onzer Hogeschool een Gedenkboek uit te geven, was men ’t er over eens, dat daarin niet ontbreken mocht een bijdrage over de Bibliotheek. In ’t raam van deze uitgave moest daarin ook voorkomen enige vermelding van de lotgevallen der Bibliotheek, maar de voorhanden gegevens bleken schaars: de ,,Handelingen’’ van Curatoren en ,,De Bazuin’’ bevatten over de eerste 50, 60 jaar maar weinig – en dan nog onbelangrijk – materiaal. Bovendien was het boekenbezit niet groot: Prof. Dr K. Schilder was van oordeel, dat na vier jaar onze ,,nieuwe’’ Bibliotheek wel zo ruim van omvang was als die van de ,,oude’’ in de jaren 1910—1914, toen hij student was. Om toch uit de periode vóór 1914 wat mee te delen, richtten we ons tot Dr W. Nawijn, die alleszins ter zake kundig was: tijdens het bibliothecarisschap (1902 – 1933) van Prof. Dr H. Bouwman, en ook nog enkele jaren na Prof. Bouwmans heengaan, was Dr Nawijn de man, die haar vanaf 1916 als conservator met grote ijver en accuratesse verzorgde. Ziekte verhinderde evenwel onze broeder, zeer tot zijn leedwezen, ons van dienst te kunnen zijn; kort daarop volgde zijn overlijden, zodat ons de gelegenheid benomen werd, uit de eerste hand over dit tijdvak gegevens te kunnen verstrekken.
     Toch, al was in de beide eerste decenniën van onze eeuw het aantal boeken niet bijster groot, we hadden in onze studententijd toch heel wat aan de Bibliotheek te danken. En dat niet alleen, omdat men de aanwezige boeken kon lenen en thuis bestuderen, maar evenzeer, wijl er gelegenheid was voor wie dit wenste, in de Bibliotheek zelve rond te neuzen: Dr Nawijn liet ons daarbij rustig onze gang gaan. Op college werd men met namen van schrijvers en titels van boeken soms bijna overstelpt, en ’t was een tamelijk onvruchtbaar werk, die alle in ’t geheugen te prenten, daar elke verdere gedachtenassociatie vrijwel ontbrak. Maar bij het snuffelen in de Bibliotheek kwam menig geciteerd werk ons in handen, en al was de kennismaking uiteraard kort, men kon zich toch enig begrip vormen van de inhoud van ’t boek, de conclusie waartoe de schrijver kwam, zijn stijl en wijze van voorstellen; men leerde, al doende, zich vlug te oriënteren over het standpunt, dat de auteur innam.
     Er was heel wat aanwezig, dat zonder schade gemist zou kunnen worden, maar voor liefhebbers van de kerkgeschiedenis b.v. was er wel wat moois: ik denk vooral aan de prachtige collectie brochures uit de tijd van de Afscheiding.

[pag. 150]

