Voorbericht

Voorbericht
________

Gedurende het tijdvak waarover dit deel loopt, brachten de legertochten van Wallenstein en Tilly, van Spinola, den Graaf van Anholt en anderen, waaromtrent hier allerlei bijzonderheden en berichten worden gevonden, ook onrust in dit gewest.
In Januari 1626 verzocht Campen te Amsterdam nog soldaten om de stad, gedurende de toen heerschende strenge vorst, tegen een overval te beschermen.
De stadsgracht werd belangrijk uitgediept en de bolwerken opgemaakt.
Wel gaf de inname van Oldenzaal en Lage in 1626 eenige meerdere rust, doch in 1627 lezen we dat vijandelijke soldaten met behulp van huislieden bij Hasselt over het Zwartewater gezet worden en in Mastenbroek komen. In dat jaar vragen Deventer en Zwolle nog sauvegarde aan te Brussel voor het vee in hunne stadsweiden.
Na het opbreken van het Statenleger uit de buurt van Emmerik in 1626, trok de graaf van den Berg weer op Grol aan en werden ook deze streken bedreigd, weshalve de garnizoenen te Doesburg, Zutfen, Deventer en Campen werden versterkt, evenals die van Zwolle en Hasselt. De Prins die met zijn leger tegen Vlaanderen was opgetrokken, keerde naar ’s Gravenweert terug om den graaf van den Berg te keeren. Vooral van uit Grol werden deze streken herhaaldelijk door den vijand verontrust.
De Prins rukte dan ook op naar Emmerik en Schenkenschans, terwijl Grol door hem werd belegerd en ingenomen.

[VI]

Hoe weinig zeker men zich echter ook toen nog hier gevoelde kan daaruit blijken, dat Otto van Egmond, zich gedragende als drost van Salland aan des vijands zijde, in 1628 van de schouten van Raalte en Wijhe onder bedreiging betaling van een maand extra ordinaris contributie vorderde, welke Ridderschap en Steden echter verboden te voldoen Doch nog in 1680 was geheel Salland onder sauvegarde des vijands en betaalde daarvoor 3000 car. gl. per maand.
Het fort te Ommermoer werd in 1629 nog van kruit, lonten en musketkogels voorzien, en toen in Aug. 1629 berichten kwamen over een vijandelijken  inval in de Veluwe, besloot men den IJsseldijk bij de Koeburg door te steken en den dijk bij Keulvoetssluis, terwijl iemand op den Boventoren werd gesteld op den uitkijk.
Na de belegering en inname van den Bosch en Wezel, waaromtrent de correspondentien allerlei bijzonderheden melden, schijnt de vijand in October van dat jaar het raadzaam gevonden te hebben af te trekken uit deze streken.
De sterkte aan de Veenebrugge was in 1626 neergeworpen, omdat de landschapsverdediging er niet door gebaat werd en de vijand die met voordeel zou kunnen gebruiken.
De groote kosten in dit tijdvak noodig voor de landsverdediging, noodzaakten herhaaldelijk het gewestelijk bestuur de provinciale lasten te verhoogen, vooral door de verponding op de hoornbeesten en de bezaaide landen.
Een twist tusschen den drost van Vollenhove en de stad over het hoogheidsrecht der stad en de uitoefening der hooge justitie, werd ten nadeele der stad in 1626 beslist.
De Steenwijker A werd in 1626 verbeterd en redouten aangelegd tusschen Steenwijk en Blokzijl tot beveiliging van de af- en aanvaart.
Van de Admiraliteit te Amsterdam werden convooischepen gevraagd om de schepen met magere ossen voor de ingezetenen van dit gewest van de Elbe naar hier te vervoeren, te beveiligen.
Langdurige onderhandelingen werden er gevoerd met de Spaansche autoriteiten over het zoogenaamde Rozendaalsche interim, omtrent de wederkeerige behandeling van personen en geestelijken onder ieders bezet gebied gevestigd of zich ophoudend.
Misschien met het oog hier op werd in 1626 besloten dat men

