Samenvatting

[pag. 110]

SAMENVATTING

I. Jan. 1555 gaat er van stadswege een publicatie uit tegen “Der leken wegewijser” van Anastasius Veluanus. Dit boek bevat een tot in details uitgewerkt plan tot reformatie. Anastasius raadt ter lezing aan de Loci Communes van Melanchton en de Institutie van Calvijn.
Binnen de kath. kerk te Kampen ontstaan in 1559 moeilijkheden rond Heer Berendt. Wegens zijn avondmaalsleer met reformatorische tendenzen wordt hij voor de raad gedaagd.
Het verzaken van kerkelijke plichten, de bemoeienis met verboden boeken en de aanwezigheid van conventikels worden mei 1560 door de stedelijke overheid gelaakt. Achter deze publicatie ligt de bemoeienis van de stadhouder en van de commissaris van de koning.
Op 24 mei 1561 wordt Symon van Oy als “verkeerder int geloeve” uit de stad verbannen. Het conventikelverbod wordt de volgende jaren meerdere keren herhaald. Ook buiten de stadspoort worden conventikels gehouden. Het vroegst bekende adres van de ondergrondse gemeente is het huis van Taeke Hettinga. Deze wordt 9 mei 1562 verbannen. De vergadering bestaat uit meer dan 18 personen, waarvan de meesten verbonden zijn door een familieband. De burgerij moet ketters op het stadhuis aangeven.
Op 4 juni 1564 verbiedt de raad een boek dat vanuit het standpunt van de Augsburgse confessie het concilie van Trente bestrijdt. Opnieuw blijkt directie van gewestelijke – en centrale overheid.
Mei 1565 bericht de stadhouder aan de raad dat op een van de Kamper eilanden conventikels gehouden worden door personen die uit Giethoorn komen overvaren. De stadhouder laat weten dat hij zelf de godsdiensticre moeilijkheden binnen het gewest tot een oplossing wil brengen buiten het Hof om.
Begin 1566 komen de drie IJsselsteden tot een gemeenschappelijke aanpak van de godsd. moeilijkheden. In samenwerking met de stadhouder en de raadsheren van de koning probeert men vroegtijdig de in het zuiden begonnen beeldenstorm te ondervangen. De godsd. beweging wordt vooral gezien als vorm van maatschappelijke onrust: Conventikelverbod en vagebondenplakkaat komen hierbij in eenzelfde kader aan de orde. Schepenen, raad en meenten verklaren 27 aug. 1566 niets

[pag. 111]

nieuws op godsd. gebied in de stad toe te staan. Kerk- en kloosterplundering wordt de burgerij per publicatie verboden. Herbergen van ketters en bezoeken van conventikels is strafbaar. Anderzijds tracht de magistraat de onrust te ondervangen door aanstelling van goede katholieke predikers. De wacht wordt verdubbeld. De burgerij wordt tot waakplicht opgeroepen. In tal van Overijsselse steden blijkt de burgerij naar het platteland te trekken om er conventikels bij te wonen. Deventer geeft als eerste toe aan de nieuwe leer. Zwolle sluit zich daarbij aan. Kampen echter stelt zich minder soepel op. Nog 27 aug. 1566 worden samenkomsten waarin nieuwe predikanten voorgaan, verboden. Begin sept. ziet het er voor de gereformeerden binnen Kampen nog niet erg hoopvol uit.

II. Maar reeds de eerste week van sept. 1566 ondergaat de religiepolitiek van de magistraat een zwenking. De conventikelgangers komen bovengronds. De magistraat wordt verzocht om een kerkgebouw voor diensten naar de Augsburgse Confessie. Tenslotte belooft het stadsbestuur medewerking; dit onder dekking van Deventer en Zwolle die reeds eerder een dergelijk besluit namen. Heer Christiaan van Driel en Rector Holstech krijgen toestemming het sacrament “sub utraaue specie” binnenshuis uit te delen. Voorzichtig volgt Kampen hierin opnieuw de beide andere IJsselsteden. In alle drie IJsselsteden komen de conventikelgangers ongeveer gelijktijdig bovengronds. Blijkbaar is daartoe door de beeldenstorm eenzelfde gunstig-klimaat aanwezig. Raden en landdag doen onder de druk der omstandigheden concessies.
De Alkmaarse mandenmaker Arentzen wordt, na op 13 sept. een preek on het Cellebroederskerkhof gehouden te hebben, uit de stad gezet. De prediking van deze vreemdeling doorkruist het streven van de magistraat om de godsdienstige vernieuwing te kanaliseren.