     Sinds het begin van de dertiger jaren werd de Bibliotheek met name door schenkingen aanzienlijk uitgebreid. – Na onze uitwerping kwamen gebouwen en boekerij in handen van hen, aan wie naar goddelijk recht de eigendom niet toekwam; we stonden, berooid, op straat, en naar menselijke berekening was ons alle hoop op een School en, veel verder weg, een Bibliotheek, in afzienbare tijd benomen.
     Hoe de genade des Heren ons toen de ene verrassing na de andere bereidde, is overbekend. Zoveel namen en gebeurtenissen, zoveel wonderdaden Gods! Het groot aantal studenten dat de trouw gebleven professoren volgde, het initiatief van de Classis van het Noorden, de heropening van de School, de benoeming van hoogleraren en lectoren, het promotierecht, de aankoop en inrichting van het gebouw Broederweg 15, het begin van een boekerij.
     Prof. Dr K. Schilder vooraan. We zien de eerste halte-plaats van de Bibliotheek-in-wording: de lege bedstee van een voormalig dienstbodenkamertje in het pand Vloeddijk 14; we zien de ,,bedelaar, die niet bedelde’’, gelijk hij zichzelf eens noemde, vreugdevol een auto tot overbelading toe volproppen met geschonken boekwerken, of hem met zware koffers en een stralend gelaat het Kamper station uitstappen, elke aangeboden hulp weigerend, om zelf de buit onderdak te brengen. We zien hem de ,,in de schoot geworpen schatten’’ stuk voor stuk nagaan en sorteren, daarbij dankbaar de liefde gedenkend, die tot schenking bewoog: zelfs Jules Verne, Karl May of Gustave Aimard werden daarom met grote erkentelijkheid aanvaard, en door ruiling van wat reeds aanwezig of ongeschikt was, werd de bibliotheekbouw voortgezet. En toen het Dames-comité haar diensten aanbood, en de verenigde macht van het kleine, door de vele ijverige helpsters uit de trouw van onze kerkleden bijeengebracht, hem in de vorm van kapitale sommen werd overgemaakt, steeg z’n blijdschap ten top.
     Door aankoop ook van gedeelten van bibliotheken en door legatering van zijn rijke boekenbezit door onze Prof. Greijdanus, breidde de Bibliotheek zich snel uit; hulp werd verleend eerst door student C. J. Ketel, later verkreeg ze vaster vorm door de benoeming van de heer A. J. Roukema tot Conservator. Langzamerhand werd de bibliotheekzaal zó bevolkt, dat het duidelijk begon te worden: binnen korte tijd zal naar nieuwe huisvesting moeten worden omgezien.
     Toen de huidige Bibliothecaris officieel benoemd werd (Juni 1948), stelde hij zich de vraag: ,,welk karakter heeft de Bibliotheek te dragen? Hoe moet ze uitgebouwd en ingericht worden om zo doeltreffend en nuttig mogelijk allereerst de hogeschool te kunnen dienen?’’
     Ons allen stond naar ik meen voor ogen het bezit van een wetenschappelijke bibliotheek ten dienste van de gereformeerde theologie. Bij deze doelstelling zijn al aanstonds in bepaalde richting zekere lijnen getrokken: niet zoals bij de Rijksuniversiteiten een collectie boeken gericht op vele faculteiten, maar slechts op één: de theologie. In de tweede plaats: geen boekenaanwas uit belletrie, ,,stichtelijke’’ lectuur, in ’t algemeen uit populaire geschriften, maar litteratuur van wetenschappelijk gehalte. Ten slotte: niet grijp maar toe naar al wat als theologie aan de

[pag. 151]