[VII]

zou omzien naar een geschikt persoon om de landschapszaken te Brussel te behandelen. We treffen dan ook in 1627 zekeren agent Morens als zoodanig voor de landschap werkzaam, aan.
Toen er herhaaldelijk geschillen waren voorgekomen tusschen den drost van Twenthe en den Heer van Almelo over de vraag of delicten capitaal waren of niet en of ze al of niet ter judicature van den Heer van Almelo stonden, die de lage rechtspleging had, besloten Ridderschap en Steden in 1627 om van landschapswege aan den Heer van Almelo ook de hooge rechtspraak en juridistie op te dragen.
De rechtsgeleerdheid van de rechters liet dikwijls veel te wenschen over, zoodat dan ook Ridderschap en Steden in 1627 besloten om bekwame personen aan te stellen om, zoowel in strafzaken als in civiele zaken, voor de drosten en richteren de vonnissen klaar te maken.
Het Landrecht van Overijssel werd in 1628 gerevideerd, terwijl in 1630 werd besloten dat gerevideerde landrecht te doen drukken.
Een poging van de kleine steden Steenwijk en Hasselt in 1630 gedaan, om ter Staten vergadering van het gewest verschreven te worden, mislukte.
In hetzelfde jaar besloot men in het Broederklooster te Campen een college van Gedeputeerden in te richten.
Een merkwaardig bewijs hoe de regenten in die dagen soms hunne bevoegdheid overschreden levert het volgende.
In 1628 werd, op verzoek van den Kamper burgemeester Arend Sloet, wegens den dood van Boldewijn van Middelburch, commissaris der monstering, door eenige leden van den Raad van State, die daartoe schenen belezen te zijn, die betrekking opgedragen aan Coenraad Sloet van Zwolle, zonder dat aangaande de nominatie en presentatie, Ridderschap en Steden waren geraadpleegd.
De afgevaardigden ter Generaliteit protesteerden wegens deze informaliteit, als strijdende tegen de hoogheid en praeeminentie der landschap.
Sloet schijnt de afgevaardigden over die daad doorgehaald te hebben in een schrijven, waarom deze, daarover niet gesticht, hun beklag over hem deden bij Ridderschap en Steden, die de handeling

[VIII]

der afgevaardigden volkomen goedkeurden en de gedane benoeming voor nul en van geener waarde verklaarden.
Arend Sloet zelf werd in de vergadering van Ridderschap en Steden ontboden, ter verantwoording en Coenraad Sloet in zijn huis te Zwolle geconfineerd, en gelast dat niemand hem in dat ambt zou erkennen.
Arend Sloet werd later toch weer als afgevaardigde ter Generaliteit toegelaten, doch reeds kort daarna beklaagden zijne mede-afgevaardigden S. van Haersolte, R. van Haersolte, J. van Rechteren en W. Marienburch zich over hem, dat hij zonder hun weten uit den Haag naar de Heerlijkheid Wester-Wolde in Groningerland was getrokken om daar de middelen te verpachten.
Ondanks den oorlog en de oorlogsgeruchten genoot de Stad Campen in dit tijdvak een tamelijken voorspoed, en de Stadsregeering beijverde zich zoo inwendig als naar buiten den toestand te verbeteren, al ziet men ook soms wat het inwendig bestuur betreft, wel eens wat veel zorg naar den aard dier dagen.
Den 12en December 1630 werd o.a. besloten op ’t voorbeeld van benabuurde Steden, dat des morgens om vijf uur de waakklok zou geluid worden gedurende een kwartier, opdat de ambachtslieden en daghuurders aan hun werk kunnen gaan. Misschien stamt daar van af ’t bekende Kamper kwartiertje.
In 1626 werd door Schepenen en Raden bepaald dat boven de twee drekwagens, vier karren zouden worden aangeschaft tot verwijdering van keerkwaad, vuilnis en drek, terwijl daartoe dagelijks in elk espel een ratelman zou rondgaan.
Wie de broeken besloeg zou zijn mest daarop moeten brengen.
Het vele schieten in den nieuwjaarsnacht werd in 1626 verboden, en in 1628 bepaald, dat men des avonds als de waakklok geluid had niet met paarden of handsleden bij de straat zou rijden of loopen; en verboden om op straat met mommerijen te loopen of met rommelpotten, kloot te schieten of den gans den hals af te trekken.
De stadspoorten werden meest door stadsambtenaren of beambten bewoond, zoo werd o.a. in 1629 aan den secretaris Hof de Vischpoort aan den ingang der stad tegenover de IJssel of Vischbrug ter bewoning vergund. Zondags en bij keurpredikatien op Petri zat