III. Uit het proces-Warners wordt duidelijk dat in 1566 stapels fameuze boeken en libellen openlijk in Kampen worden verkocht zonder dat de overheid dit verhindert. Blijkbaar voert de magistraat in de tweede helft van 1566 inzake verboden lectuur geen strak beleid meer. De burgerij legt sterke belangstelling voor dit verboden gedachtengoed aan de dag. Het proces tegen de boekdrukker wordt niet door de magistraat, maar

[pag. 112]

door de raadsheer van de koning in gang gezet. Pas na sterke druk van de stadhouder komt het stadsbestuur daadwerkelijk tegen Warners in actie. Het hele proces heeft iets onwezenlijks. Het gerucht dat in Kampen iemand vanwege de religie zal worden gevangen gezet, brengt eind 1566 een grote menigte sympathisanten in beweging. Warners wordt door een groep burgers ontzet en vervolgens bij verstek verbannen.

IV. Eind 1566 volgt de hogere overheid een veel hardere lijn dan de magistraten van de IJsselsteden. De stadhouder zet de raden onder druk om de concessies weer in te trekken. Met Zwolle geeft Kampen spoedig aan deze pressie toe. In Deventer -waar de meeste concessies zijn gedaan- geeft het terugdraaien van de ontwikkeling veel meer moeite.
Ondertussen is voor het geref. deel der Kamper burgerij een hoopvol perspectief weer verloren gegaan. Het sacrament mag niet langer op afwijkende wijze worden bediend. De wijziging in de godsdienstpolitiek van de magistraat wordt ingegeven door de actuele politieke situatie. De Kamper overheid vertoont meer een praktische – dan een principiële stellingname in godsdienstzaken.
Deze houding brengt het stadsbestuur ook in conflict met de r.k. vice-cureit Van Plo. Het conflict spitst zich o. m. toe op de prediking van Holstech. Half aug. 1567 eist Van Plo een preekverbod voor de rector. Tot dat tijdstip ging deze met zijn afwijkende wijze van preken voor in de H.G. kerk. Spoedig blijkt de rector en prediker uitgeschakeld. Holstech moet de stad verlaten. Een samenspreking met een raadsdeputatie in Grafhorst heeft zijn terugkeer niet tot gevolg. De stad zorgt voor een goed-katholieke opvolging. Holstech’s vertrek zal het conventikelbezoek hebben bevorderd. Joachim Messemaker -een reeds jarenlang trouwe conventikelbezoeker- gaat als lekenprediker in de geheime samenkomsten voor. Op 29 aug. 1567 wordt ‘zijn’ conventikel ontdekt. Plaats van samenkomst: een huis op de Vloeddijk. Op 30 dec. 1567 krijgt Messemaker te horen dat zijn vrouw niet in gewijde aarde mag begraven worden; op haar sterfbed heeft ze biecht en altaarsacrament geweigerd. Buiten de stad is voor ‘afvalligen’ reeds een nood-kerkhofje ontstaan. Inmiddels is Van Plo dan reeds vertrokken. Zijn conflict met de raad heeft de positie van de gereformeerden nog meer in ongunstige zin beïnvloed. Publicaties bewijzen dat.

[pag. 113]

Laurenz. Jansz. wordt op 19 april 1568 met vrouw en kinderen verbannen omdat hij geen afdoend antwoord aan de raad kan geven op de vraag waar zijn pasgeboren kind gedoopt is.
Met meer tact dan Van Plo weet zijn opvolger Hetsroev de magistraat in te schakelen. Hij vraagt de raad om steun, want velen zijn van de kerk vervreemd. Ook de hoge geestelijkheid te Deventer dringt er bij de raad op aan een aktief beleid in godsdienstzaken te voeren. Bij niet-nakomen van deze verplichting zal bisschop Aegidius de Monte de koning inlichten. Deze gezamenlijke druk op het stadsbestuur werkt zich in 1570 uit in een verscherpt toezicht op conventikelbezoek.
Op koninklijk bevel wordt de index purgatoris van het concilie van Trente op 30 april 1570 in alle drie de IJsselsteden van kracht. Alle verdachte boeken moeten worden ingeleverd. Te Kampen zijn een dertigtal bibliotheken in deze zuiveringsactie betrokken.
In 1571 blijven de conventikeIbezoekers actief. In de stukken wordt de naam vermeld van iemand die reeds tien jaar deze geheime samenkomsten bezoekt.