markt gebracht wordt, maar houd het doel in ’t oog, nl. aanschaffing van gereformeerde theologie.
     Intussen is in verband met de studie en de studie-opzet hier nog wel wat meer te zeggen. Niet zonder bedoeling spraken we hier van zekere lijnen, te trekken in bepaalde richting. Daarin kwam al uit, dat in de Bibliotheek nog wat meer moet gevonden worden, dan wat geijkt kan worden met het gereformeerde stempel.
     Daar is in de eerste plaats de controverse. Ter illustratie van wat ik hier ga zeggen herinner ik me een gesprek met Prof. K. Schilder. Hij kwam me op zekere dag bezoeken en vroeg me, waaraan ik bezig was; ik toonde hem de drukproef van mijn ,,Inleidend Woord’’ op het boek van br. J. Geelhoed over Augustinus. Zeer geïnteresseerd vroeg hij me, de proef te mogen inzien; bij een bepaalde uitdrukking van Luther lachte hij en zei: ,,de spijker op de kop’’. ’t Betrof de zinsnede: ,,Als Augustinus de Pelagianen niet tegen zich had gehad, dan zou hij een droog en armzalig doctor geworden zijn.’’ We waren ’t er over eens, dat juist de polemiek ons dwingt, scherp     te definiëren, klaar te formuleren, zijn     standpunt
intensief door te denken, niet     te rusten eer men de verschillen scherp onderkend heeft, en al dieper door te dringen in de Schrift en de Belijdenissen der Kerk, om de tegenstander te weerstaan en zo mogelijk te overtuigen.
     Prof. Schilder sprak hier mee uit eigen beleving, de ervaring trouwens van allen, die tegen dwaling en afwijking opkomen voor de waarheid Gods. En als het ook de taak is van de hoogleraren in de theologie om, gelijk Art. 13 van de Kerkenordening zegt, de zuivere leer     tegen de ketterijen en dolingen voor te     staan, dan behoeft een bibliotheek niet alleen boeken, die de zuivere leer naar Schrift en Confessie uiteenzetten, maar ook andere, die het dwaalgevoelen in de eigen woorden van de tegensprekers weergeven, opdat èn de dwaling èn de verkeerde beginselen waaruit ze voortkomen, worden ontdekt en bestreden.
     In de tweede plaats dient rekening gehouden met het feit, dat er vakken zijn, die niet tot het corpus Theologiae behoren, maar waarvan de theoloog de kennis toch niet kan ontberen. We noemen vakken, die in de propaedeuse onderwezen worden, zoals latijn en grieks, waarvan b.v. goede lexica voorhanden moeten zijn, en de philosophie, voorts de encyclopaedie, die welbezien niet anders is dan een philosophie van de theologie. Bovendien komt het theologisch onderzoek voortdurend in aanraking met kennisgebieden, aan de theologische vakken min of meer verwant; wie, om enkele voorbeelden te noemen, kerkgeschiedenis bestudeert, heeft voortdurend te maken met de resultaten van onderzoek op het gebied van de algemene en vaderlandse geschiedenis; studie van het kerkrecht stelt de eis, dat men het specifiek karakter van dat recht handhaaft tegenover het natuurrecht en het rederecht, terwijl ten zeerste gewenst is, dat er in de Bibliotheek werken aanwezig zijn, die de beginselen van het wereldlijk recht uiteenzetten. Wie de ambtelijke vakken heeft te doceren, moet kennis dragen b.v. van de psychologie, de paedagogie en de sociologie, ’t Behoeft geen betoog, dat van de vakken buiten het grensgebied van de theologie niet een omvangrijke en naar volledigheid

[pag. 152]

strevende verzameling litteratuur kan noch behoeft aangelegd te worden, maar enkele goed oriënterende werken dient de boekenschat toch rijk te zijn.
     En in de derde plaats is het nodig dat zij, die geroepen zijn onderwijs te geven, ook met de historie van hun vakken bekend zijn, om winst te kunnen doen met hetgeen voorheen gevonden is, en ook om vroeger gemaakte fouten en misvattingen te vermijden. En het is van groot belang, dat men het afvallig denken niet alleen in hedendaagse stromingen en richtingen ontdekt, maar ook voor de studenten de lijn kan aanwijzen, waarlangs het zich in de loop der eeuwen ontwikkelde, en waarbij telkens blijkt, dat bij gelijkheid van wezen later doorgaans gebruik gemaakt wordt van subtieler vormen en meer verholen aberraties.
     De cirkel wat nauwer trekkend, ligt het voor de hand, dat verwacht mag worden de aanwezigheid van goede encyclopaedieën en bibliographieën, woordenboeken voor het nederlands, voor de moderne talen, lexica ook voor het hebreeuws en de overige Semitische talen; seriewerken voor bepaalde vakgebieden, commentaren, methodologieën, inleidingen, biographieën, periodieken, enz.
     En dan het materiaal voor de vele theologische vakken in enger begrenzing, waarvan we noemen (zonder enigszins te willen streven naar volledigheid) de exegese, de tekstcritiek, de canoniek, de hermeneutiek, de historia sacra, en de historia revelationis, van het Oude en dezelfde vakken van het Nieuwe Testament, de archaeologie, de kennis van het oude nabije Oosten, de dogmatiek, de dogmenhistorie, de patristiek, de ethiek, de symboliek, de elenctiek, de algemene kerkgeschiedenis, de vaderlandse kerkgeschiedenis, het kerkrecht, de bijbelse geographie, de zending, de evangelistiek, de homiletiek, de liturgiek, de catechetiek, de poimeniek, de diaconiek, enz. – In dit enz. zijn o.a. verschillende vakken verscholen, die bestudeerd moeten worden voor het doctoraal examen.
     Uit bovenstaand eenvoudig gehouden en, naar we menen, voor ieder verstaanbaar resumé blijkt, wat we zo al nodig hebben, en tevens, dat het niet zo gemakkelijk is, een bibliotheek als de onze bedoelt te zijn, evenredig en harmonieus op te bouwen. In de eerste jaren werd aangeschaft, waaraan het meest behoefte bestond: commentaren, de onmisbare handboeken. Hoe verder we kwamen, hoe meer selectie noodzakelijk bleek. Nu zou het vrij eenvoudig zijn als men zonder meer van de boekhandel kon ontvangen wat men nodig had, maar zo simpel liggen de zaken niet. We stuitten op het feit, dat de beste litteratuur goeddeels of vrijwel geheel van de markt verdwenen was: de oorlogsjaren hadden op de productie een zeer nadelige invloed, en na de oorlog kocht Amerika (op de prijzen werd minder gelet) veel uit ons land weg, wat ook voorheen vaak nog maar schaars te verkrijgen was geweest.
     De room was van de melk – en om die room was het ons speciaal te doen. Onze binnenlandse leveranciers hielpen ons zoveel ze konden, we kregen connecties met Duitsland, Italië, Frankrijk, België, Engeland, de Noorse rijken; merkwaardig is, dat we door Deense en Zweedse antiquariaten enkele malen elders niet te verkrijgen nederlandse dogmatische litteratuur uit de Reformatietijd konden aan-