[IX]

de magistraat in de fraaie raadsgestoelten door het stadsbestuur in de kerken gebouwd, en voor kort door het kerkbestuur afgebroken en zonder protest der gemeente verkocht.
De stadsboden ,,met haer geweer’’, moesten zich ter meerdere statie bij die banken bevinden.
Het orgel in de Bovenkerk werd in 1629 door Jan Morlet op stadskosten geheel hersteld en in 1627 de Buitentoren belangrijk gerepareerd en de klokken daarin hangende in 1629 door de Wed. Wegewaert overgegoten. Een pilaar aan den Boventoren deed de stad in dat jaar ook herstellen, terwijl ze in 1627 reeds pilaren en gewelven in de kerk hersteld had.
De lakenweverij of zoogenoemde drapeneering, was nog belangrijk, en in 1627 benoemde de magistraat opzichters om toezicht op de fabricage te houden, terwijl een stuk land voor ’t uithangen der lakens, het raamland, werd aangewezen.
Aan den geschutgieter Kiliaen Wegewaert werd in 1627 een schuur van ’t St. Catharinen gasthuis, door zijn vader lang voor ’t gieten van klokken gebruikt afgestaan, en toegestaan om daar een waag te houden om de spijs daarin te wegen.
Het kleermakersgilde kreeg op haar verzoek in 1630 een verordening tegen den verkoop te Campen van elders gemaakte kleeren.
In den persoon van Geert Lamberts van Cuylenburch vestigde zich in 1627 een beeldhouwer te Campen, wiens werk men waarschijnlijk terug vindt in de frontespices afkomstig van de kostkooperswoningen in ’t Oude Heilige Geest Gasthuis, thans aangebracht aan ’t Boven-Gasthuis aan den Burgwal.
De hof van ’t Broederklooster werd door de stad tot een plein gemaakt en de daarnaast gelegen Spijkerboersstege daarbij getrokken, en zoo ontstond in 1627 de Nieuwe Markt, waar in 1629 besloten werd de jaarlijksche ,,vertoondach’’ of kermis te houden op den eersten Zondag na Pinksteren.
De voorkoop van week of hard koorn, rogge, meel, gerst, haver of boekweit des Maandags vóór tien ure op de Koornmarkt, werd in 1629 verboden en wegens de schaarste in 1630 den uitvoer van granen.
Toen in 1629 eenige veerschepen op Amsterdam te oud waren geworden werd de vaart daarmede verboden.

[X]

De apotheken werden tweemaal ’s jaars vanwege den magistraat gevisiteerd.
De magistraat was steeds bereid ook elders te helpen waar hij kon. Aan IJsselmuiden werd in 1626 toen haar kerk en toren door den bliksem was beschadigd, tot herstel daarvan eene subsidie verleend. Ook Wilsum ontving in dat jaar tot reparatie der kerk eene bijdrage. De kerken van Oldenzaal, Wesepe, Grol en elders werden van geschilderde ramen voorzien of gesubsidieerd.
Predikanten uit de Boven-Palts verdreven, werden gesteund of gelogeerd, waaronder we de namen aan treffen van Samuel Heucherij, Cornelius Polhemius, Joannes Conradus Loreur en Wilhelmus Schabius.
Ook voor stadsalumni, personen die op stadskosten studeerden, gaf ze dikwijls geld uit, zoo voor den lateren stadssecretaris Johan van Breda in 1626, zoo voor den bekenden Franciscus Martinius in 1628, die later als praeceptor werkzaam was aan de stads Latijnsche school, maar wegens ,,sijne al te sachte humoren’’ moest ontslagen worden. Hier komt de naam van zijn vader als Marten Luinenburch voor. Hij bezong later in ,,Camper Lof’’, zijn vaderstad.
Voor gevangen stadgenooten bij de Turken in Algiers kwam het stadsbestuur in 1627 tusschenbeide om ze los te koopen.
Als een eigenaardig staaltje van weldadigheid mag dienen, dat een vrouw die zich vroeger slecht gedroeg en later verlamd was, als weldaad in 1627 in St. Catharinen gasthuis ,,in perpetuum carcerem’’, werd opgenomen.
In het weeshuis werd in 1629 met stadshulp een brouwerij ingericht.
We vinden dat er nog van de vroegere kloosterlingen in dit tijdvak werden gealimenteerd. Zoo komen o.a. in 1626 voor Magdalena, een zuster uit het Brigittenklooster, Jannegien Jans uit ’t Buiten Convent, Jonkvrouw van Woldenborch eene bagijn en Bartolt (van Wilsem ?) de monnik.
Paapsche en Arminiaansche vergaderingen werden nog trouw belet en in 1630 nog verboden kinderen te doen opvoeden in de scholen van Papisten of Jesuiten.
Tegen heidenen en vagebonden die dikwijls het platte land vooral onveilig maakten, werden placcaten uitgevaardigd.