V. Op 11 aug. 1572 capituleert Kampen voor Van den Berg. Het capitulatieverdrag versterkt de positie van de gereformeerden aanzienlijk. Onder de druk van de capitulatie accepteert de magistraat de wettige bescherming van r.k én van gereformeerden. De intocht van Van den Berg opent-als zes jaar tevoren-een hoopvol perspectief. Voor het eerst genieten de gereformeerden nu wettige bescherming en recht van publieke samenkomst. Een week na de capitulatie verzoeken de geref. een kerkgebouw, m.n. de St. Nicolaaskerk. Dit verzoek om vergaderruimte is gerechtvaardigd, maar niet de vraag om de stedelijke hoofdkerk. Van den Berg wijst de hoofdkerk zowel als de Broederkerk aan hen toe. Dit is in strijd met de capitulatiebepalingen. Ook de blokkering van de r.k. diensten in de O.L.V. -kerk is hiermee niet in overeenstemming. Burgerij en gilden dragen Holstech als predikant voor. Na vijf jaren afwezigheid is men zijn prediking nog niet vergeten. De namen van nog twee predikanten worden voorgedragen. Van den Berg eist op 23 okt. 1572 verbanning van de gehele r.k. geestelijkheid. Dit strijd eveneens met het capitulatieverdrag.

[pag. 114]

Bij de nadering van het leger van Don Frederic, nog geen maand later, verlaat Van den Berg Kampen; hij laat haatgevoelens tegen zijn drie maanden durende regime achter.
Een geforceerde doorbraak van de reformatie is voor de gereformeerden geen goede zaak gebleken.

VI. De periode vanaf nov. 1572 tot juli 1578 vormt het absolute dieptepunt in de geschiedenis van de stad. Het garnizoen, door Don Frederic in de stad gelegd, ruïneert de stad volkomen.
De geref. kerk gaat in deze periode weer ondergronds. Het zijn de jaren van de katholieke restauratie. Aegidius de Monte komt de tijdens Van den Berg geschonden kerken en kloosters opnieuw inwijden. Tekenend voor de gewijzigde situatie is het raadsverzoek aan de bisschop om instelling van een jaarlijkse processie en dankdag na.v. het vertrek van Van den Berg, “Omdat die inwoner uth handen der Godtlosen ketteren, … dermaten verlost, dat wij wederomme tot het gebruijck der Catholijcker Religion gekommen sinnen”. De situatie moet voor de gereformeerden moeilijker geweest zijn dan ooit tevoren. De naam wordt vermeld van iemand die reeds 12½ jaar conventikels bezoekt. Onder de druk der omstandigheden zijn er ook personen die zich weer bij de r.k. kerk voegen.

VII. Mei 1577 erkent Kampen de Staten-Generaal en de Pacificatie van Gent, Beiden zijn reeds door de koning erkend, incluis de eis van wegzending der spaanse troepen. Vanaf mei 1577 heeft de aanwezigheid van het spaanse garnizoen geen rechtsgrond meer in Kampen. Volkomen uitgeput door de spaanse bezetting, capituleert de stad op 20 juli 1578 voor Rennenberg. In feite is dit een bevrijding van een geïsoleerd garnizoen dat op eigen gezag in de stad blijft optreden.
De gereformeerde doorbraak is nu niet meer te stuiten. Begin 1579 willen de gereformeerden gelijke vertegenwoordiging van beide godsdiensten in de raad. Het zittend bestuur accepteerd dit voorstel niet. De indiening van dit voorstel betekent dat de gereformeerden zich begin 1579 reeds zo weten te organiseren dat ze op het politieke leven in de stad langs legale weg invloed denken uit te oefenen.

[pag. 115]