[pag. 153]

schaffen, waarschijnlijk eens het bezit van emigranten. Verder werden de veilingen bezocht en antiquariaten in de grote steden, ook die, welke geen catalogus uitgaven, en waar uit kelders of van zolders soms mooie vondsten werden verkregen; eens kwamen we op een zolder, waar de boeken tot manshoogte waren opgestapeld, zodat er geen doorkomen aan was; om ruimte te maken moesten we eerst enige stapels naar de gang transporteren.
     Zo nam ons boekenbezit in snel tempo toe.
     Het geheim van onze voorspoed lag en ligt in de woorden: En de Here wrocht mede. Hij was het, die de zusters in het hart gaf ons te hulp te komen en de prachtige organisatie in het leven te roepen die nu reeds zoveel jaren met grote zegen functionneert. Hij was het, die de vele meisjes over heel het land met grote trouw deed uitgaan om regelmatig de bonnetjes te ver-stuiver-en of te ver-zilver-en, en die bij de leden der gemeente de liefde wekte om jaar in, jaar uit hun bijdrage voor onze Bibliotheek af te staan.
     Krijgen we langzamerhand niet teveel boeken?
     Wie aandachtig het voorgaande las, zal ons verstaan als we verzekeren: daarvoor behoeft niet de minste vrees te bestaan.
     Men zou kunnen zeggen: de fundamenten zijn goeddeels gelegd.
     Nu zijn we toe aan de opbouw.
     Iemand vraagt: en de predikanten dan? Zijn er geen studeerkamers, waar het aantal studieboeken beslist onvoldoende is? Ook daaraan is gedacht.
     Elk onzer predikanten kan uit onze Bibliotheek de boeken ter leen ontvangen die hij nodig heeft, terwijl hij zijn beurs niet behoeft open te maken.
     In overleg met het Dames-Comité is besloten, dat aan onze predikanten de boeken franco worden toegezonden. En ook de retourzending is voor ieder, die dit wenst, gratis. Men kan de geleende werken ongefrankeerd terugzenden: de Bibliotheek betaalt dan de porto.
     Wie nu onze oude en onze nieuwe Bibliotheekzaal, verrezen door de goede zorg van de ,,Stichting’’, doorwandelt, en van onze boekenschat kennis     neemt,     hem     kan het misschien gaan zoals een frans versje weergeeft:
                                   L’oeil reconnaisant embrasse le contenu,
                                   Souvent surpris, et toujours enchanté.
     Hoe groot ’t boekenbezit is, ware niet zo moeilijk te controleren; men weet dat de grote Bibliotheken spreken van zoveel strekkende meter boeken, soms kilometers, en naar de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag blijkens nauwkeurige telling en opmeting meedeelt, kan men de gemiddelde boekdikte stellen op 21/8 cM. We hebben geen behoefte, uit te rekenen hoeveel boeken wij naar deze     maatstaf     bezitten: laten we dankbaar zijn met hetgeen de Here ons     schonk.
     Maar één ding moet ons nog van ’t hart. We missen iets, dat we niet kunnen missen, maar dat voor een Bibliotheek als de onze volstrekt noodzakelijk is.
     Dat is gebrek aan voldoende administratieve outillage, waardoor belet wordt dat de Bibliotheek functionneert gelijk ze behoorde te doen.