[XI]

Eigenaardig was het besluit van den magistraat in 1627 genomen, waarbij ieder die de beide dieven, roovers en straatschenders Ide Olphers en Warner Hendricksz in een schermutseling, of op andere krijgsmanier, mocht doodschieten of dooden, vijftig car. gl. belooning voor ieder zou ontvangen!
De maaltijd die jaarlijks bij de schepenkeur werd gehouden veroorzaakte groote onkosten en allerlei excessen hadden daarbij plaats, zoodat er zelfs een voorstel kwam om haar af te schaften, wat echter verworpen werd. Daar intusschen allerlei lieden zich bij die gelegenheid ten koste van de stad deden tracteeren, werd in 1627 door Schepenen en Raad besloten, het schenken van wijnen en brandewijnen bij die gelegenheid, zonder vereischt consent van den Cameraar, te verbieden.
Naburige steden en edellieden, waaronder de Graaf van Bentheim, voorzagen bij die gelegenheid de stad van wild of visch.
In 1626 werd besloten om de gezworene gemeente die reeds van 36 op 28 leden was gebracht, op 26 leden te brengen, doch reeds in 1627 werd dat aantal weer op 28 teruggebracht.
Toen in 1626 eene hevige ziekte onder het rundvee heerschte in deze stad en haren omtrek, voegde het stadsbestuur tijdelijk een deel van het Hagenbroek bij het Buitenbroek, om daarin het zieke vee der stadsbroeken af te zonderen.
De afdamming van het Zuiderdiep en de Ketel werd in 1627 ter hand genomen en in 1630 voltooid.
In den winter van 1627/28 dreigden door hoogen waterstand de IJsseldijken onder Mastenbroek door te breken, wat door den dijkgraaf slechts met groote moeite en veel kosten werd voorkomen.
In den Zwartendijk werd in 1628 een nieuwe sluis gelegd.
Het financiewezen van de stad werd beter geregeld. Daar sedert jaren restanten van pachten en andere inkomsten in te vorderen waren, die zonder ruine van de schuldenaren niet ineens konden worden ingevorderd, werd in 1626 besloten een restantenboek aan te leggen.
Ook in dit tijdvak handhaafde de stad haar muntregaal, en dat haar munt gewild was bleek uit de veelvuldige namaak o.a. van een valschen Camper goudgulden.

[XII]

Achtentwintig stuiversstukken door Campen gemunt op naam van Keizer Matthias werden in 1626 beweerd beneden den muntvoet geslagen te zijn. In dat jaar werd Campen en Zwolle, op grond van ’t accoord omtrent den stilstand van de munt ook niet meer toegelaten op den vereischten muntvoet aan te munten. Toen de muntmeester Johan Wijntges in 1628 verzocht duiten te mogen slaan, werd hem dat echter door Schepenen en Raden vergund, evenals het aanmunten van voor 7500 car. gl. aan Hollandsche daalders, terwijl in 1627 besloten was weer een Camper schelling aan te munten.
Aan Isabella van Dorth, vrouwe van Flodorff werd in 1629 vergund op haar verzoek om eenige ruïnes van het huis Arkestein af te breken en den steen daarvan tot zich te nemen.
Daarmede verdwenen de laatste sporen dezer eertijds belangrijke sterkte.
Talrijk zijn de mededeelingen welke in de brieven van de Camper afgevaardigden ter Generaliteit gevonden worden uit de correspondenties van de residenten Brederode te Bazel, Bilderbeek te Keulen, Aysma te Hamburg, Langerack en van Aerssen te Parijs en Haga te Constantinopel.
Allerlei wetenswaardige bizonderheden over den staatkundigen toestand in het buitenland, en van onze wapenfeiten in den vreemde, zooals de inname in 1630 van Fernambuk en Olinda, het binnenkomen van Piet Hein met de zilvervloot in Goedereede in 1628, komen in de hier geregistreerde correspondenties dier agenten en afgevaardigden voor.

Kampen, Januari 1902.

Mr. J. NANNINGA UITTERDIJK.

 _______

Category(s): Niet gecategoriseerd

Comments are closed.