In aug. 1578 verzoeken de geref. de magistraat om een kerkgebouw. 118 gezinshoofden -8 tot 11% van de stedelijke bevolking vertegenwoordigend- ondertekenen dit rekest. In de H.G. kerk is de geref. prediking inmiddels hervat. Na 12 jaar gaat Holstech er weer in de diensten voor. Nu zal de geref. prediking daar niet meer verstommen. Toch gaat de raad, op formeel juiste gronden, niet akkoord met het rekest en de reeds begonnen diensten. Daarop schakelen de geref. aartshertog Matthias persoonlijk in. Deze beoordeelt de houding van de geref. in de gegeven omstandigheden als zeer positief. Hij waarschuwt het stadsbestuur voor de gevolgen van blijvende weigering van dit verzoek. Begin sept. 1578 escaleren de moeilijkheden. De H.G. kerk wordt door geref. burgers en soldaten van beelden en altaren gezuiverd. De soldaten echter gaan veel verder: Ze slaan tal van kerkgoederen kapot. Ze plunderen de kapelaanswoning. Ze dringen het minrebroederklooster binnen. Na bedreiging vlucht een deel van de kloosterlingen. Eén monnik raakt gewond. Het klooster en de kerk worden gesloten. De magistraat ontvangt weinig gehoor als ze tot kalmte wil manen. De geref. burgerij is dit alles echter niet aan te rekenen. Haar actie beperkt zich tot de zuivering van de H.G. kerk. En deze kerkzuivering was niet meer dan de konsekwentie van het in bezit nemen van dit kerkgebouw. De raad zelf is ook niet vrij te pleiten. Ze heeft -ondanks uitdrukkelijke waarschuwing van aartshertog Matthias- de gespannen situatie rond het verzoek der gereformeerden verkeerd getaxeerd. Het stadsbestuur bracht mede de rust binnen de stad in gevaar. Terwijl na de capitulatie voor Rennen-berg de geref. recht hebben op publieke uitoefening van hun diensten, wordt hun door de magistraat een kerkruimte geweigerd. Zelfs de start in één der kleine kerkgebouwen staat de stedelijke overheid hen niet toe. Soms is burgerlijke ongehoorzaamheid niet te vermijden. De geref. konden de diensten in de H.G. kerk niet opgeven.
Nog meer spreekt dan ook het vreemde beleid van de magistraat een maand later, 14 okt. 1578. Ruim 5 weken na de moeilijkheden blijkt het stadsbestuur opeens wel bereid dit kerkgebouw voor de gereformeerde diensten af te staan. Het motief voor deze concessie is de wens om te voldoen aan de door Rennenberg gestelde eis bij het door hem terughalen van het in de stad ingelegde garnizoen: terugtrekking, mits de

[pag. 116]

gereformeerden een kerkgebouw wordt afgestaan. Opnieuw blijkt hier het stedelijk beleid in godsdienstzaken afhankelijk van de pragmatische bedoelingen van het stadsbestuur. Deze 14e oktober 1578 is een beslissend keerpunt in de geschiedenis van de geref. kerk te Kampen. Vanaf deze dag is er blijvend een door de overheid als wettig erkende geref. kerk in de stad. Haar adres is de H.G. kerk. Haar voorganger is de oud-rector Holstech.
De positie van de gereformeerden blijft echter sterk afgebakend. Er mogen geen verdere vernieuwingen worden doorgevoerd dan die in de H.G. kerk. Deze beperkende bepaling is door de gereformeerden onder eedzwering geaccepteerd.
Over 1578 wordt aan twee geref. predikanten uit de stadskas een tractement uitgekeerd: Aan Holstech en Sander Dircksz.

VIII. Vanaf pasen 1579 wordt er in de geref. kerk een lidmatenlijst aangelegd. Tachtig mensen vieren het H.A. Slechts de namen van enkelen van hen kwamen op het rekest van aug. 1578 voor. Voor dit merkwaardig verschijnsel heb ik geen afdoende verklaring.
Eind 1579 telt de geref. kerk 181 belijdende leden. Deze belijders van het eerste uur vormen globaal 4,15 tot 6,22% van de totale stedelijke bevolking. Dit percentage ligt aanmerkelijk lager dan dat van de rekestlijst van aug. 1578.
De ernst van de keus voor de reformatie valt af te lezen uit de lidmatenlijst: In tal van gezinnen gaat slechts één van beide ouders met de reformatie mee. De specifieke problemen die hiervan binnen het gezin het gevolg zijn, accepteert men niet voor een zaak die niet als wezenlijk ervaren wordt.
De meeste lidmaten zijn handwerklieden. Maar uit het aantal van vier geref. burgemeesters valt af te leiden dat reeds vanaf het eerste begin van de wettige erkenning van de geref. kerk de gereformeerden een behoorlijke politieke invloed binnen de stad uitoefenen.
Op 28 juni 1579 wordt voor geref. en r.k. de “Religionsvrede” gepubliceerd.
Rond het minrebroederklooster ontstaan eind okt., begin nov. 1579 opnieuw problemen. Een aantal geref. burgers dringen het klooster binnen omdat hun predikanten werden onderbetaald. Een aantal r.k. bezoekers aan het klooster blijken zich daar