[pag. 154]

     Thans hebben we een kaartregister, alphabetisch geordend naar de namen der auteurs. Meer niet.
     Maar er zijn tal van aanvragen (misschien wel het merendeel), waarbij verzocht wordt litteratuur over een of ander onderwerp: de mystiek, het gebed, de dialectische theologie, de eigendom in de Schrift, het Manicheïsme, het humanisme, het geloof, de voldoening, de heiligmaking, het anthropomorphisme, de plaatsbekleding, het personalisme, het subjectivisme, Pascal, de gemene gratie, het tijdsbegrip, de verkiezing, en noem nu maar verder op. Alle aanvragen worden serieus behandeld, maar wie is in staat te weten, welke schrijvers over een bepaald onderwerp geschreven hebben? Encyclopaedieën helpen soms een eindweegs op streek, maar lang niet in alle gevallen en geenszins volledig. Het gevolg is, dat in de Bibliotheek boeken achterblijven, die de aanvrager misschien uitnemend had kunnen gebruiken.
     Daarbij komt: voor de aanschaffing is het van zeer groot belang, dat men weet wat voor een bepaald vak of een onderdeel daarvan aanwezig is. Nu wordt, éér we tot aanschaffing van enig boek overgaan, nauwkeurig gecontroleerd of we het reeds in ons bezit hebben. Maar enig overzicht ontbreekt totaal.
     Noodzakelijk is het bezit van een systematische catalogus, waarbij het boekenbezit geordend is naar het plan van een encyclopaedie, zodat men zich aanstonds kan oriënteren, wat van een bepaald vak in de Bibliotheek voorhanden is.
     Niet minder noodzakelijk is het bezit van een trefwoorden-catalogus, geordend naar in de boeken behandelde voornaamste onderwerpen, zodat het essentiële van ’t boek in een of meer trefwoorden is weergegeven.
     Niet in de eerste plaats nodig, maar toch zeer gewenst is een stand-catalogus, die aangeeft in welke volgorde de boeken op de planken staan. En ook is van belang een werk-catalogus, ter contrôle van de titel-opgave en bevattende bibliographische bizonderheden, overzichten van seriewerken enz.
     Zowel de Bibliothecaris als de Conservator hebben de handen vol, en kunnen er niet aan denken, hierin voorziening te treffen. Men vergete niet, dat de heer Roukema, die per dag ettelijke uren langer werkt dan overeengekomen is, de zorg heeft voor de inschrijving, het alphabetisch kaartregister, de signatuur, de plaatsing der boeken, de uitlening, de verzending enz.
     Ten zeerste hopen we, dat een weg gevonden kan worden, om in deze nood te voorzien. Daartoe deze mededeling.
     We twijfelen niet, of de wil zal er zijn, ons te hulp te komen: de Hogeschool en allen die van de Bibliotheek gebruik maken, zullen er zeer veel baat bij vinden.
     Een eeuw-feest, dat is: we tellen terug.
     We tellen niet vooruit.
     Hoe lang het de Here belieft, ons nog rustig te laten voortwerken in deze bange tijden, hoe lang we de Hogeschool nog zullen bezitten, we weten het niet.
     Maar we werken, zolang het dag is.
     En we verwachten, met vertrouwen, op ons gebed, voor elke dag de zegen des Heren op het werk onzer handen.

[pag. 155]

Category(s): Kampen
Tags: , , ,

Comments are closed.