[pag. 117]

op te houden. De dronkenschap veroorzaakt een vechtpartij tussen r.k. en gereformeerden. Daarbij vallen één dode en een aantal gewonden. Hoofdoorzaak is volgens het stadsbestuur het decadent gedrag binnen het klooster. Stedelijke overheid, burgerdeputatie en stadhouderlijke commissie zijn eenparig van oordeel dat de minrebroeders hun klooster moeten verlaten. Voor levensonderhoud en opvang elders wordt een goede regeling getroffen. Na sluiting van het kerkgebouw maken de gereformeerden kenbaar dat ze de Broederkerk zullen aanvragen als tweede geref. kerkgebouw. Het stadsbestuur laat een beslissing hierover aan de stadhouder. Begin 1580 verdwijnen de altaren uit de Broederkerk; voorgoed.

IX. Begin 1580 komen door de afval van Rennenberg de politieke – en godsdienstige ontwikkelingen in een stroomversnelling. De landdag laat zich door Rennenberg niet losmaken van de Generale Staten en van de Unie van Utrecht. De gereformeerden in Kampen zijn door het gebeurde in Groningen geschokt. Uit dit deel der burgerij wordt aan Oranje om inlegering van een draaglijk garnizoen verzocht. Tevens verzoeken ze hem om verandering van de magistraat. De stadsregering -ook het gereformeerde deel daarvan- raadt de Prins uitvoering van dit verzoek met klem af. Na 18 maart 1579 is dit de tweede poging tot versteviging van de gereformeerde invloed binnen Kampen. Deze poging tot geforceerde politieke actie moet worden afgekeurd: De kwestie Rennenberg/Groningen is voor Kampen nog geen reden hier de magistraat te veranderen. De Prins passeert magistraat en landdag in zijn besluit tot inlegering van een vreemd garnizoen. Dit ondanks de uitdrukkelijke verzekering van zowel het r.k. – als van het geref. deel van het stadsbestuur dat béide religies binnen Kampen gerespecteerd zullen worden.
Naast de Prins heeft, na het overlopen van Rennenberg, ook Parma belang bij Kampen. Het lukt hem echter niet de stad aan spaanse zijde te krijgen.
Binnen zes weken na het verraad van Rennenberg valt bij Ridderschap en Steden van Overijssel niet alleen een anti-spaanse, maar ook een anti-roomse stellingname te constateren. Hiermee is in april 1580 op de Overijsselse landdag het beginsel van gelijkheid van beide godsdiensten vervangen door een pro-gereformeerde gezindheid.

[pag. 118]

In Kampen valt dezelfde tendens te constateren. Voor eind maart zijn diverse kerken en kloosters “gespoliert”. Pastoor Havens verlaat op 7 april 1580 de stad. Eind maart, begin april is de stad voor de r.k. geestelijkheid niet meer veilig. Op 7 april worden de r.k. diensten reeds verhinderd. En nog voor eind april, 21 april, wordt het r.k. deel van het stadsbestuur door gereformeerde burgers gedwongen de stad te verlaten. Het gebeuren van 21 april is de geforceerde slotfase van een proces om politieke invloed van het geref. deel der burgerij. De verzoeken daartoe van 18 maart 1579 en van 8 maart 1580 kwamen langs wettige wijze tot stand. De escalatie op 21 april heeft alles te maken met het feit dat deze verzoeken onvoldoende gehoor vonden. Hoe begrijpelijk ook, de actie van 21 april moet toch als burgerlijke ongehoorzaamheid worden afgewezen. Anders dan vrije uitoefening van de geref. godsdienst, wettigt een tekort aan politieke invloed geen burgerlijke ongehoorzaamheid. Binnen enkele weken na de afval van Rennenberg blijken de gereformeerden het beleid in provincie en stad te bepalen.

X. De veel voorkomende kloosterafbraak kort na deze dagen is niet op de noemer te brengen van de ‘gereformeerde barbarie’. De aanleiding tot afbraak is vaak een strategisch belang geweest. Dit blijkt uit verslagen van de Overijsselse landdag. Ook een goede verzorging van de kloosterlingen ligt bij landdagbesluit vast. Tegen kloostervernielingen door private burgers wordt streng opgetreden. Van een secularisatie van geestelijke goederen in eigenlijke zin is geen sprake. De besteding van de kerkgoederen wordt gereformeerd; er vindt echter geen werkelijke onttrekking daarvan aan godsdienstig gebruik plaats.
Het ledental van de geref. kerk te Kampen geeft over 1580 en 1581 t.o.v. 1579 een groei te zien van 91,1 %.
Vanaf pasen 1582 zijn er een drietal predikanten werkzaam; Holstech, Berendtsz. En Scho(e)nenberch.
Ook de uitbouw van het geref. onderwijs zet door. In 1579 beschikt men over één geref. schoolmeester. Met pasen 1580 zijn er twee. Op 6 mei 1581 volgt een derde. In 1581 komt er voor het ‘voortgezet onderwijs’ een geref. rector in stadsdienst.
Reeds vanaf eind 1579 is het ledenbestand van de geref.

[pag. 119]

kerk een afspiegeling van een complete stedelijke samenleving: Er komen personen binnen uit alle sectoren van het maatschappelijk leven.
Sinds 1579 is de geref. kerk van Kampen opgenomen in een classicaal verband. De provincie telt drie classes: Deventer, Zwolle en Kampen. Vanaf febr. 1580 vinden er regelmatig synodes plaats: tot april 1583 zes. De acta daarvan zijn verloren gegaan.
In het stadsarchief bevindt zich als onderdeel van het verslag van de Overijsselse landdag van 13 april 1581 een extract van een brief die door een Overijsselse synode van 1581 aan de landdag is verstuurd. Deze vroege synode, te Kampen bijeen, dateert van kort voor 13 april 1581. De samenstelling van het moderamen is ook uit de brief bekend. De synode vraagt de landdag om de reformatie daadwerkelijk te helpen bevorderen door het stichten van geref. scholen. Verder dringt de synode aan op de instelling van een rekenkamer voor geestelijke goederen tot levensonderhoud van de predikanten. De vóór-reformatorische zilveren koorde blijft ook na de reformatie de kerk aan de overheid binden.
In april 1581 verzoeken de Kamper predikanten aan het stadsbestuur doorvoering van de reformatie in het publieke leven. De uitbouw van de reformatie vindt op dat tijdstip reeds in een stabiele sfeer steeds verder plaats. Wie hier de uitdrukking ‘gereformeerde intolerantie’ bezigt, past een modern begrip toe op een zestiende-eeuwse situatie waarin tussen kerk en overheid een stevige band bestaat. De overheid stelt zich in die dagen niet over langere tijd neutraal op in godsdienstzaken. De stedelijke overheid is per definitie christelijk. Ze moet kiezen tussen r.k. en gereformeerd als tussen christelijke leer en ketterse dwaling. Vandaar dat de Religionsvrede als verlegenheidsoplossing geen duurzaam leven is beschoren geweest.
Opnieuw verbiedt de overheid bij herhaling conventikels. Nu echter zijn dit geen gereformeerde, maar r.k. en doopsgezinde. Ook de overheidsdwang tot de kinderdoop is vanuit bovenstaande te verklaren.
De geref. kerk groeit t.o.v. 1579 in 1582 en 1583 met 130%. De opmerkelijke aanwas sinds 1581 moet mede verklaard worden vanuit de maatregelen van de stedeli]ke overheid op godsdienstig gebied.

[pag. 120]

Sinds 1584 zijn de acta der p.s. geheel bewaard gebleven. Uit deze acta blijkt een steeds betere regulering van het kerkelijk leven en van het kerkverband.
Predikant Berendtsz. wordt in maart 1584 -na een conflict met de geref. kerk ter stede- opgevolgd door Jodocus Goickerus. Vanaf pasen 1584 heeft Kampen weer twee predikanten: Holstech en Goickerus. Eind 1584 vervult Nolthenius de vacature weer.
Caspar Holstech wordt in 1586 namens Overijssel mede-afgevaardigde naar de vierde nationale synode, die van ’s-Gravenhage.
Op 10 juli 1588 wordt n.a.v. de Armada in Kampen een biddag gehouden. De nu gereformeerde kerken stromen vol. Op 25 sept. 1588 volgt een dankdag. Het Kamper stadsbestuur spreekt bij gelegenheid hiervan de volgende voluit gereformeerde taal:
“dat alle potentaten van de Roemscher Religie gezwoeren hebben ende den anderen verbonden sijn, om der waere gemeinte Christi to verdrucken ende to onderbrengen … Diewile dan den Almachtigen Godt believet hefft sijne gemeinte te beschirmen … nieth hebbende willen gedoogen …”.

De gereformeerde kerk te Kampen, als deel “der waere gemeinte Christi” werd in haar ontstaan in het bovenstaande nagegaan.

Category(s): Kampen
Tags: , ,

Comments are closed.